MIDDELBURGSCHE COURANT.
Dinsdag
5 October.
EENE REDE,
N°. 234.
140" Jaargang.
1897.
Deze courant verschijnt dagelijks, met uitzondering van Zon- en
Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p., 2
Afzonderlijke nummers kosten 5 cent.
Thermometer
Middelbnrg 4 Oct. 8 u. vm. 55 gr. 12 u. G2]gr.,
,v. 4 n. 58 gr, F. Verw. tam. kr. N.W. wind.
Advertcntiën voor het eerstvolgend
nummer moeten des middags vóór één uur
aan het bureau bezorgd zijn.
Advertentiën20 cent per regel. Geboorte- dood- en alle andere familieberichten en
Dankbetuigingen van 1—7 regels 1.50; elke regel meer 20 cent. Reclames 40 cent per regel.
Groote letters naar de plaats die zij innemen.
Advertentiën by abonnement op voordcelige
voorwaarden. Prospectussen daarvan zijn gratis
aan het bureau te bekomen.
Agenten.
Te Terneuzen; I,.. M Jonge; te Rotterdam
nijgh van Ditmae.
Middelburg 4 October,
die bij de algemeene beraadslaging over
het ontwerp-straatbelasting in den
Middelburgschen raad zou knn-
II.
(Slot).
Mijnheer de voorzitter! Er dient, zooals
ik daareven zeide, eene beslissing genomen
te worden geld moet er zyn. Drie midde
len staan daartoe openverhooging van den
hoofdelljken omslag, opvoering der opcenten
op de personeele belasting, of invoering
eener nieuwe heffing.
Sta mij toe, even het voor en togen van deze
middelen te bespreken. Ik kan dat meteen
gerust geweten doen, omdat het mij per-
sooniyk geen zier kan schelen, op welke
wijze het ontbrekende gevonden wordtmijn
aandeel in de ontworpen straatbelasting zal
op enkele centen na even hoog zyn als
de verhooging, die mijn ryksbelastingbiljet
zou aantoonen by vermeerdering der opcenten
op de personeele belasting, of die de ge
meente-ontvanger van mij zou reclameeren
bij opvoering van den hoofdelljken omslag.
Ik kan dus vrijuit spreken van algemeen
standpunt. En dan komt het mij voor, dat
tegen verhooging zoowel van de opcenten
als van den hoofdelljken omslag bezwaren
bestaan, die niet gelden tegen de straatbe
lasting.
a. De hoofdelijke omslag. „Wel
zeker", roept een volijverig lid van Gemeen
tebelang nit, „ze kunnen mij gerust drie
klassen in den hootdelijken omslag opslaan".
Kijk, M. d. V„, daar heb ik weer zoo'n
kostelijk staaltje van de laat ik het
weer maar noemen gemakkelijkheid, waar
mede sommige menschen sommige zaken
beoordeelen. Vooreerst geloof ik, dat de
man, die zoo ridderlijk zyne bereidwillig
heid om meer te offeren den volke verkon
digde, een allerdwaast gezicht zon zetten,
wanneer de gemeente-ontvanger, hem aan
zijn woord houdende, hem kwam vertellen,
dat hij, in plaats van naar een inkomen
van tusschen 600 en 700, zou worden
aangeslagen naar een van tusschen 900
en/1000, zoodat hij, in plaats van/10.81s,
zeu moeten betalen 20.67. Ik heb zoo'n
flauw vermoeden, dat er in minder dan geen
tijd een bezwaarschrift tegen den aanslag
in onze handen zijn zon.
