iUIBBELBURGSUHE COURANT.
N°. 261
I40e Jaargang.
1897.
Vrijdag
5 November.
ARMENZORG.
Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., 2.
Afzonderlijke nummers kosten 5 cent.
Thermometer
Middelbnrg 4 Nov. 8 u. vm. 33 gr. 12 ti. 46 gr.,
av. 4 u. 38 gr. F. Yerw. tam. kr. O. wind.
Advertentiën voor het eerstvolgend
nummer moeten des middags vóór één uur
aan bet bureau bezorgd zijn.
AdvertentiSn20 cent per regel. Geboorte- dood- en alle andere familieberichten en
Dankbetuigingen van 1—7 regels 1.50; elke regel meer 20 cent. Reclames 40 cent per rcgeï.
Groote letters naar de plaats die zij innemen.
Advertentiën bij abonnement op voordeelige
voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratis
aan bet bureau te bekomen.
Agenten.
Te 's GravenhageDe Gebr. Beh-ikpante te
Amsterdam A. de La Mar Azs.
Reeds jaren wacht onze armverzorging op
verbetering.
Herhaaldelijk is er op gewezen, hoe de
tegenwoordige regeling niet meer voldoet
aan de eischen des tijds, aan de sociale recht
vaardigheid en aan den plicht, die op de
overheid in deze rnst.
De Maatschappij tot Nvt van 't Algemeen
deed dan ook een goed werk, toen zij het on
derzoek naar dit vraagstuk en naar eene goede
oplossing ervan opdroeg aan eene commissie,
wier uitvoerig rapport, in 1895 verschenen,
algemeen zeer gewaardeerd werd en belang
stelling wekte. Haar arbeid zal zeker als
gids kannen dienen voor hen, die weldra
zullen geroepen worden deze moeielljke en
toch zoo gewichtige kwestie te regelen.
Want in de jongste troonrede zijn toege
zegd „wetsontwerpen tot verbetering van
maatschappelijke toestanden, met name be
treffende de volkshuisvesting, den arbeid en
het armwezen."
Met belangstelling zal men zeker znlk
eene regeling te gemoet zienmaar, nu mr
H. Goeman Borgesias, een der leden van de
Nuts-commmiominister van binnenlandsche
zaken is, valt het niet moeilijk reeds thans
na te gaan in welken geest zulk een wetsont
werp zijn zal.
Het zal in hoofdzaa k wel berusten op de
beginselen, neergelegd in het Nuts rapporti
en luidende:
„De overheid is verplicht, onderstand te ver-
leenen aan hulpbehoevenden, die niet in staat
zijn in hun onderhoud en dat van hun gezin
te voorzien en die van kerkelijke of bijzondere
liefdadigheid geen of geen toereikende onder
steuning genieten.
„De kerkelijke en bijzondere liefdadigheid
worden van overheidswege zooveel mogelijk
aangemoedigd en in goede richting geleid.
„Bij het verleenen van onderstand van over
heidswege, geschiedt niets, waardoor de gods
dienstige overtuiging der ondersteunden kan
worden gekrenkt. In het bijzonder wordt hier
op gelet bij de opvoeding, de uitbesteding en
de verpleging.
„De verleende onderstand kan worden ver
haald vooreerst, op later aan de ondersteun
den opkomende goederen; bovendien, volgens
daarvoor te stellen regelen, op ouders, kinderen
en echtgenootenen, in bijzondere gevallen, op
meesters en patroons.
„De van overheidswege ondersteunden moe
ten zich onderwerpen aan de bij het verleenen
van den onderstand te stellen voorwaarden.
Aan valide personen wordt, als regel, geen
onderstand verstrekt dan tegen levering van
werk.
„Aan bet burgerlijk armbestuur en aan het
bestuur eener onder do wet vallende instelling
wordt de bevoegdheid toegekend, bij den
rechter ontzetting te vragen van de vader
lijke macht, op grond van liederlijk levensge
drag of grove verwaarloozing van de plichten
tegenover de kinderen".
