14
ZITTING VAN DONDERDAG 11 NOVEMBER 1897.
enz. de lasten van v. n. polder tot aanzienlijker hoogte
komen dan tot dusver, al worden die lasten dan nog
niet zoo schrikverwekkend hoog, als die voor andere
polders in Zeeland, toch meen ik, M. de voorzitter, dat
niet tot motief moet dienen, dat eerst de polderlasten uit
puttend hoog moeteD wezeD, eer een bepaald landbouw
belang, als hier aanwezig, mag gesteund worden door
renteloos voorschotvan dit voorschot komt de geheele
som terug in de provinciale kas, die alleen renteverlies
derft. Om een en ander voornoemd, meen ik, M. de
voorzitter, te moeten stemmen vóór het voorstel van
Gedeputeerde Staten.
De heer Heijse. Het schijnt, dat er leden zijn die
nog altoos alleen subsidie willen geven aan wegen van
primair belang. Ik wensch er echter aan te herin
neren, dat vroeger bepaald is voortaan elke aanvraag
op zich zelf te beschouwen, maar dan komt het, naar
ik meen, ook niet te pas te doen wat de heeren Hen
nequin en Van Teylingen deden, d. i. vergelijkingen
te maken of luid te doen klinken wat het 4e district
al genoot. Ik heb mij eenvoudig afgevraagd of hier
gebaat werden alleen enkele afzonderlijke hofsteden, en
waar ik van den geachten eerste spreker de verzekering
heb erlangd dat dit niet het geval is maar werkelijk
hier veler belang wordt bevorderd, aarzel ik niet om
uit volle overtuiging vóór het voorstel te stemmen.
Ik zal dit nog met te meer animo doen na de scherp
zinnige vraag van den heer Fruytier omtrent de tollen
en het daarop door den heer Hennequin pertinente
gegeven antwoord. Ik zou, waar ik gaarne overal de
tollen zag afgeschaft, er tegen zijn dat, bij subsidiee-
ring door de provincie, tol geheven werd, en hetgeen
vroeger in het waterschap Cadzand te dien aanzien
gedaan en gezegd is, maakte de wijze voorzienigheid
van ons medelid Fruytier zoo wenschelijk.
Hierna wordt de beraadslaging gesloten.
Het voorstel van Gedeputeerde Staten wordt in stem
ming gebracht en aangenomen met 25 tegen 13
stemmen.
Voor stemmen de heeren Erasmus, D. A. Dronkers,
Hammacher, Van Waesberghe Janssens, Van Lynden,
De Oasembroof, J. A. Bolle, Fruytier, De Bats, Van
der Have, Moes, Van Houte, Van WoeldereD, Hennequin,
Siegers, Van der Lek de Clercq, M. Bolle, De Smidt,
Heijse, Van Rompu, Kloppers, Moerdijk, Ysebaert,
Maas en Hom bach.
Tegen stemmen de heeren Kakebeeke, Van Buren,
V. d. Meer, Noordijke, Fokker, D. J. Dronkers, Oggel,
Van Teylingen, Vader van 's Gravenpolder, De Jonge,
Huvere, Lucasse en Den Boer.
De voorzitter stelt aan de orde het voorstel van
Gedeputeerde Staten tot vaststelling' van een
Reglement betreffende den veeartsenijkun-
digen dienst in de provincie Zeeland, ter vervanging
van het Reglement betreffende de veeartsenij-
kundige dienst en politie in de provincie
Zeeland, alsmede de boven vermelde brieven van de
Raatschappij van Landbouw en van Gede
puteerde Staten.
Het voorstel is van den volgenden inhoud;
Wij hebben de eer u hierbij aan te bieden een „regle
ment betreffende den veeartenijkundigen dienst in de
provincie Zeeland ter vervanging van het thans be
staande „Reglement betreffende de veeartsenijkundige
dienst en politie in de provincie Zeeland." Daarbij
wordt hoofdstuk II van laatstgenoemd reglement, be
vattende voorschriften omtrent den invoer en het
vervoer van vee in de provincie, ingetrokken, terwijl
in verband biermede eokele andere artikelen gewijzigd
zijn. Wij hebben van deze gelegenheid gebruik ge
maakt, om ook elders eenige gewenschte veranderin
gen aan te brengen.
