16
ZITTING VAN DONDERDAG 11 NOVEMBER 1897.
gevolgtrekking voor de hand, dat de beperking van
het aantal losplaatsen, welke de provinciale wetgever
in elk geval gewild heelt, eene geheel noodelooze
belemmering van het verkeer oplevert.
Het rijk bezit bij vervoer binnen de provincie
dezelfde bevoegdheid als boven bij den invoer in de
provincie werd aangewezen, eene bevoegdheid, welke
veel verder gaat dan die van het provinciaal reglement
en eene rationeele toepassing toelaat, omdat de regee
ring de verboden kringen van uitvoer zoo groot en
zoo klein kan maken als de omstandigheden ver-
eischen, terwijl het provinciaal reglement alleen ver
bod van vervoer tusschen de reeds vermelde uitge
strekte onderdeelen toelaat.
Dat de politievoorschriften van het reglement, welke
voor belanghebbenden en voor de burgemeesters veel
last en omslag veroorzaken, wanneer zij inderdaad
overbodig zijn, behooren ingetrokken te worden, behoeft,
naar wij meenen, geen betoog.
Zeeland is troawens het eenige gewest, waar politie-
voorschriften op den invosr van het vervoer van vee
gelden, terwijl ons niet gebleken is, dat het bestaan er
van hier nut of het ontbreken elders nadeel oplevert,
Alvorens evenwel aan de Provinciale Staten een voor
stel tot intrekking van hoofdstuk II van het provinciaal
reglement te doen, zonden wij ex prijs op stellen om
trent dit onderwerp uw oordeel te vernemen.
Voor zooveel noodig teekenen wij hierbij aan, dat
het ons voornemen is te zijner tijd rekeniug te hon
den met de fioancieele gevolgen, welke uit eene af
schaffing der keuringen voor de tegenwoordig in
functie zijnde veeartsen zonden voortvloeien.
Het uitvoerend deel van hot hoofdbestuur der maat
schappij antwoordde hierop
Uw schrijven van 6/12 Februari jl. no 465 106, 3e
afdeeliog waarop dezerzijds reeds voorloopig be
richt werd bij brief van 27 Februari jl. No. 293, werd
ter tafel gebracht iu de vergadering van het Hoofd
bestuur van 10 dezer.
De vergadering nu bleek over het algemeen Uwe
scherpe veroordeeling van de bestaande bepalingen van
Hoofdstuk II van het Provinciaal reglement betref
fende den veeartsenij kundigen dienst en politis wel
te deelen, niet het minst waar hei gold, den last en
omslag door de politie-voorschriften van het Regle
ment aan belanghebbenden en de gemeentelijke admi
nistratie berokkend.
Waar er evenwel op konde gewezen worden, dat
de gezondheidstoestand van den veestapel in onze
Provincie over het algemeen gunstiger was dan in
andere deelen van het land, en waar op het behoud
van deze gunstige omstandigheid hooge prijs werd
gesteld deelde men onze meening, reeds weerge
geven in ons bovenaangehaald schrijven, dat de keu
ring bij invoer in de provincie van vee, afkomstig van
de groote markten, zoo mogelijk diende behouden
te blijven.
Natuurlijk werd de moeilijkheid der bepaling van de
herkomst van het ingevoerde vee niet over het hoofd
gezien, doch niet onmogelijk zoude men het achten,
dat door uwe vergadering regelen werden gesteld,
waardoor het overbrengen van besmettelijke veeziekten
uit brandpunten van besmetting, als de groote vee
markten vormen, eenigermate werd tegengegaan.
De mededeeling, aan het slot van uw schrijven voor
komende, werd met instemming vernomen.
De provinciale veearts der 1ste kl. schreef den 29
Mei aan Gedeputeerde Staten:
Bij uwe missive van 22 Mei 1.1. do. 2777/102, 3de
afdeeling, werd mij ter fine van advies in handen
gesteld een afschrift van uw schrijven van 6 Februari
11. aan het hoofdbestuur der Maatschappij van Land
bouw en Veeteelt in Zeeland, benevens haar antwoord
van 15 Mei 11. op bovengenoemd schrijven, behelzende
intrekking van Hoofdstuk II van het Provinciaal
reglement betreffende den veeartsenij kundigen dienst en
politie in Zeeland.