De commissie stelt verder voor de armen
zorg op te dragen aan de gemeenten, uit
te voeren, zooals nu, door een burgerlijk
armbestuur; en het tijdelijk verblijf als be
slissend aan te nemen voor het domicilie
van onderstand, tenzij dit tijdelijk verbliji
slechts van zeer korten duur is geweest.
Armbezoekers, wien een bepaald gedeelte
eener gemeente als werkkring wordt aange
wezen, znllen belast zijn met het toezicht
houden op en het bezoeken van een klein aan
tal gezinnenzij worden door den raad
benoemd.
Goede samenwerking met kerkelijke be
sturen en andere instellingen van liefdadig
heid worde zooveel mogelyk in de hand
gewerkt, zonder de vrijheid dier corporaties
meer dan hoog noodig is te binden.
Om in deze verdere stappen te doen, een
strenge controle nit te oefenen dit acht
de commissie niet gewenscht.
In verband met een en ander, met het
vooruitzicht op eene te wachten nadere
regeling voor oogen, was het voorzeker een
goed werk van den algemeenen secretaris
der Maatschappij tot nut van 't algemeen in
het jongste nommer van de Vragen des tijds
een opstel te wijden aan het vraagstuk der
armenzorg, in het licht der geschiedenis.
Hy legt daarin de, ook onzes inziens zeer
juiste, verklaring af dat de oplossing der
kwestie niet allereerst gezocht moet worden
bij de mannen van de politiek, maar bij de
mannen en vrouwen, die, uit zuivere maat
schappelijke bedoelingen, opbonwend werken
willen.
Het geldt hierby een vraagstuk van
socialen aard.
Armoede is eene maatschappelyke ziekte.
pogingen waren niet krachtig, niet omvattend
Armoede is een zaak ook van karakter,
van gedrag; niet van inkomen alleen. In
dien armoede uitsluitend een zaak was van
of minder inkomen, dan zon, door
vermeerdering van bet inkomen tot een
aanwijsbaar bedrag, ook de armoe bij al de
armen verdwijnen. Maar dat is niet het
geval. Neen, al zijn onze statistieke tabellen
van loon, levensminimum, bedeeling, enz.
geheel in ordeal is op dien grondslag de
rekensom klaar, dat er geen armen meer
behoeven te zjjn dan zal blyken, dat
armoede een veel meer samengesteld ver-
scbijnsel is dan men dachtdat zij beheerscht
wordt, niet alleen door den levensstandaard
in de verschillende klassen en famiiiën,
maar ook door de velerlei en dikwyis on
naspeurlijke motieven, die het menschelyk
leven beheerBchen.
„Armoede is dus een maatschappelijk-
zedelijke ziekte. Armenzorg bedoeltde
deskundige behandeling van die zieken, met
het oogmerklo de zieken zeiven te maken
tot economisch en zedelyk gezonden2o de
onherstelbaren af te zonderen en zoo te
verzorgen, dat zij voor zich geen gebrek
lijden en voor anderen niet besmettelyk
zijn; 3o de ziekte van het pauperisme zeil
te bestrijden met alle doelmatig gebleken
middelen."
Met dit laatste treden wij op het gebied
der algemeene maatschappelyke gezond
heidsleer.
Het beste wat op dit gebied gedaan kan
worden is armoe voorkomen, armlastigheid
tegengaan met voorbehoedende middelen
door o. a. tot zelfbedwang, voorzorg, spaar
zaamheid aan te sporen, door werkverschaf
fing aan tydelljk werkloozen, die dit ver
dienen, hen te behoeden voor te vallen er
bnnne zelfstandigheid in te hoeten.
Elke hervorming van de armenzorg moet
uitgaan van de mogelijke ontwikkeling bij
den arme, van diens nog aanwezige vatbaar
heid voor een onafhankeiyk leven.
Uit de historische herinnering van den
heer J. Brninwold Riedel stippen wij aan
dat tot den tijd van het eerste christendom
van armenzorg geen sprake was, noch in de
Grieksch Romeinsche, noch in de Joodsche
wereld.
