ZITTING VAN DONDERDAG 11 NOVEMBER 1897. 29 De hoofd-argumenten zijn, dat men niet inziet, om wat vroeger was, thans te veranderen, dat de Maat schappij van landbouw geen enkele reden heeft gegeven, om haar de subsidie te ontnemen, en dat in de jongste zomerzitting niet gebleken is dat onze vergadering ver andering wenschte in de bestaande regeling. Op het eerste kan ik zeggen, dat het argument on gelukkig gekozen is. Hoeveel zakeD, die vroeger goed gingen, worden thans niet veranderd, omdat zij beter kunnen gaanmen was vroeger al tevreden met een overzetveer tusschen Vlissingen en Breskens, en nu is men niet eens meer tevreden met een boot zooals het type Wester schelde, waarvan de machine blijkt nog goed genoeg te zijn, om in een nieuw schip geplaatst te worden. Dat de Maatschappij van landbouw, zooveel in haar vermogen was, de toegekende subsidie nuttig besteed heeft, zal door mij niet worden weerlegd, omdat ik voor die maatschappij te veel achting koester, maar wel durf ik beweren, dat een maatschappij, die zich uitsluitend bezig houdt met de belangen van èèn onderdeel van het uitgebreide landbouwbedrijf, nog meer in staat is, de belangen van dat onderdeel te be hartigen dan een maatschappij, die over alle onder- deelen een waakzaam oog heeft te honden. Dat dit in den boezem dier maatschappij is erkend geworden, diene het bewijs, dat door haar met meerderheid van Btemmen het beheer van de aan haar toevertrouwde gelden, voor premiën aan de veefokkerij, heeft over gedragen aan het IlundveeslamboeJc, afdeeling Zeeland, en nu zie ik niet in, waarom wel aan het Rundvee' stamboek en niet aan het Paardenstamboek voorrechten zouden worden toegekend, waarop laatstgenoemd min stens evenveel rechten heeft. Dat bij de behandeling van den begrootingspost in de laatste zitting niemand verandering wenschte in den bestaanden toestand, zal wel zijn oorzaak vioden in hetgeen ik bij art. 25 de eer had in het midden te brengen, dat ik toenmaals geen gebruik wenschte te maken van het recht, om op dat artikel een amendement voor te stellen, omdat ik het beleefd vond HH. Gedeputeerden de gelegenheid te geven het verzoek nader te overwegen. Helaas met weinig succes Hoewel Gedeputeerde Staten niet grit toegeven dat een herziening van het reglement noodig is, wat ik niet kan beamen, omdat het reglement is ontworpen naar aanleiding van art. 3 van het reglement aan gaande »de ondersteuning van Rijkswege", een reglement dat feitelijk opgehouden heeft te bestaan, bij de in trekking van de Rijkssubsidie. Een weinig moed wordt gevonden in het praeadvies van Gedeputeerde Staten, waar wij lezen „Mocht zeggen Gedeputeerde Staten het rijks subsidie voor het vervolg inderdaad ophouden, dan ligt het voor de hand, dat bij de behandeling der in het volgende jaar te wachten aanvraag van de Maat schappij van Landbouw om vernieuwing van het met 31 December 1898 eindigende provinciaal subsidie, overwogen worde, of het niet wenschelijk is de be staande rijks- en provinciale reglementen door ëen nieuw provinciaal reglement te vervangen." Tot dat tijdstip zal men wachten met de herhaling van het voorste), waarschijnlijk dat dan de geachte leden der Staten meer dan nu doordrongen zullen zijn van de gegrondheid van ons verzoek. In Zuid-Holland, Noord-Holland, Groningen en Overijsel worden de afdeelingen van liet Paardenstamboek waardig gekeurd de regeling ter hand te nemen. Ik vermeen dat ook de afdeeling Zeeland daar recht op heeft. Het voorstel van Gedeputeerde Staten alsnu in stemming gebracht wordt aangenomen met alge- meene stemmen op een na, die van den heer Hombaeh. Ter tafel komt nu het algemeen verslag der afdee lingen betreffende het voorBtel van Gedeputeerde Sta ten aangaande een adres van de afdeeling- mid delburg van den Algemeenen Aeclerland- sclieu Typografenbond ia Nederland omtrent het werken op Kondag. De heer Huvcrs. Mijuheer de voorzitter, ik wensch het voorstel te doen om de vergadering tot morgen ochtend te verdagen. De Voorzitter. Dit is eene motie van orde, die, zoo zij voldoende ondersteund wordt, in stemming zal worden gebracht. De ondersteuning blijkt voldoende te zijn. Met 22 tegen 16 stemmen wordt alsnu de motie aangenomen. Voor stemmen de heeren Kakebeeke, Hammacher, De Casembroot, j. A. Bolle, Van der Meer, Noordijke, Fruytier, De Bats, Moes, Van Woelderen, Oggel, Sie gers, Vader van 'a Gravenpolder, M. Bolle, De Jonge, Heijse, Huvers, Van Rompu, Kloppers, Ysebaert, Moes en Den Boer. Tegen stemmen de heeren Erasmus, D. A. Dron- kers, Van Waesberghe Janssens, Van Lynden, Van Buren, Fokker, D. J. Dronkers, Van der Have, Van Houte, Van Teylingen, Hennequin, Van der Lek de Clercq, De Smidt, Lucasse, Moerdijk en Hombaeh. De voorzitter verdaagt nn de vergadering tot Vrijdag morgen te 10 uien. Bijvoegsel van de middelburgsche conrani van Dinsdag 30 November 1897, n°. 282.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1897 | | pagina 32