28 ZITTING VAN DONDERDAG 11 NOVEMBER 1897. Alsnu komt in behandeling het algemeen ver slag der aideelingen aangaande bet voorstel van Gedeputeerde Staten tot afwijzing van het ver zoek van de heeren F". C. O. UI. Hombacli te Hulst en C. A. 1*. Wastlio te Tholen, voorzit ter en secretaris der afdeeling Zeeland Weder- landscli Paardenstamboek, omtrent de uit- keering van het subsidie uit de provinciale fondsen ter bevordering en aanmoediging der paardenfokkerij. Het voorstel luidt: Wij hebben de eer u hierbij aan te bieden het, bij uw besluit van 15 Juli jl. no. 6, in onze banden ge stelde adres van den voorzitter en den secretaris der afdeeling Zeeland van Het Nederlandsch Paardenstamboek, houdende verzoek bet op de provinciale begrooting voor 1898 uitgetrokken bedrag ten behoeve der paar denfokkerij ter beschikking te stellen hunner af deeling. Sedert jaren wordt aan de Maatschappij tot bevorde ring van landbouw en veeteelt in Zeeland uit de provin ciale fondsen subsidie verleend voor de bevordering en aanmoediging der paardenfokkerij, terwijl ook het rijk zijn tot dusver voor datzelfde doel verstrekt subsidie steeds aan die Maatschappij heeft toegekend. Daar in het thans goedgekeurde reglement op de keuriDg van dekhengsten geen verbod is opgenomen, om afgekeurde dieren te gebruiken, welk verbod door de vorige ministers van binnenlandscbe zaken en van oorlog als voorwaarde was gesteld voor de besten diging van het rijkssubsidie werd art. 25 van hoofdstuk VIII der uitgaven van de enkel provinciale begrooting voor 1898 met uwe goedkeuring van ƒ2350 in 1897 gebracht op 8000, welke verbooging onge veer overeenkomt met het door de Maatschappij van Landbouw in bet afgeloopen jaar genoten rijkssubsidie. Hetzij nu het rijkssubsidie voor 1898 bestendigd worde waartoe pogingen zullen worden aangewend of niet, komt het ons voor, dat er geene enkele reden bestaat, om deze zaak uit handen van de Maat schappij van Landbouw over te brengen op de afdeeling Zeeland van Het Nederlandsch Paardenstamboek. Voor zoover ons bekend is, heeft de Maatschappij van Land bouw deze aangelegenheid steeds naar behooren behar tigd en kan daarmede ook voor het vervolg genoegen genomen worden. Bij de behandeling van bovengenoemden begrootings- post in de jongste zomerzitting is evenmin gebleken, dat uwe vergadering in dat opzicht in de bestaande regeling verandering wenschte te brengen. De meening der adressanten, dat het nieuwe regle ment voor de paardenkeuringen, ontworpen naar aan leiding van het „reglement aangaande de ondersteuning van rijkswege van de paardenfokkerij", met het op houden van dat subsidie niet meer van kracht zoude zijn en eene nieuwe keuringscommissie zoude moeten worden in het leven geroepen, kunnen wij niet beamen, daar art. 3 van het (provinciaal) reglement op de ver betering van de paardenfokkerij in Zeeland inhoudt, dat de keuringscommissie dezelfde is als die, omschre ven in art. 2 van het door de adressanten dusgenoemde nieuwe reglement, alsmede, dat alle bepalingen uit laatstgenoemd reglement worden geacht in het eerst genoemde te ziju opgenomen. Het komt ons voor, dat daardoor voor 1898 voldoende in de zaak voorzien is. Mocht het rijkssubsidie voor het vervolg inderdaad ophouden, dan ligt het voor de band, dat bij de be handeling der in het volgende jaar te wachten aan vraag van de Maatschappij van Landbouw om vernieu wing van het met 31 December 1898 eindigend pro vinciaal subsidie, overwogen worde, of het niet wensche- lijk is de bestaande rijks- en provinciale reglementen door één nieuw