By het jonge christendom nam de gemeente
de armenzorg op zichen daarbij ontvingen
de werkelijk behoeftigen en de bejaarden
ondersteuning.
Oawaardigen werden geweerd werk werd
verschaften in latere tyden werden ook
werktuigen, voor het opgedragen werk dien-
stig, gegeven. Vreemdelingen werden een
paar dagen geholpen, maar moesten daarna
werken voor hnn brood. Weigerden zy, dan
werden zij beschouwd als valsche broeders,
die van hun christendom een voordeelig
zaakje wilden maken voor zicbzelven.
De middelen voor deze vry willige armen
zorg werden bijeengebracht in vrije giften
ot naturalia.
Men gaf gaarne, omdat men dit rekende
te behooren tot den godsdienstigen plicht.
Bij de verzorging der armen werd de in-
dividnaliseerende methode gevolgd. De armen
wederom tot werken bekwaam te makenen
weer op eigen beenen te stellen was het doel.
Toen het christendom, met Constantijn,
staats-godsdienst was, werd dit anders. De
gemeenten werden grooter, de individoali-
seerende methode was niet meer mogelyk
Ook hielden de vrijwillige giften aan de armen
op; men gaf na aan de geestelijkheid,aan
de kerk. De vroegere eenvoud verdween.
Ook de begrippen omtrent liefdadigheid ver
basterden. Arm te zyn, werd als een eere
gerekend. Men noemde de armen „het offer
altaar der gemeente."
Men gaf den arme niet om den arme,
maar om eigen zaligheid. Het werd nu een
geven van aalmoezenen daarmee begon de
ellende der bedelarij. Die te bestrijden was
het streven van Karei den Groote, van de
gilden en gezellenvereenigingen, maar die
Van daar dat de kerk vrij spel had. Deed
de gemeenschappelyke armenzorg te weinig,
de kerk deed te veel, omdat zij het deed
niet om den arme te helpen, maar om eigen
eer en invloed te vermeerderen. De kerk
kweekte bedelaars, gansch Europa door."
Na de hervorming is er sprake van ge
regelde armenzorg, uitgaande van de burger
lijke overheid. Toen begon dus eene betere
regeling; maar hoe goed ook in beginsel,
in theorie, in de praktijk werd zy niet
altijd goed toegepast.
Na eene herinnering aan hetgeen in
andere landen op het gebied der armenzorg
geschiedde, komt de heer Riedel tot het
zoo zeer te prijzen Elberfelder stelsel, door
den heer Von der Heydt te Elberfeld kon-
8ekwent en alzijdig toegepast. In een ge-
heele rij van steden worden de vrijwillige
genootschappen voor armenzorg vervangen
door eene gemeentelijke armenzorg, met bij
de wet geregelde hulp vau particnliere
krachten. Geen armbezoeker heeft meer dan
4 gezinnen te verzorgenen de beslissing
omtrent het, na onderzoek, voor behandeling
aanbevolen gezin is niet bij een bureaucra
tisch bestuur, maar bij de vergadering van
het district, waartoe de armbezoeker, die
het eerBte onderzoek heeft ingesteld, behoort.
Het is ons niet mogelyk het zeer lezens
waardig opstel op den voet te volgen.
Alleen dit nog, wat ons land betreft.
Hier gold bij de wet van 1854 het be
ginsel van overheidswege armenzorg uit
zondering; particnliere liefdadigheid regel.
Dit standpunt was door minister Fock
indertyd aldus aangegeven „Het burgerlijk
armbestuur zal voorzichtig worden, grondig
onderzoeken of de persoon, die om bedeeling
vraagt, haar niet krijgen kan van de kerk;
eD, eerst na weigering, in den uitersten
nood, zal men, bij wijze vsb politie-toezicht,
om te zorgen dat de persoon niet omkomt,
tusschen beide treden."
„Duidelijker kan het niet, zegt de heer
Bruinwold Riedel aan het slot van zijn opstel.
Welnu, van 1870 af is dat beginsel dan ook
toegepast gedurende eenige jaren. Wat voor
de burgerlijke armenzorg werd besteed, was
daardoor belangrijk minder dan vóór 1870.