Maar ten andere getnigt deze uiting van
eene sublieme minachting van alle regelen
van belastingrecht. We leven niet meer in
den goeden onden tijd, toen in den raad
eener plattelandsgemeente een oolyke wet
houder den voorslag deed om de helft te
betalen in het bedrag van 30, dat nog
aan den hoofdelyken omslag ontbrak, als
burgemeester de andere helft betaalde,
een voorslag, waarover onze brave burger
vader, die wel een goedgevulden geldzak
had, maar die o, zoo noode 1 van zijne
geeltjes kon scheiden, een vies gezicht
trok (historisch). Zóo huiselijk gaat het
thans niet meer toe. Men vergeet, dat de
hoofdelyke omslag thans gebonden is aan
vaste, koninklijk goedgekeurde regelen, waar
van niet mag worden afgeweken, zoodat ieder
geplaatst wordt in de klasse, waarin bij
naar recht en billijkheid behoort (indien hij
althans niet ruim genoeg van geweten is,
om te smokkelen, maar daarover hebben wij
immers in onze goede gemeente nooit te
klagen? 11), en dat iedere verhooging in
éene dier klassen noodzakelijk gepaard moet
gaan met eene percentsgewijze evenredige
verhooging in alle andere klassen.
Wordt het tekort, waarvoor we staan, ge
dekt door hoofdelljken omslag, dan zal dit
neerkomen op eene verhooging van ieders
aanslag, globaal weg, met een vijfde. Nu,
voor de bezitters, voor hen, die in de
hoogere klassen zijn aangeslagen, is dit niet
zoo heel erg. Maar bedenkt men wel, dat
men dan ook hen treft, die in de laagste
klassen, zelfs die in de allerlaagste klasse
zijn aangeslagen? Vraagt het onzen geach-
Jen gemeente-ontvanger, hoe gemakkelijk
de aanslagen in die laagste klasse binnen
komen, met hoe tevreden gezicht de daarin
geplaatsten hunne dubbeltjes komen offeren
Ik houd me overtuigd, dat bij verhoogiDg
het getal oninbare posten belangrijk zon
toenemen.
Ware de hoofdelijke omslag progressief,
dan, ja, dan! Maar eilaas! Dit is niet
alzoo en dit kan niet alzoo worden.
Men weet, dat hier eene kleine progressie
bij de heffing bestaat. Burg. en weth.
stellen voor, deze te handhaven, en gaarne
wil ik daarmede meegaan; evenwel ik
houd figuiwlyk gesproken mijn hart
vast, want ik vrees, dat de regeering er een
schotje voor zal schieten en zal zeggengeen
progressie hoegfnaamd, dan alleen die,
welke voortvloeit nit den aftrek van eene
zekere som voor levensonderhoud. De dis-
cussiën over bet ontwerp der wet tot wijzi
ging van het plaatselijk belastingstelsel geven
voor die meening alleszins grond. Geschiedt
dit, dan moeten natuurlijk de hoogere aan
slagen ©enigszins verlaagd, de lagere eenig-
zins verhoogd worden. Voor de lui met
smalle beurzen is dit verschiet reeds alles
behalve aangenaamEn zal men, in het
vooruitzicht dier verhooging, nu nog boven
dien eene verhooging der aanslagen met een
vijfde durven voorstellen Mijneheeren,
laat ons toch de knijp- en pers-methode
van den minister Sprenger van Eijk niet
uit het staats- in het gemeentelijk belas-
lsel overbrengen; laat ons toch niet
zoeken, waar o, zoo moeilijk iets te vinden is.
b. De opcenten op de perso
neele belasting. Daar is wel iets
aanlokkelijks in het denkbeeld, om bet te
kort daarop te vindenHet is ontstaan
door de lagere opbrengst dier belasting;
welnu, vind het ook weer hieruit. Maar
er is een maar bijof liever, er zijn ver
scheidene maren bij.
Vooreerst schijnt my verhooging der op
centen, en dit geldt ook voor den hoofdelijken
omslag, niet verstandig toe, met het oog op
den indruk naar buiten. Wanneer men denkt
over vestiging in de eene of andere plaats,
dan is immers éen der eerste vragenhoe
veel opcenten zijn er op het personeel gelegd
en hoeveel hoofdelijke omslag wordt er
;eheven Hoe kleiner deze cijfers kunnen
zijn, hoe gunstiger de indruk naar buiten
zal werken.
