78 ZITTING VAN VKIJDAG 16 JULI 1897. practijk gebracht, maar de gelden, die besteed zijn, hebben niet spoedig genoeg beantwoord aan wat men wenschte. Toen kwam de kwestie van het al of niet gebrnik maken van afgekeurde dieren. Ik ben nu eenmaal voorstander van een maatregel die doel kan treffen. De heer Oe Jonge. Mynheer de voorzitter. De heer Van der Have heeft mij de verdediging van mijn amendement al zeer gemakkelijk gemaakt. De bedoe ling, die ik heb met de indiening, is van meer finan- tieelen aard. Bij de behandeling van de kwestie der hengsten- keuting, in de afdeeling der najaarsvergadering in 1896 waarin ik zitting bad, is door mij o. m. de vraag ge steld, of, indien geen gevolg werd gegeven aan den eiach der regeering, om het verbod om afgekeurde hengsten te mogen gebruiken in te voeren, daaruit ook de verplichting zou volgen, dat de dan te missen rijkssubsidie uit de Provinciale kas zou moeten gesu- pleerd worden. Toen is geantwoord, dat daarop later zou worden teruggekomen. Nu wordt in de begrooting bedoelde post eenvoudig in uitgaaf gebracht, als een natuurlijk gevolg van ge nomen besluiten. Ik ben in beginsel tegen ondergeschoven posten, en heb daarom mijn amendement ingediend opdat de Staten zich daarover zouden uitspreken. Zeer hoop ik dat de meerderheid zicb vóór schrapping zal ver klaren, omdat het m. i. beter is eene afwachtende hou ding aan te nemen, of door een opvolgende regeering ten opzichte dezer kwestie ook een mildere bepaling zal worden gemaakt. Hoezeer ik gaarne erken, verre achter te staan bij de specialiteiten, die ook deze vergadering op dit ge bied beeft, toch komt het mij niet gerechtvaardigd voor dat de provinciale kas zou worden bezwaard met een uitgaaf van f 5650, alleen om het gebruik van afgekeurde hengsten mogelijk te maken. De heer Die Smidt. Ik zal mijne stem geven aan het amendement van den heer De Jonge. Maar niet op de gronden die door dat lid zijn aangevoerd. Ik wensch het beginsel van vrijheid sterk te handhaven. Het amendement-De Jonge, alsnu in stemming ge bracht, wordt verworpen met 18tegen 17stemmen. Tegen stemden de heeren Siegers, De Casembroot, Hennequin, Van Houte, Erasmus, Van Teylingen, Van Deinse, Hammacber, Ysebaert, Moerdijk, Fokker, De Bats, Kakebeeke, Hombach, Moes, Droakera, Vau Rompu en Fruijtier. Vóór stemden de beereD Van Waesberghe Janssens, Den Boer, Oggel, Heijse, De Smidt, Snijders, Vader van 's Gravenpolder, M. Bolle, Van der Have, Van Lynden, De Jonge, Hollestelle, Van Buren, Noor dij ke, Maas, Kloppers en Van der Meer. Het artikel wordt daarop in stemming gebracht en aangenomen met 25 tegen 10 stemmen. Vóór stemden de heeren Van Waesberghe Jans sens, Den Boer, Siegers, Oggel, De Casembroot, Hen nequin, Heijse, Van Route, Erasmus, Van Teylingen, Van Deinse, Hammacher, Ysebaert, Moerdijke, M. Bolle, Fokker, De Bats, Van Lynden, Pompe van Meerdervoort, Kakebeeke, Hollestelle, Hombach, Moes, Dronkers, Van Rompn en Frnijtier. Tegen stemden de heeren De Smidt, Snijders, Vader van 's Gravenpolder, Van der Have, De Jonge, Van Buren, Noordijke, Maas, Kloppers en Van der Meer. De uitgaven geven verder geene aanleiding tot dis cussie. De post voor onvoorziene uitgaven wordt aange houden tot na de vaststelling der iukomBten. Bij art. 3 van hoofdstak II, zeven-en-twintig op- j centen op de hoofdsom van het personeel f 75.566 stelt