ZITTING VAN DONDERDAG 11 NOVEMBER 1897.
15
de veearts B. J. Vermande f SO
G. A. Blinden bach 415
M. Lucieer10
J. Z. Risch185
M. van der Vliet 180
J. A. de Graaff 70
Ten slotte zij hier vermeld, dat de provincie voor
reis- en verblijfkosten en keurloon heeft betaald
in 1881: f 1024,67 6in 1882: f 1382,12 s;
1883: 2445,18 s; 1884: 2850,22 s;
1885: 3188,48 1886: 2150,69 s;
1887: 2031,30 1888: 2232,24 s;
1S892766,72 s; 1890: 3067,98
1891: 2204,43 s; 1892: 2923,25 s;
1893: 6862,64 1894: 2336,93
1895: 2946,52 s; 1896: 3395,88 s;
terwijl het totaal der jaarwedden van en toelagen aan
de veeartsen in dien tijd eene som van 4500 bedroeg.
De voorgestelde regeling zal jaarlijks eene uitgave
eischen
voor jaarwedden5200
persoonlijke toelagen, stel 300
reis- en verblijfkosten, stel 500
6000
terwijl in de eerste jaren hierbij te rekenen zijn de
bovenvermelde persoonlijke toelagen tot een maximum
van f 1110.
Het schrijven van Gedeputeerde Staten aan het
hoofdbestuur der Maatschappij tot "bevordering van land
bouw en veeteelt in Zeeland luidt:
Zooals u bekend is, bestaat sinds 1 Januari 1873 in
dit gewest een „reglement betreffende de veeartsenjj-
kundige dienst en politie." Terwijl hoofdstuk I de
organisatie van het korps veeartsen en hunne instructie
bevat, schrijft hoofdstuk II bepalingen van politie voor
omtrent den invoer en vervoer van rundvee in de
provincie.
Omtrent de doelmatigheid van die politiebepalingen
is bij ons, in verband met de wet van 20 Juli 1870
(Staatsblad no 131) en het koninklijk besluit van 10
Juli 1896 (Staatsblad no 104), twijfel gerezen.
Bij invoer in1 de provincie gelden de volgende maat
regelen. Invoer is alleen geoorloofd langs de wegen
of plaatsen, daartoe door Gedeputeerde Staten bij
Provinciaal blad aan te wijzen (artt. 16 en 17). Op
de plaats van invoer heeft keuring plaats dour den
provincialen veearts, waarna, bij gezondbevinding, door
den burgemeester eene vergunning of geleibiljet naar
de plaats van bestemming wordt afgegeven (art. 18).
Op de plaats van bestemming wordt het rundvee ge
durende drie maanden of éene maand afgezonderd ge
houden en, na eene nieuwe keuring door den veearts,
uit de afzondering ontslagen (art. 19). Van die afzon
dering en keuring op de plaats van bestemming kan
echter door Gedeputeerde Staten ontheffing worden
verleend (art. 24b).
Al aanstonds valt hierbij in het oog, dat die bepa
lingen voor invoer van buitenlands nog nimmer zijn
toegepast, omdat volgens art. 25 de bepalingen van
het reglement omtrent in- en vervoer van rundvee
niet gelden, daar waar in- of vervoer van runderen
door de regeering verboden of van de vergunning van
baar of hare ambtenaren afhankelijk is gesteld.
Nu is bij koninklijk besluit van 8 December 1870
(Staatsblad no. 194) de in-en doorvoer van buitenslands
van ïundvee, schapen, bokken, geiten versche
huideD, veisch en gezouten vleesch, ongesmolten vet,
mest, onbewerkte wol, onbewerkt haar, klauwen en
hoornen, alsmede fan allen afval van genoemde dieren
Bij koninklijk besluit van 14 Augustus 1888 (Staatsblad
io. 142) uitgebreid tot varkens.
(tenzij met dispensatie van den minister van binnen-
landscbe zaken) verboden, zonder dat eenige kans be
staat, dat dit verbod ooit zal ingetrokken worden.