Maar er is meer. Weet men zeker, dat
men bij de opvoering der opcenten op de
personeele belasting dezelfde menschen zal
treffen, die by het nieuwe personeel gepro
fiteerd hebben Ik ben zoo vry, dat te be
twijfelen. Uit goede, zeer goede bron weet
ik, dat het nieuwe personeel, een der guitig
heden van den vroolijken financier Sprenger
van Eijk, zooals Het Vaderland dezer dagen
zich uitdrukte, tot allerzonderlingste resul
taten geleid heeft, dat het zeer ongelijkma
tig drukt, dat het sommige belastingschul
digen als 't ware onrechtvaardig hoog, andere
daarentegen onbillyk laag belast. Onder
de eersten bebooren de koffiehuishouders,
onder de laatsten zij, wier perceelen in
drieën gesplitst zijn (winkel, woning en
verhuurde kamers), en waarbij er zijn, die
eene vermindering van ruim 100 ontvin
gen. Zulke kromme bokkesprongen worden
natuurlijk vergroot, wanneer wij meer op
centen op dit middel gaan leggenéen
hotel en ca/é aan het Kanaal zon bijv. ruim
ƒ80 meer moeten gaan betalen 1 Doet
deze ongelijkmatige verdeeling van lasten
op zichzelf reeds afkeerig worden van ver
hooging der opcenten, er komt nog wat bij.
Vergis ik mij niet, dan zal, globaal weg,
de nieuwe personeele belasting wel verlaging
gebracht hebben voor hen, die in perceelen
met een niet heel hooge huurwaarde wonen,
maar zal zij reeds voor hen, die een huis
hebben met een huurwaarde van ongeveer
f 350, geen verlichting, wel verzwaring
aangebracht hebben. Ik zeg: globaal weg,
want bij eene zoo onregelmatig werkende
belasting zijn er natuurlijk uitzonderingen.
Zoo zal bijv., wie het „weest vruchtbaar en
vermenigvuldigt n!" in practijk gebracht
heeft, daarvoor een aftreksom op zijn belas
tingbiljet vinden en kan hij er zelfs eene
meid op nahouden, zonder dat de fiscus hem
op zyne vingers tikt. Ik spreek dus in het
algemeen, wanneer ik meen, dat de perso
neele belasting niet voordeelig zal zyn voor
bewoners van huizen met eene huurwaarde
van 350 of daarboven.
Dezulken nu zijn er velen in onze
gemeente. Waar men nu zoo schreeuwt
over onbillykheden, die de straatbelastirg
brengen zal, wil ik vragen, of het billijk
zou mogen heeten, deze personen, die pas
het eindcyfer van hun belastingbiljet zagen
vergrooten, nu al weder een nieuwen last
op te leggen En welk een last 1 Neem
ik een huis met f 375 huurwaarde, dan zal
de belasting naar den eersten grondslag
alleen reeds f 25.20 bedragen en kan de
geheele hoofdsom veilig op ongeveer f 50
f 60 worden gesteld (het juiste bedrag
hangt af van 't getal haardsteden, de
schatting van het menbilair en vooral
van den kinderzegen). Is het billyk, zoo
iemand opnieuw te belasten met 60 op
centen, das met ongeveer f 30 k f 36, ter
wijl zijn buurman, die een kapitaal van
f 50.000 in huizen heeft belegd, maar zelf
een perceeltje van f 150 huurwaarde be
woont, misschien met f 3 f 4 zon worden
bezwaard
En hiermede kom ik vanzelf op:
c. De straatbelasting. Zij treft, en
dat is dunkt mij het groote voordeel, het bezit.
Zie ik goed, dan zal voor hem, die in een
eigen huis woont, maar overigens geen
perceelen in eigendom heeft, het verschil
tusschen verhooging van opcenten, opvoe
ring van den hoofdelijken omslag of invoe
ring eener straatbelasting niet zoo heel
groot zyn. Vooral niet, wanneer in de ver
schillende klassen een maximum wordt
gesteld. Wel zal echter de straatbelasting
hen treffen, die meer dan één perceel bezit
ten, Maar is dat nil 'M verschrikkelyk
Hier ontmoet ik weer den inzender in de
Midd. Crt. van 25 September jl., die zich.