de voorzitter voor dezen post aan te houden. De heer Haramaclter. Is dit wel aoodig, mijn heer de voorzitterkan over deze post niet beslist worden De voorzitter. Ik kan dit niet aanbevelen. Ik geloof dat het meer in den vorm zai zijn om in ver band met den aangehouden post in de uitgaven dit artikel aan te houden. De heer Hammacher. Zou het niet mogelijk zijn om nu uit te maken hoeveel opcenten geheven zullen worden en dan in de najaarszittiDg te stemmen over de kwestie van aflossing De voorzitter. Ik mag dit niet aanbevelen. Over het bedoelde artikel hebben de stemmen gestaakt. Er dient eene beslissing te vailen. De heer Van Homp aMijnheer de voorzitter. Art. 3 betreft de opcenten en het andere artikel een post van uitgaaf. Is er wel bezwaar om de beslissing over het laatste uit te stellen De voorzitter. Ik geloof niet dat er een formeel bezwaar is; de vergadering is bevoegd te handelen zooals zij het wenschelijk acht. De heer Snijders. Ik stel voor om art. 2 van hoofdst. I der inkomsten op de begrooting voor 1898 te verhoogen met f 24.000. De heer Hammacher. Ik wensch een amende ment in te dienen, strekkende om punt 3 afd. 1 hoofdst.. 2 der inkomsten van 27 terug te breogen tot 18. De heer Siegers. Mynheer de voorzitter, mag ik den heer Snijders even eene inlichting vragen. Als de ontvangsten verhoogd worden met f 24.000 en de uitgaven met f 24.000 verminderd, dan wordt het ver schil tusscben ontvangsten en uitgaven f 48.000. Hoe wenscht men dat te vinden De heer Hammacher. Ik meen dat de bedoe ling van den heer Snijders dezelfde geweest is als de mijne, namelijk om te bomen tot vermindering van het getal opcenten. Op het voorstel van mij is nog geene beslissing gevallen, daarom zou ik hem wel in overweging willen geven het zjjne in te trekken. De heer Snijders. Ik bedank den heer Hamma cher, dat hij mijn amendement wel heeft willen toe lichten, vóór ik daartoe gelegenheid vond, doch ik wensch er speciaal nog nadruk op te leggen dat mijne bedoeling, nu de stemmen hebben gestaakt over eene mindere aflossing a 24.000, geene andere is, dan door gebruikmaking van dezen post alvast eene verhooging der opcenten te voorkomen. Blijkens den toelichtenden staat tot de begrooting is er een vermoedelijk over schot op den dienst van 1896 van f 94.000, waarvan op de begrooting slechts f 60.000 wordt gebracht. Wanneer mijn denkbeeld wordt aangenomen, dan kan nen Ged. Staten, bij aanneming vau het amendement van den heer Hammacher, toch nog overwegen om in de najaarszitting eene hoogere aflossing voor te stellen. Met betrekking tot hetgeen zoo straks door den heer Pompe van Meerdervoort is gezegd, wensch ik dat geachte lid nog even op te merken, dat ik geloof dat wel op de belastingbiljetten te zien zijn zal dat de middenklasse en de meer gegoede standen meer betaieD. De minder bedeelde alleen betaalt nu over het alge meen weinig of bijna niets meer. Ik juich dit toe, doch ik wil aan den anderen kant ook niet medewer ken om de midden- en hoogere sianden meer dan noodig is te belasten. Men vergete verder ook niet dat de gemeenten ook belangrijk meer opcenten zulien moeten gaan heffen en dat het mes dubbel snijden zou wanneer voor de pro vincie opcenten geheven werden die ik onnoodig aeht. De heer Siegevs. Ik geef der vergadering in over-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1897 | | pagina 82