Alleen in de laatste jaren zyn ook in Neder
land onder den drang zoowel van de treurige
tijdsomstandigheden, als van een meer juiste
opvatting van den socialen staat, de uitgaven
hooger en is tevens de opvatting by velen een
andere geworden.
Trouwens, bet allerwege ontwakend gemeen
schapsbesef, een betere sociale economie, de
democratische richting, waarin het volksleven
in bijna alle Staten van Europa zich begon te
ontwikkelen, hebben overal gedrongen tot her
vorming, ook van de armenzorg.
In de allerlaatste jaren toch heeft er een
groote verandering plaats gegrepen in de wet
geving op het armwezen in de meeste Staten
van Europa.
Als een der gewichtigste feiten moet ge
noemd worden, dat men in de Romaansche
Staten, waar tot nu toe geen of eene zeer be
perkte verplichting tot armenzorg vanwege de
overheid bestond, langzamerhand tot het inzicht
is gekomen, dat zonder een wettelijke verplich
ting tot ondersteuning van de hulpbehoevenden,
de Staat niet ten volle zijne roeping kan ver
vullen, omdat de vrijwillige liefdadigheid der
kerk en van particulieren niet toereikend zijn.
In Frankrijk en Italië heeft de wetgeving in
de laatste jaren belangrijke schreden in deze
richting gedaanin België is de Staatsarmen
zorg bij de wet reeds ingevoerd. Maar ook
in de landen, waar reeds sedert lang Staats
armenzorg bestond, is de wetgeving in de
laatste jaren verbeterd. Bij de aangebrachte
verbeteringen was het vooral de vraag naar
een billijke verdeeling der armenlasten, welke
door de Staatszorg noodig zijn, waarop het
antwoord werd gezocht. Met haar staan de
bepalingen omtrent het verkrijgen of verliezen
van het domicilie van onderstand in nauw
verband. In Duitschland en in OoBtenrijk zijn
op dit punt eenige hervormingen voorbereid
of reeds ingevoerd. In Denemarken is op de
wet over de ondersteuning van bejaarden van
1891 de overname van een deel der armen
lasten door den Staat gevolgd.
In Engeland eindelijk is door de wet van
1894 eene meer democratische samenstelling van
den Board of guardians of the poor ingevoerd,
terwijl ook de overseers, vroeger benoemd door
den vrederechter, nu in de landelijke gemeenten
aangewezen worden door den parish council.
Deze wijzigingen, in de regeling van de
armenzorg der verschillende landen in de laat
ste jaren aangebracht, hier allen te bespreken,
is niet noodig, omdat het nutsrapport deze
regelingen in de voornaamste landen op uit
stekende wijze heeft weergegeven.
Het was mij te doen, ia een historisch over
zicht van het geheele vraagstuk de ontwikke
ling van de armenzorg te doen zien, in ver
band met en onder den invloed van de ver
schillende perioden in de geschiedenis der
algemeene beschaving. Op die wijze leert men
het ontstaan, de beteekenis en de waarde der
verschillende, stelsels het best kennen.
De vraag is nu, wat het overzicht ons ge
leerd heeft.
My dunkt, in hoofdzaak, de bevestiging van
de deugdelijkheid der beginselen, in den aan
vang van mijn artikel op den voorgrond gesteld.
Tevens, dat bet allengs meer als plicht der
burgerlijke gemeenschap is geacht, te zorgen
voor de noodlijdende leden dier gemeenschap.
Niet minder, vooral sedert de Hervorming,
dat aan den staat toekomt de leiding van en
het toezicht op alle armenzorg.
Voorts, dat die leiding en dat toezicht, vol
gens de ervaringen van de laatste jaren in d9
voornaamste landen van Europa, het best ge
schieden, wanneer staatsarmenzorg wordt in
gevoerd.
De tegenstelling van de verplichte en do
facultatieve armenzorg door den staat, met
name in Engeland en Frankrijk, is zelfs niet
absoluut; want ook in Frankrijk heeft men
twee takken van armenzorg verplichtend ge
regeld en in Engeland heeft men de verplichte
staatszorg beperkt tot bet onvermijdelijke ter
rein, waarnevens zich een terrein van vrije
liefdadigheid heeft gevormd, welke voorbehoe
dend en aanvullend werkt.