W. teekent, die ook al weer ach en wee
roept, die ook graag zyn aandeel betalen
wil, maar die ook weder juist deze belasting
onbillyk vindt. Verbeeld n, daar is iemand
hier in de stad, die voor zijn eigen, door
hem bewoond huis f 96 en voor een ander
hem toebehoorend perceel wel f 54 in de
straatbelasting zal moeten betalen
Vooreerst hebben we aan dit cyfer niets,
zoolang we niet weten, hoeveel de bedoelde
eigenaar van twee huizen meer zon moeten
betalen aan opcenten of aan hoofdelyken
omslag by verhooging van eene dezer beide
belastingen.
Ten andere zon, indien de klacht van W.
over onbillijkheid jnist is, vermoedeiyk door
het stellen van een maximum aan die klacht
tegemoet gekomen kunnen worden.
Maar in de derde en voornaamste plaats
de door W. bedoelde man bewoont zelf een
huis van f 850 huurwaarde. Neem ik naar
analogie van art. 11 der wet op de perso
neele belasting aan, dat die huurwaarde
12 pCt. van zyne inkomsten vertegenwoor
digt, dan zal de door W. bedoelde man
jaarlijks over ongeveer f 7000 te beschikken
hebben. En zoo'n armen tobberd, zoo'n
stakkerd, die twee groote panden in eigen
dom heeft en in éen daarvan kan wonen,
zouden we iets meer laten betalen in de
gemeentelasten I Dat zon immers, roept W.
uit, het toppunt van onbillijkheid zijn 1 Dan
liever den hoofdelijken omslag verhoogd, en
daarmededen heeren onderwijzers,
kantoorklerken enz., die van ecn klein trakte
ment je moeten leven, een nieuwen last op
gelegd! Ziet n, dan zou eerst met recht de
billykheid betracht worden 1
De straatbelasting treft, zeide ik, het bezit.
In het algemeen kan niet worden beweerd,
dat wie één huis op zijn naam heeft, nu
juist bezitter is. Maar voor hem zal het,
ik zeide dit reeds, weinig uitmaken, hoe
het tekort gevonden wordt. Wie evenwel
twee huizen rijk is, kan, men moge drog
redenen aanvoeren zooveel men wil, niet
ontkennen, dat hy bezitter is.
Eéne klasse van menschen is er, waarop
dit misschien niet van toepassing is. Ik
bedoel hen, die, het is in een der over deze
kwestie geschreven stukken gezegd, „door
het verhuren van huizen zich een bestaantje
trachten te verschaffen." (Midd. Ct. 17
Sept. 1897). Bedrieg ik mij niet, M. d. V.,
dan zijn dat degenen, die, zooals men met
een anderen term zegt, „van ban schuld leven,"
d. w. z., die leven van het verschil tusschen
de hnren van en de hypotheken op hunne
hnizendiegenen, welke de spraakmakende
gemeente begrypt onder den naam van
„huisjesmelkers." M. d. V. 1 ik heb alle respect
voor hen, die op eerlyte wijze hun brood
trachten te verdienen, maar men duide mij
niet euvel, dat ik niet gezind ben, ter wille
van deze eigenaren van panden, eene belasting
te verwerpen, die my overigens biliyk voor
komt, wanneer daarvan bet gevolg zon zijn,
dat ik anderen menschen, die ook bard voor
hun brood moeten werken, misschien nog
wel een klein beetje harder dan deze huis
eigenaren, een zwaarderen last zou moeten
De straatbelasting treft het bezit. Niet
alleen bet bezit van hen, die in de gemeente
wonen, maar ook van hen, die daarbuiten
hun domicilie hebben. Wat daar na on
billijks in is, zie M. d. V. 1 dat verklaar ik
niet te kunnen begrijpenMeneer K. en
meneer S. hebben in Middelburg zooveel
geld verdiend, dat ze daar drie, acht, vijf
tien hnizen koopen konden. Op een zon-
nigen Meimorgen doen ze hun zaken aan
kant, trekken de Langeviele bnitenbrug over,
gaan in een aardig optrekje op het Zand
wonen, betalen geen cent belasting in Mid
delbnrg, maar trekken wel hunne huren. Ed
als ze dan in een warm voorjaarszonnetje
in hnnae tuintjes zich zitten te koesteren,
verkneukelen ze zich by de gedachte aan de
goedheid van die brave Middelburgers, die
zoo beleefd zijn om de noodige gelden byeen
te brengen voor bestrating, rioleering, ver
lichting enz., welke noodig zijn om hunne
hnizen bewoonbaar te doen biyven en om
hun het ongestoord genot hunner rente te
verzekeren. Hoezeel leve de billykheid!
