80
ZITTING VAN VRIJDAG 16 JULI 1897.
PROVINCIALE STATEN VAN ZEELAND.
Aïoudzitting van. 16 Juli. Voortzetting van de be
handeling van de algemeene verslagen der afdeelingea
over voorstellen van Ged. Staten; sluiting.
Tegenwoordig de commissaris der Koningin, 26 leden
en de griffier.
De voorzitter deelt mede, dat de heeren Moerdijk
en Oggel bericht hebben gezonden deze vergadering
niet te kannen bijwonen.
De voorzitter stelt aan de orde de stemming
over het amendement van den heer Hammacher, op
art. 1 afd. II hoofdstuk IV van de begrooting der
uitgaven, waarover in de vorige bijeenkomst de stem
men hebben gestaakt.
De heer llahebeeke. Mijnheer de voorzitter.
Voor mij is het een vraag of er mogelijkheid bestaat
het debat te heropenen.
De voorzitter. Mijns inzienB bestaat daartegen
geen bezwaar als de vergadering het goedkeurt.
Daar niet blijkt dat de vergadering bezwaar heeft
tegen het verzoek van den heer Kakebeeke, worden
de beraadslagingen door den voorzitter heropend.
De heer Hakebeeke. Het is mij een voorrecht
deze zaak nog te mogen bespreken, daar een groot
deel van de begrooting dezer provincie voor het vol
gende jaar er door wordt beheerscht. Ik heb mij daarom
in de gelegenheid gesteld eenige nadere gegevens te
verzamelen en wensch het volgende aan te voeren.
De rooskleurige beschouwingen over de provinciale
financiën, zooals die dezen ochtend hebben plaats ge
had, zijn naar mijne meening geheel en al fictief en
berusten op de overweging dat wij beschikken over een
aanzienlijk kasgeld. Dat kasgeld is echter noodig om
te blijven drijven wat een koopman zjjn zaken zou
noemen en dat heeft de provincie ook noodig.
Als men het finantieel overzicht goed raadpleegt,
gevoegd bij het voorstel van Gedeputeerde Staten be
treffende het verleenen van rentelooze voorschotten in
1896, blijkt dat de calamiteuze polders onder de wer
king der wet van 1870 aan de provincie gekost heb
ben f 91.500 's jaars. Nog in 1890 bedroeg dit
f 136.000 en in 1891 f 120.000. Voor calamiteuze
polders wordt ieder jaar uitgetrokken f 100.000. Zoodra
echter die f 100.000 overschreden worden, zou er een
belangrijk bezwaar op de begrooting gelegd worden
en de dienst met een tekort sluiten. De reden van
de groote overschotten ligt in het aanzienlijke kas
geld, wat, zooals boven gezegd, ook noodig is. Proef
op de som is de beden morgen goedgekeurde rekening
over 1895. Zij sluit met een goed slot van f 77,000
doch aan goede sloten is ingebracht f 80,000, zoodat
zij feitelijk sluit met een tekort van t 3000.
Het goede slot van 1896 spruit voort uit het kas
geld, dat moet bedragen f 60 a f 70,000, (onder anderen
omdat in Januari de coupons en nitlotingen moeten
betaald worden en ook nog andere uitgaven te doen
zijn zonder dat dan nog de inkomsten vloeien) uit de
calamiteuse polders en niet te vergeten uit de te ge
ringe aflossing in 1896. Normaal had moeten afgelost
worden f 41,000. In 1896 is afgelost f 20,000.
Terwijl dus in het vorige jaar f 21,000 te weinig
werd afgelost, lost men dit jaar f 19,000 te veel af.
Een te min van aflossing dus ad f 2000 over die twee
jaren. Onjnist is de bewering dat dit jaar f 24,000
te veel wordt afgelost. Dat cijfer betreft alleen de
leening van 1889 ad f 490,000. Op de leening van
1891 (f 261,000) wordt daarentegen slechts f 8000 af
gelost, dns f 5000 te min. Het komt mij daarom ge-
wenscht voor niet op het denkbeeld van verminderde
aflossing in te gaan en de opcenten te regelen zooals
door Gedeputeerde Staten is voorgesteld.
De beraadslagingen worden hierop gesloten.
Het amendement-Hammacher wordt hierop in stem
ming gebracht en aangenomen met 15 tegen 11
stemmen.
Voor stemden de heeren Van Woelderen,Snijdera,
Ysebaert, VaD TeylingeD, Heijse, De Jonge, Dronkers,
Havers, De Smidt, Maas, Lueasse, De Bats, Hammacher,
Kloppers en Van der Have.
T e g e n stemden de heeren Van Deinse, Van Lynden,
Fruytier, Hombach, De Casembroot, Van Koinpu, Siegers,
Hennequin, Van Waesberghe Janssens, Kakebeeke en
Van der Meer.
Alsnu is aan de orde de dezen middag aangehouden
post van het lie hoofdstuk van de begrooting der
ontvangsten, en wel art. 3 (27 opcenten f 75.566) en
het daarbij beboorende amendement-Hammacher, om in
de omschrijving te lezen achttien in plaats van zeven
en twintig opcenten op de hoofdsom der belasting op
bet personeel.
De voorzitter. Van dit amendement zal het gevolg
zijn dat het in geld uitgetrokken bedrag een evenre
dige vermindering moet ondergaan, en het door ver
mindering met f 25.189 te brengen op f50,377. Mag
ik het zoo opvatten?
De heer Hammacher. Ja, mijnheer de voor
zitter.
De heer Snijdera. Ik wensch er de vergadering
nog even op attent te maken dat in het bedrag der
opcenten begrepen is 2§ voor perceptiekosten bene
vens zekere som voor kwade posten. Het verschil is
dan niet zoo groot als door Gedeputeerde Staten be
doeld wordt.
Het amendement wordt hierop aangenomen met
23 tegen 3 stemmen.
Vóór stemden de heeren Van Woelderen,Snijders,
Ysebaert, Van Teylingen, Heyae, De Jonge, Van Lynden,
Dronkers, Hombach, De Casembroot, Huvers, De Smidt,
Van Rompu, Maes, Hennequin, Lueasse, De Bats, Van
Waesberghe Janssens, Kakebeeke, Hammacher, Van der
Meer, Kloppers en Van der Have.
Tegen stemden de heeren: Van Deinse, Fruytier
on Siegers.
De voorzitter. In verband met deze beslissing
stel ik voor de andere artikelen der begrooting zoo
veel noodig te wijzigen.
Dienovereenkomstig wordt besloten, en het in ver
band hiermede gewijzigde hoofdstuk voor onvoorziene
uitgaven aangenomen met algemeene stemmen,
behalve die van den beer Siegers.
Vervolgens wordt de geheele begrootrog in stem
ming gebracht en eveneens aangenomen roet alge
meene stemmen, behalve die des heeren Siegers.
Alsnu ie aan de orde het hiervoren gemelde voor
stel van Ged. staten, tot Heffing van opcenten, ten
behoeve der provincie over 1898, gewijzigd overeen
komstig het zooeven genomen besluit.
Dit voorstel wordt aangen omeu met 21 tegen
5 stemmen.
Voor stemden de heeren Van Woelderen, Snijders,
IJsebaert, Van Teijlingen, Heijse, De Jonge, Van Deinse,