ZITTING VAN DONDERDAG 11 NOVEMBER 1897.
De heer Heijse- Ik moet er tegen waarschuwen
mede te gaan met het denkbeeld van den laatsten
spreker. Indien het eene nieuwe dienst was, waar
voor subsidie werd gevraagd, zou het een andere zaak
zijn, maar het geldt hier een verzoek met betrekking
tot een besfcaanden dienst. De ondernemers willen niet
op Zondag rijden, omdat daaraan geen behoefte blijkt
te beBtaan, en zij hebben dat ook nooit gedaan.
Zoolang er geen behoefte is en er geen klachten
kouaen, is het zeer juist gezien van Gedeputeerde
Staten om van een abuis, dat bij de eerste aanvrage
gemaakt is, geen misbruik te maken. Het geldt hier
alleen bet bestendigen van een bestaanden toestand.
De heer Van «Ier Lelt de Clercq. De vraag
is gesteld of de ondernemer de vrijheid zal hebben
Zondag al of niet te rijden en daarop is geantwoord
dat Gedeputeerde Staten hem daaromtrent geenerlei
verplichtingen willen opleggen. Mij dunkt dat de
ondernemers, als het rijden op Zondag noodzakelijk
blijkt, dit wel dGen zullen.
De heer Intcasse. De bedoeling is, dat op Zondag
niet zal gereden woeien, doch het subsidie is niet af
hankelijk van het al of niet rijden op dien dag. Vol
gens de bewoordingen van ons voorstel blijft het
subsidie ook al werd op Zondag gereden.
De heer Van Teylingen. Ik heb aan die be
doeling niet getwijfeld. Ik wil er echter aan herinneren
dat de heer Lucasse, in de zomervergadering de sub
sidie voor dezen dienst bestrijdende, er op gewezen had,
dat, indien dit subsidie werd verleend, in de toekomst
tal van dergelijke aanvragen te wachten waren, of
schoon de heer De Casembroot daarvoor weinig vrees
koesterde.
Doch wanneer werkelijk later andere aanvragen bij
deze vergadering inkomen, hoe zullen dan de Staten
moeten handelen ten aanzien van den Zondagsdienst, om
consequent te blijven?
Het voorstel wordt hierop aangenomen met 36
tegen 2 stemmen.
Voor stemden de heeren Erasmus, Kakebeeke, D.
A. Dronkers, Vau Waesberghe Janssens, VanLyndeD,
De Casembroot, Van Buren, J. A. Bolle, Van der Meer,
Noordijke, Fruytier, De Bats, Fokker, D. J. Dronkers,
Van der Have, Moes, Van Houte, Van Woelderen,
Oggel, Henneqnin, Siegers, Van der Lek de Clercq,
Vader van 's Gravenpolder, M. Bolle Lzn., De Smidt,
De Jonge, Heijse, Havers, Lu^asse, Van Rompu,
Kloppers, Moerdijk, Ysebaert, Maas, Hombach en Den
Boer.
Tegen stemden de heeren Hammacher en Van
Teylingen.
Aan de orde is het algemeen verslag
der afdeelingen, betreffende het voorstel van Gedepu
teerde Staten tot het verleenen van een renteloos
voorschot tot wegsverbetering in den Isabella»
polder henoorden Aardenburg.
Het voorstel luidt
Het bestuur van den Jsabella-polder benoorden Aar
denburg verzoekt in het hierachter afgedrukte adres
aan uwe vergadering, om een renteloos voorschot te
-willen verleenen van ten minste f 10.000 voor de be-
grinding van eenige wegen, waarvan de kosten op
32.680 worden geraamd.
Zooals uit het hierachter afgedrukte bericht van den
hoofdingenieur van den provincialen waterstaat blijkt,
zijn die wegen geene bepaalde verkeerswegen, doch
zal eene begrinding daarvan zeer in het belang van
den landbouw zijn.