De straatbelasting treft het bezit. Daarom
ook mag zy niet geheven worden van den
bewoner (zie een burger in de Midd. Crt van
8ept. 1897), maar moet zij geheven
worden van den eigenaar. Dat brengen haar
aard en karakter mede. Wat toch ie au fond
de zaak?
Ik zon den eigenaar van een huis, dat
onverschillig in welke straat staat, wel eens
op zijn geweten willen afvragen, of dat
huis evenveel huur zou opbrengen als thans,
wanneer daar was niet een straat, maar
een muiie zandweg, waar men des zomers
zou vergaan van de stof en by regenachtig
weer tot aan de enkels in den modder zon
zinken wanneer daar niet was rioleering
wanneer daar des avonds bij gebrek aan
verlichting eene Egyptische duisternis zon
heerschen Indien de man niet een door
en door verbeten tegenstander is van ai
wat waarheid neet, zal hy my moeten toe
geven, dat zijn huis minder rente zon op
brengen, indien de gemeente niet zorgde
voor straten, afvoer van vnil water, eD
licht. Welnu, al twintig, dertig en misschien
meer jaren heeft die man door toedoen der
gemeente meer rente gemaakt, d*n zonder
hare hulp het geval zon zijn geweestein
delijk komt zy om het haar rechtmatig
toekomende vragen. Dat is de geheele kwes
tie, herleid tot baar eenvondigsten vorm
Is deze vraag onbillyk?
Roept men nu met groote woorden uit,
dat de straatbelasting, waar zij in werking
is, onbillyk, ongerymd, onrechtvaardig en
ongemotiveerd wordt geacht, en haalt men
als bewys de uitspraken van twee Amster-
damsche heeren aan, dan zon ik daartegen
over de uitspraak van misschien wel twintig
Amsterdamsche heeren kunnen stellen, die
het tegendeel betoogen. Znlk eene bewering
beteekent niet veel; er is geen enkele be
lasting denkbaar, die alien gelijkeiyk drukt,
en altijd zullen er menschen zijn, voor wie
eene ingevoerde of in te voeren belasting
eenige onbillijkheid geeft.
In myne oogen is al datgene, wat tegen
de straatbelasting is aangevoerd, niet vrij
van overdrijving. Wat de détails aangaat,
zat wel eenige verbetering aan te biengen zyn.
Zoo o. m. is men gevallen over de vrij
stelling van perceelen beneden f 100 huur
waarde. Wie nu een kolonie van kleine
huizen bonwt en aldus zijn geld rentegevend
heeft gemaakt, zal toch niets in de ontworpen
belasting betalen, luderdaad is dit een ar
gument, dat weegt. Maar het is geen ar
gument tegen de straatbelasting als zoodanig,
otur vel een tegen de toepassing die in
het voorstel van B. en W. daaraan gegeven
wordt, en waaraan we teer gemakkelijk te
gemoet kunnen komen door bijv. te bepalen
dat by, die niet meer dan één perceel van
cüinder dan f 100 huurwaarde bezit, van de
straatbelasting wordt vrygesteld, indien men
althans deze vrijstelling wil behouden,
iets waarvan ik de noodzakelijkheid nog
niet inzie.
Maar dat zijn détailswaarover we
straks bij de artikelen kannen beraad
slagen. Wat echter de hoofdzaak, het
beginsel, aangaat, komt het mij voor, dat
Borg. en Weth. gezocht hebben naar en
gevonden hebben den goeden weg, die ons
zal voeren nit de impasse, waarin we ge
raakt zijn tengevolge van de herziening van
Rijkswetten, cn zal ik das met vertrouwen
mijne stem aan dit voorstel geven.