provinciaal reglement te vervangen. Thans achten wij geene voorziening noodig. Op grond van het bovenstaande veroorlooven wij ons u voor te stellen afwijzend op het verzoek te beschikken. Het adres is van den volgenden inhoud Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, onder- geteekenden Fernand Cornielle Octave Marie Hombach, wonende te Hulst, en Cornelis Anne Hendrik Wagtho, wonende te Tholen, eerstgenoemde als voorzitter en laatstgenoemde als secretaris der afdeeling Zeeland Nederlandsch Paardenstamboek, vormende als zoodanig het bestuur dier afdeeling, dat zp met ingenomenheid hebben vernomen op de provinciale begrooting over 1898 een som is gebracht, gelijkstaande met het be drag dat door het iijk aan de provincie werd verleend tot aanmoediging der paardenfokkerij dat volgens hun bescheiden meening, het nieuwe reglement voor de paardenkeuringen, ontworpen naar aanleiding van het „reglement aangaande de onder steuning van rijkswege van de paardenfokkerij", onder dagteekening van 13/16 Augustus 1895 vastgesteld door de ministers van binnenlandsche zaken en oorlog, niet meer van kracht kan zijn, en te beginnen met 1898 eene nieuwe keuringscommissie dient in het leven te worden geroepen die over genoemde gelden, zoo deze worden gestemd, zal hebben te beschikken; dat het zeker in het belang dor paardenfokkerij zou zijn, zoo het op de provinciale begrooting uitgetrokken bedrag voortaan onder toezicht van Gedeputeerde Staten ter beschikking werde gesteld van het bestuur der afd. Zeeland Nederlandsch Paardenstamboek, eene ver- eeuiging die zich alleen en in 't bijzonder met de ver betering der paardenfokkerij bezig houdt, en naar onze meening zeer veel tot de vooruitgang heeft bijgedragen dat, nu ook de provinciale en rijkssubsidies voor de veefokkerij aan de afd. Zeeland van het Nederlandsch Rundveestamboek zijn verleend, het toch zeer zeker billijk zou zijo, op dezelfde wijze gehandeld werde met de subsidies voor de paardenfokkerij dat hierdoor zou verkregen worden de door velen gewenscbte vereenvoudiging der keuringscommissie. Reden waarom zij den heeren leden der Provinciale Staten beleefd doch dringend verzoeken, hun verzoek wel in overweging te willen nemen. Het algemeen verslag der afdeelingen wordt uitgebracht door den heer Erasmus* Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben deel genomen 38 leden, waaronder 6 leden van Gedepu teerde Staten. In alle afdeelingen vereenigde men zich eenparig met het voorstel van heeren Gedeputeerde Staten. De voorzitter deelt mede, dat Gedeputeerde Sta ten in dit verslag geen aanleiding vinden om wijzi ging te brengen in hun voorstel. De heer Homliacli. Mijnheer de voorzitter. Ik behoef u niet te zeggen, hoe bet mij gespeten heeft, in de onmogelijkheid verkeerd te hebben, aan de dis- cussiën omtrent dit voor mij gewichtig onderwerp te hebben kunnen deelnemen in de afdeeling, waarin ik de eer had zitting te hehben; dan had ik zeer zeker de geringe, maar niet te versmaden zelfvoldoening kunnen smaken, dat er één lid geweest zou zijn, die zich niet had kunnen vereenigen met het voorstel van hh. Gedeputeerde Staten. Mijn voornemen is zeer kort te zijn, en geduldig betere tijden, die komen zullen, af te wachten. Een enkel woord wil ik evenwel in het midden brengen aangaande de motieven, die Ge deputeerde Staten gebruiken, om den, naar het mij voorkomt, zeer gerechtvaardigden eisch van de afdeeling Zeeland van het Nederlandsch Paardenstamboek van de hand te wijzen.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1897 | | pagina 31