Wij meenea daarom, dat het aanbeveling verdient
een bedrag van ten hoogste f 10.000 voor die begrin
ding renteloos voor te schieten en hebben mitsdien de
Bijvoegsel van de Mtddelburgsctie courant van oinsd
eer u voor te stellen, het besluit te nemen, waarvoor
een ontwerp hierachter volgt.
Ter voldoening aan onze in uwe zomervergadering
gedane toezegging, deelen wij bierbij mede, dat het
dijkgeschot in den /saiefZa-polder in de jaren 1891/2
tot 1895/6 van 2.20 tot 2.50 per hectare bedra
gen heeft.
Het ontwerp-besluit luidt:
De Staten der provincie Zeeland,
gelet op hun besluit van 14 Juli 1896 n°. 6:
besluiten:
in te willigen de aanvraag van het bestuur van den
/saöe^apolder benoorden Aardenburg, om een renteloos
voorschot, tot een bedrag van ten hoogste f 10.000
voor de begrinding der volgende wegen
1°. over de kruin van deü dijk tusschen de polders
Isabella en Sophia, van den rijksweg bij de Liter tot
den teen van den oprit bij de hofstede, bewoond door
de wed. Cuelenaere;
2®. de Jokweg (n°. 15 van den ligger der wegen
en voetpaden in de gemeente Aardenburg);
3®. de Langeweg (a°. 6 vau dien ligger) van de
bestaande begrinding bij den rijksweg tot het einde
4°. de Heerenweg (n°. 17 van dien ligger) van den
Langeweg tot de bestaande begrinding in den weg;
5°. de Olieweg (n°. 5 van dien ligger) van den
Langeweg tot de bestaande keibestrating
onder bepaling
a. dat de voorwaarden, vervat in het Provinciaal
blad n°. 117 van 1882, van toepassing zijn, behoudens
deze wijziging van de daar vermelde punten 1 en 2,
dat de eerste jaarlijkeche teruggaaf plaats hebbe vóór
31 December van het burgerlijk jaar, volgende op dat
waarin het renteloos voorschot is verstrekt, en van
het 2° lid van punt 11 dar, ingeval het werk voor
eene mindere som dan de raming wordt aangenomen,
het vooracbot in evenredigheid daarmede zal worden
verminderd
b. dat ten genoegen van Gedeputeerde Staten zeker
heid worde gegeven dat de onder 1° bedoelde weg nu
en voor het vervolg ten dienste van het algemeen
zal zijn bestemd.
Het adres luidt
Geeft met gepaste gevoelens te keunen het bestuur
van den Isabella'polder benoorden Aardenburg, te
Aardenburg
Dat in de laatstgehouden buitengewone vergadering
van ingelanden, gehouden 24 Juli 1897, is ter sprake
gebracht een plan tot verharding van wegen in dien
polder door middel van begrinting, dat met eene groote
meerderheid van stemmen voorloopig werd aangeno
men, doch waarbij op een krachtigen steun van uwe
vergadering werd gerekend.
Dat reeds vroeger de slechte toestand der wegen
in de jaarlijksche vergaderingen een onderwerp van
bespreking uitmaakte, totdat in 1895 een belangrijke
stap in de goede richting werd gedaan door het be-
grinten van drie gedeelten van wegen, die in het natte
jaargetijde geheel onbruikbaar waren.
Dat intusschen deze verbetering slechts stukwerk
is gebleken te zijn en dat de vergadering thans nog
een stap verder wenschte te gaan en eene grindbe-
dekking aanbrengen op
1. den dijk tusschen de polders Sophia en Isabella
van af den rijksweg tot de hofstede, bewoond door
de weduwe Cuelenaere, zijnde eene lengte, met inbe
grip van twee aan te leggen oprillen bij den Jokweg,
van 1223 meters;
2. den Jokweg, over eene uitgestrektheid van 1093
meters
3. den LaDgeweg, over eene uitgestrektheid van
2322 meters
g 23 November 1897, u°. 276.