Ten slotte, M. d. V. 1 zij me nog een en
kele raad veroorloofd aan het adres van hen,
die zich aan het hoofd der beweging tegen
deze belasting hebben gesteld.
Ze hebben ons bang willen maken, M. d.
V.l Als gy, raadsleden, ons onzen zin niet
geeft, dan gaan we naar Ged. Staten, en
die zullen jelui dan wel eens aan de ooren
trekken. Wat mij betreft, M. d. V., ben ik
daarover niet by zonder onger ust, en ik zou
den heeren wel willen raden, de moeite en
de kosten van een request aan Ged. Staten
te sparen. Want indien ze een klein beetje
studie hadden gemaakt van ons staatsrecht
en eenig8zinB op de hoogte waren van de
taak van Ged. Staten al weder die
gemakkelijkheid, laat ik maar zeggen dan
zonden ze weten, dat dit college alleen heeft
te beoordeelen, of de vastgestelde belasting-
verordeningen uit een wettelijk oogpunt voor
bekrachtiging vatbaar zijn. Met de vraag
of de eene belasting nit een billijkheids-
oogpunt verkiesiyk is boven de andere, mag
zich dit college niet bemoeiendie vraag
staat uitsluitend ter beantwoording aan den
gemeenteraad.
Ik heb gezegd.
H. J. G. H.
Niet zonder bedenking.
Bij een artikel van mr L. J. Plemp vait
Duiveland over het huwelijk der Koningin,
voorkomende in De Gids van October, schrjjft
een der redacteurs van dit maandschrift, prof.
Molengraaff, het volgende:
„Voor geen vrouw is eene uitzonderingswet
minder noodig dan voor de Koningin. Want
al deugt onze huwelijkswetgeving niet en al
bevat zy tal van grievende en de vrouw
achterstellende bepalingen, daar waar tusschen
de echtgenooten een goede harmonie heerscht,
het huwelijk is wat het behoort te wezen eene
op sympathie en waardeering gegronde levens
gemeenschap, hindert die wetgeving de vrouw
in geen enkel opzicht. Zoo van eenige vrouw
mag van de Koningin worden verwacht, dat
zij in haar huwelijk de gebreken van onze
huwelijkswet niet zal voelen. Wie voor haar
eene uitzonderingswet verlangt, gaat uit van
de veronderstelling, dat hare verstandhouding
met haren echtgenoot wel te wenschen zal
overlaten. Eene uitzonderingswet te haren be
hoeve ware in den volsten zin van het woord
het uitreiken van een testimonium paupertatis,
My dunkt, de Nederlandsche wetgever kan de
Koningin beter eeren dan op deze wijze."
Dat alles klinkt heel fraai, maar het herin
nert ons aan het bekende gezegde„asch is ver
brande turf'. Als er een goede harmonie
heerscht; als het huwelijk is wat het wezen
moet; als het gegrond is op sympathie en
waardeering. Dan, ja dan is de tegenwoordige
wetgeving niet hinderlijk. Waren de menschen
volmaakt, dan zouden er bijna geen wetten
behoeven te bestaan
Maar hoevele malen is dat niet het
geval? Zelfs ook, of liever nog al dikwijls,
bij huwelijken van vorstelijke personen, waarbij
meestal meer met staatkundige belangen dan
met persoonlyke sympathie rekening wordt
gehouden. Daarom laat daar de verstandhou
ding juist dikwijls zoo veel te wenschen over.
Dat behoeft men waarlijk niet onder stoelen en
banken te stekenwant de voorbeelden zijn
voor het grijpen.
Zelfs al begint het huwelijk zoo goed mo
gelijk, onder de heerlijkste voorteekenen, vol
rozengeur en maneschijnwie zegt ons dat dit
blijven zal en dat bij verandering de prins
gemaal geen dwaze dingen doet Of die zelfo