Nog heeft het overzicht ons geleerd, dat de
godsdienstige armenzorg uit de eerste jaren
van het christendom eene ideale armenzorg
was, waarby het inderdaad om het behoud der
arme menschen te doen was;
dat evenwel de kerkelijke armenzorg, bij dc
R. C. kerk ten doel hadeen godsdiei
plicht te vervullen, nietsocialen arbeid te
verrichten. Hier geschiedt de arbeid, om den
hemel te verdienen voor de armverzorgers of
de armen aan de kerk te bindenniet, om het
aardsche welzijn van hen die verzorgd worden
te vermeerderen
dat ook in de protestantsche wereld, met
name in de gereformeerde kerk, op den door
Calvijn gelegden grondslag, de kerkelijke armen
zorg in hare sociale beteekenis en strekking
niet weinig gehinderd wordt door de bedoeling,
de armenzorg in de eerBte plaats ten goede te
doen komen aan het kerkgenootschap, dat haar
uitoefent, en dat ook deze nevenbedoeling een
miskenning is van wat de eigenlijke armenzorg
beoogt, gezwegen hiervan, dat zij het lidmaat
schap eener kerkelijke gemeente doet begeeren,
niet nit godsdienstige motieven, maar om in
die gemeente recht te verkrygen op onderstand
dat evenwel met de Hervorming de grond
slag gelegd is voor die betere armenzorg, welke
Luther reeds zeer juist heeft omschreven, en
dat, van LutherB dagen af, de sociale armen
zorg bestemd is om de vrije protestantsche
kerkgenootschappen te doordringen, zoodat in
de protestantsche landen de kerkelijke en de
burgerlijke armenzorg in beginsel niet tegenover
elkander behoeven te staan;
dat de invoering van staatsarmenzorg in
Engeland en Duitschland volstrekt niet ten
gevolge heeft gehad het afnemen der byzonderc
liefdadigheid; integendeel, in Engeland heeft
de particuliere liefdadigheid aanvullend gewerkt
en de borgemeeBter van Elberfeld verklaarde
nog in 1894„dat door de wettelyke armen
zorg de drang tot weldoen niet verminderd is,
maar ten deele slechts in andere banen geleid
Aan de regeering nn om in deze een stap
te doen, die reeds lang dringend noodig is
Het beginsel tot samenwerking met de
kerkelijke en particuliere genootschappen
verdient zeker gehuldigd te wordenmaar
er dienen tocb, dunkt ons, ook goede, zelfs
strenge voorschriften en bepalingen gemaakt
te worden, opdat er geen ongeoorloofde pressie
op de armen worde uitgeoefend, of om te
kunnen controleeren in boever de kerk haar
taak naar behooren vervulle.
Bovendien d'enen, beter dan thans moge
lijk is, de besturen van particnliere en ker
kelijke liefdadigheids instellingen verplicht
te kunnen worden om aan de openbare,
fücieele, burgerlijke lichamen op het gebied
van armenzorg alle mogelijke inlichtingen,
hulp en medewerking te verleeneo.
Dit vooral is meer dan noodig
Al verplicht nu reeds de wet tot regeling van
het armbestuur, bij art. 12,zulke kerkelijke en
bijzondere lichamen tot het opgeven of een
arme „al dan niet onderstand kan erlangen,"
voor eene goede armenzorg is het dringend
noodig dat een burgerlijk armbestuur ook
verder worde ingelicht en o. a. afdoende
redenen verneme, waarom gene of geeD hoo-
gere ondereteuniog kan worden verleend.
Op dit pnnt zyn bij de tegenwoordige
regeling allerlei moeilijkheden gerezen.
Dat de kerk op bet gebied van armen
zorg ook nu nog vaak steunt alleen om
eigen eer en invloed te vermeerderen en
niet altijd voldoende helpt, valt genoeg,
waar te nemen.