Alsvorens aan uwe vergaderiug zulk een ingrijpend
voorstel te doen, hebben wij het oordeel vau het
hoofdbestuur der Maatschappij tot bevordering van Land-
louw en Veeteelt in Zeeland en van den provincialen
veearts der le klasse ingewonnen. Ons schrijven aan
het hoofdbestuur en het daarop ontvangen antwoord
zijn, evenals twee rapporten van den provincialen vee
arts, aan den voet dezes afgedrukt.
Uit deze stukken blijkt, welke gronden ons tot het
voorstel geleid hebben en dat het hootdbestuur en de
provinciale veearts zich met onze zienswijze vereenigen.
Wij teekenen bierbij aan, dat in het oordeel van
den provincialen veearts omtrent de door het hoofd
bestuur besproken keuring van vee, afkomstig van de
groote markten, door ons gedeeld wordt.
Tot toelichting der in de artikelen aangebrachte
wijzigingen, strekke het volgende
ad art. 1. Bij de voorgestelde regeling vervallen de
veeartsen der 3e klasse en worden zij tot de 2e klasse
bevorderd. Door deze wijziging worden hunne jaar
wedden met f 100 vermeerderd; dit komt ons ge-
wenscht voor, omdat de dienstkringen dezer ambte
naren in het algemeen tot de minder lucratieve behooren;
meermalen is het bezwaarlijk gebleken by vacatures
de plaatsen te vervullen.
ad art. 3. Dit artikel is iu overeenstemming ge
bracht met art. 2 der wet van 20 Juli 1870 Staats
blad no. 131), dat de vereiscbten bevat voor hen, die
in aanmerking wenschen te komen voor eene benoe
ming als districtsveearts.
ad art. 6. Daar de ondervinding geleerd heeft, dat,
evenals in het geval van art. 9, ook hier somtijds eene
spoedige beslissing noodzakelijk kan zijn, is de be
voegdheid hiertoe in spoedeischende gevallen aan den
Commissaris der Koningin verleend.
ad art. 8. sub c. De kennisgeving van ziektege
vallen aan Gedeputeerde Staten woidt van de vee
artsen niet meer geëischt, omdat de provinciale veearts
der lo klasse hiertoe reeds in het algemeen verplicht
is overeenkomstig art. 7, sub e.
ad art. 11, 3de lid. In verband met de meermalen
ondervonden bezwaren, verbonden aan het vervullen
van vacatures, wordt het niet onmogelijk geacht, dat
somtijds zelfs eene jaarwedde van 400 onvoldoende
zal blijken, om een bekwaam veearts te verkrijgen.
Ten einde hieraan te gemoet te komen en tevens om
zoo noodig een bijzonder geschikt veearts voor den
dienst te kunnen behoudeD, wordt hier de mogelijk
heid geopend, om, mocht zoodanig geval zich voordoen,
aan enkelen hunner eene persoonlijke toelage te ver-
leenen.
ad art. 12. De vervanging van het verouderde
koninklijke besluit van 15 December 1849 door het
thans algemeen, ook in provinciale reglementen, toe
gepast koninklijke besluit van 5 Januari 1884 zal wel
geen bezwaar ontmoeten.
ad art. 16. Het komt ons billijk voor, aan de thans
in dienst zijnde veeartsen vergoeding te verleenen
wegens gemis der tot nu toe ontvangen keurloonen,
voor zoover het gemiddelde daarvan meer bedraagt
dan de hun thans toegekende traktementsverhooging.
Tot uitgangspunt is genomen het jaar 1881, omdat
in dat jaar een belangrijke regelmentswijzigiog iu wer
king is getreden. Voor zoover de berekeuing bij enkele
veeartsen niet over 16 jaar kon loopen, is een korter
termijn tot grondslag genomen, zooals uit bijgaande
tabel blijkt.
Volgens den aangenomen maatstat zal als persoonlijke
toelage ontvangen
de veearts E. L. van Mervennée f 220