Ik heb de eer uwe vergadering als mijn bescheiden
meening te kunnen melden, dat vóór het in werking
treden der rijkswet van 20 Juli 1870 (Staatsblad no.
131) bij het destijds heerschen der besmettelijke long
ziekte onder het rundvee buiten de provincie, het
reglement uitstekend heeft gewerkt en al mocht eens
een enkele maal de longziekte in Zeeland zijn uit
gebroken, deze door de doeltreffende toegepaste maat
regelen geen verdere uitbreiding heeft gekregen. Doch
tot tegengaan van insleping, hoofdzakelijk van mond
en klauwzeer van buiten de provincie, kan de toe
passing van art. 18 (keuring bij invoer) geen nut
opleveren. De ondervinding heeft geleerd, dat besmet,
doch nog niet ziek zijnd vee, alzoo verdacht, bij
keuring bleek gezond te zijn en werd goedgekeurd
doch binnen soms een paar dagen mond- en klauwzeer
moest worden geconstateerd.
Toepassing van art. 18 (keuring bij invoer) zonder
toepassing van art. 19 (afzondering) heeft geen nut en
zelts al werd art. 19 toegepast, dan nog zou het geen
nut hebben, daar politietoezicht op het ingevoerde vee
als zeer onvoldoende moet worden beschouwd.
Wat betreft enkel keuring van vee, van groote mark
ten afkomstig, door bovengenoemd hoofdbestuur ge-
wenscht, kan ik niet instemmen, aaDgezien juist op de
groote veemarkten toezicht en keuring van rijkswege
wordt uitgeoefend en buitendien het gros van het in
gevoerde vee thans enkel en alleen van groote
markten afkomstig ie, en wel van Rotterdam, Gorin-
chem, Hoorn, Purmereud, Leeuwarden enz.; slechts een
enkele maal worden door Hollandsche vlasboeren enkele
nuchtere kalveren van bun stal aan de veehouders afge
zonden en dan zijn het dieren van eenige dagen oud.
Mocht aan het verlangen van het hoofdbestuur worden
voldaan, dan diende men een bewijs van herkomst van
het vee van de plaatselijke overheid te moeten
overleggen en ook hiermede zal mijns inziens fraude
kunnen plaats hebben, door het vee van de mark
ten naar naastbij gelegen gemeenten te vervoeren,
om van daar naar hier te worden uitgevoerd, zoo
dat dan ook bet doel zal missen. Mijn ervaring
heeft mij geleerd, dat, niettegenstaande keuring en
afzondering bij en door het van eldere ingevoerde vee
plaats had, mond- en klauwzeer uitbrak en de maat
regelen alzoo waardeloos maakte, zoo dat zij tegen
den last en kosteD, die zij veroorzaakten, niet kunnen
opwegenwaarom ik de vrijheid neetn uw geacht
College voor te stellen intrekking van hoofdstuk II
van genoemd provinciaal reglement en alle circulatie
van vee in Zeeland vrij te laten.
Dat de intrekking van hoofdstuk II voor het corps
provinciale veeartsen een finantieel nadeel zal ople-
veien, is eene uitgemaakte zaak. Het slot van boven
genoemd schrijven van het hoofdbestuur doet mij
echter de gegronde hoop koesteren, dat door UEd.
Groot Achtbaren daarin op alleszins billijke wijze zal
worden voorzien.
Dezelfde ambtenaar scbreet den 14ien October
In antwoord op een schrijven van Ged. Staten van
9 October heb ik de eer uwe vergadering mede te
deelen, dat ik mij met de herziening van het reglement
volkomen kan vereenigen, zoo ook met de billijke
regeling der keurloonen.