Het provinciaal reglement geldt dus alleen ten aan
zien van invoer van rundvee uit andere provinciën,
doch is op dat punt zeer onvolledig tegenover de
regeling van rijkswege.
Het rijk kan gebruik maken van de zeer ver strekkende
bevoegdheid, welke art. 15 der wet geeft, om binnens
lands het vervoer uit bepaalde kringen geheel te be
letten. Vervoer niet alleen van ziek, maar ook van
verdacht vee is verboden (art. 21 der wet). Afsluiting
van besmette hoeven of weiden kan worden voorge
schreven (art. 29). De bevoegdheid bestaat om gedu
rende zekeren termijn het brengen van vee te verbie
den ingehouwen of op weiden, waar een besmettelijke
veeziekte is voorgekomen (art. 32). Bij veepest en
longziekte worden de verdachte en zieke dieren afge
maakt (artt. 5 en 16 van het koninklijk besluit van
10 Juli 1896, Staatsblad no. 104), bij mond- en klauw
zeer kan dit worden voorgeschreven (art. 35, konink
lijk besluit 1896).
De door het provinciaal reglement voorgeschreven
maatregelen van keuring en afzondering zijn daaren
tegen buiten staat de insleeping van veeziekten te
voorkomen, zooals meermalen gebleken is door het
uitbreken van eene besmettelijke veeziekte bij gekeurde
koppels.
De ondervinding heeft geleerd, dat de taak van het
provinciaal bestuur bij het heerschen van eene besmet
telijke veeziekte zich bepaalt tot toezien, terwijl af
doende maatregelen tot bestrijding der ziekte alle van
rijkswege genomen wordeD.
Niet anders is het met de provinciale voorschriften
op het vervoer binnen de provincie. Deze is daartoe
(art. 20, provinciaal reglement) in zes onderdeelen
verdeeld, waartusschen geen vervoer mag plaats heb
ben dan langs bepaald aangewezen plaatsen van invoer
(art. 20, 1°.) met geleibiljet van den burgemeester
(art. 20, 2°.) en na voorafgaande keuring (met bevoegd
heid van Gedeputeerde Staten tot dispensatie, artt. 21
en 24a).
Vervoer binnen de onderdeelen zelve, welke dikwijls
van groote uitgestrektheid zijn zooals b.v. Walche
ren met Zuid-Beveland en Zeeuwsch-Vlaanderen elk
éen onderdeel uitmaken kan in geen geval verboden
worden. Tot welke ongerijmdheden deze regeling voert,
blijkt o. a. hieruit, dat meermalen bij bet heerschen
van eene besmettelijke veeziekte rundvee uitZicrikzee
het Provinciaal reglement verbiedt geen uitvoer
naar Rotterdam is uitgevoerd, om van daar onmiddel
lijk naar Middelburg te worden ingevoerd.
Bene veehoudster uit St Philipsland vroeg vergun
ning om haar vee, dat in eene besmette gemeente op
het eiland Tholen weidde, bij den aanvang van het
winterseizoen naar hare eveneens besmette woonplaats
terug te voeren. De vergunning moest worden ge
weigerd, maar de veehoudster ontging de moeilijkheid,
door, in plaats van het Zeeuwsche veer over te stekeD,
het vee naar Noord-Brabant uit en van daar naar St
Philipsland weder in te voeren. Onlangs werd aan een
veehouder uit Oad-Vosmeer, die naar eene onder
Wissekerke gelegen hofstede verhuisde, op grond van
het Provinciaal reglement verlof geweigerd, om zijn
vee in de haven van Geersdijk (Wissekerke) te lossen,
daar alleen de provinciale ateigtr te Coitgene en de
baven van Colijnsplaat als plaatsen van invoer voor
Noord-Beveland zijn aangewezen. Wel had de moeilijk
heid door uitbreiding van het aantal aangewezen los
plaatsen uit den weg geruimd kunnen worden, doch
daargelaten, dat eene organieke regeling niet voor een
enkel geval kan gewijzigd wordeD, ligt evenzeer de