Uit dat oogpunt heeft het beginsel, in
het iVafsrapport neergelegd, ook zijne be
denkelijke zijde en de wetgever mag zeker
wel deze kwestie goed onder de oogen zien,
wil eene aan te brengen hervorming .niet
ons voeren van kwaad tot erger.
Den burgerlijken armverzorger moet vol
doende macht gegeven worden om de ker
kelijke besturen tot hun plicht te roepen en
tegen ongeoorloofden invloed hunnerzijds te
waken.
Dit laatste kan een armbestuur alleen
wanneer het over voldoende hulpmiddelen
kan beschikken om op mime schaal, altijd
krachtens vaste beginselen, door practische
ondersteuning, zich van zijn moeielyke taak
te kwijten.
Dat staatsarmenzorg den meesten waavborg
geeft, dat alle armen, naar hnn aard, verzorgd
worden, is de les der geschiedenis, welke tegen
woordig door steeds meerderen wordt erkend.
Dat de kerkelijke armenzorg moet geëer
biedigd blijven, zoolang zij op haar terrein haar
werk goed en volledig en niet buiten de andere
soorten van zorg om, wil verrichten, zal wel
de overtuiging zijn van de meesten.
Dat de vrije liefdadigheid niet onderdrukt
behoort te worden, maar integendeel aange
vuurd, doch tevens geregeld, staat bij alle
deskundigen vast.
Ligt de ideale armenzorg der toekomst niet
in de eendrachtige samenwerking van staat,
kerkgenootschappen, particuliere vereenigingen
en particnlieren, onder leiding van den staat
Zoo ja, op welke wijze is dan die samen
werking in ons land, met het oog op de be
staande eigenaardige toestanden, mogelijk?
Ziedaar de vraag, welke nu op beantwoor
ding wacht en die bij bet licht der practijk
van de armenzorg hier te lande zal moeten
worden."
Middelburg 4 November.
KIESRECHT.
In verscheidene bladen komt de waarschuwing
voor, dat, wil men het aanstaande jaar kiezer
zijn, de personeele belasting over 1897 vóór 1
Januari a. geheel moet zijn voldaan. Een ander
blad stelt den iatalen termijn op 31 Januari a»
Wij willen zegt de Cr. CM. niemand
aanraden te wachten met de betaling zijner
verschuldigde belasting. Integendeelen daar
om wijzen wij er op, dat de laatste termijn van
de personeele belasting reeds dm 30 November
vervalt. Maar het is, dunkt ons, eene vergis
sing als men zegt, dat het kiesrecht verloren
gaat als men die belasting niet op 31 Dec. of
op 31 Januari a. heeft voldaan.
Art. 1 der kieswet zegt, dat het verschul
digde ter zake van aanslagen in de Rijks di
recte belastingen vóór of op den 1 Maart moet
voldaan zijn. Wèl moeten (art. 10) de ontvan
gers vóór 15 Februari aan den burgemeester
eene opgave zenden van de aangeslagenen in
de belastingen en daarbij aanteekenen wie hun
verschuldigde op 1 Februari niet hebben vol
daan en dit geschiedt ook van de aangeslagenen
in de person, belasting, maar er staat bij
„van betalingenin de maand Februari gedaan,
kunnen de belanghebbenden vóór den 3en Maart
aan den burgemeester doen blijken
Zelfs al zijn dus de lijsten der ontvangers
tusschen 2 en 15 Februari bij den burgemeester
ingediend, kan men op vertoon van het aan
slagbiljet, waaruit blijkt, dat de gansche be
lastingschuld vóór of op 1 Maart is voldaan,
nog plaatsing op de kiezerslijst by den burge
meester vorderen.
Men doet natuurlijk echter beter het niet
zoover te laten komen en op tijd te betalen.
BENOEMINGEN ENZ.
Bij kon. besluitis aan den met rang van
kolonel gepens. lnit.-kolonel der cavalerie F. de
Bas, belast met het toezicht op de krijgs-histo
ri8che nasporingen, de titel verleend van direo
teur van het krijgsgeschiedkundig archief van
den generalen staf.