ZITTING VAN VRIJDAG 16 JULI 1897.
75
Op bladzijde 25 van den toelichtenden staat op de
begrooting lees ik met betrekking tot dezen post.
De aflossing der geldleeting ad f 490.000 is bij het
plan bepaald in 31 jaren, te beginnen met 1891.
Afgelost tot 1 Jannari 1897 f 160.000, zijnde het
bedrag dat moet afgelost worden.
1° Januari 1898 zal afgelost worden 46000
a n 7i nioet v 77 22000
zal alzoo meer afgelost zijn 24000
De verplichte aflossing is minstens f 6000.
Gaarne zon ik van heeren Gedeputeerde Staten ver
nemen wat de beteekenis is van dat woordje „moei".
De heer Siegers. In het plan der leening zijn de
voorwaarden voor de provincie zeer gunstig en ge
makkelijk gesteld. De leening moet afgelost worden
in hoogstens 31 jaar, dus strikt genomen behoeft slechts
jaarlijks te worden afgelost. Er is echter ook
bepaald dat de provincie yroeger en meer mag aflos
sen, al ware het de geheele leening in eens doch niet
minder dan f 6000 per jaar, die dus perse noodigziju.
Ware er geen geld, dan zou de provincie gebruik kun
nen roakeü van de facultatieve bepaling dat minder
kan worden afgelost. Zedelijk echter is de aflossing
van f 22.000 verplichtend.
Bij de uitgifte der leening is echter ook een plan van
aflossing vastgesteld en volgens dat plan moet in het
jaar 1898 22.000 worden afgelost. Daarom is in de
toelichting het woordje „moet" gebruikt.
De heer Sntfderg. Ik dank het lid van Gedepu
teerde Staten voor de ontvangen mededeeling maar
wat betreft de som van f 490,000, deze is dan toch
tot dusver met het voorgeschreven bedrag vermin
derd. De bepaling in het leeniDgsplan was mij ontgaan.
De heer Siegers. Mijnheer de voorzitter, het amen
dement, door den heer Hammacher voorgesteld, mag ik
der vergadering niet aanbevelen. In de eerste plaat3
zou het breken zijn met een algemeen geldenden regel
en, voor zoover mij bekend, ook hier altijd toegepast
dat, waar schuld aanwezig is, deze zoo spoedig mogelijk
dient gedelgd te worden. Tot biertoe is slechts zoo
veel van de eerste leening afgelost als verschuldigd
was, van de tweede leening evenzoo en van de derde
f 2000 meer. Met 1° Januari 1897 zijn de sommen ge
lijk gemaakt om de posten te normaliseereu.
Er is dus niets meer afgelost dan volstrekt verplicht
was, en dat men aan zijne verplichtingen moet voldoen,
klemt te meer als men overgeschoten gelden tot schuld
delging kan aanwenden.
In het algemeen verslag wordt door een lid gezegd
dat hij buitengewone uitgaven bestrijden wil uit buiten
gewone inkomstenik zou in dit geval die stelliDg
omkeeren en liever zeggen dat toevallige baten dienen
gebruikt te worden voor buitengewone uitgaven, dus
tot aflossing van gemaakte schulden.
Daardoor wordt de positie der provincie onafhanke
lijk en sterk en kan men bij later voorkomend geld
gebrek er steeds op rekenen op goede en voordeelige
wijze geld te kuoneti leenen.
De buitengewone aflossing is om verschillende rede
nen aan te beveleo.
In het algemeen verslag komen, ter toelichting, be
rekeningen voor die niet juist zijn.
De post voor onvoorziene uitgaven is niet f 13,196.34
hooger uitgetrokken dan daarvoor in 1896 is uitge
geven. De post onvoorzien was voor 1896 op f22.133.19
vastgesteld. Door ai- en overschrijving is die post tot
p. m. f 59 gedaald en daaruit de onjuiste voorstelling
te verklaren. In werkelijkheid is voor 1898 p. m.
t 9000 minder geraamd.
De buitengewone aflossing verdient aanbeveling om
dat het altijd wenschelijk blijft toevallige baten tot
schulddelging aan te wenden en het niet aangaat vrij
komend geld, voortgesproten uit overschotten van
vorige dienstjaren, te gebrniken om gewone belastin
gen te verminderen en die zoodoende, aan de belas
tingschuldigen over een enkel jaar, te restitueeren.
Er is ook gesproken over het aanzienlijk goed slot
van 94.000, dat het dienstjaar 1896 vermoedelijk zal
opleverendaarvan is f 60.000 in de begrooting voor
1898 gebracht, zoodat er nog f 34.000 beschikbaar
blijft. Maar ik wensch er op te wijzen dat door de
nieuwe wet op het personeel, de huurwaarde over het
jaar 1897 zooveel lager geworden is dat de provincie
reeds over dit jaar f 23.475 schade zal lijden. Dat
bedrag zal natuurlijk uit de eene of andere bate ge
dekt moeten worden, die ik op ditoogenblik niet weet
aan te wijzen.
Mocht het denkbeeld ingang vinden om de opcenten
op het personeel te verminderen, dan ontstaat over
1898 mede een gelijk verlies, dus te zamea ±f 47.000,
en ik zon niet weten waaruit die gevonden kunnen
worden.
Ik geef der vergadering in overweging om vast te
houden aan de goede gewoonte om bij ruimte van geld,
schuld te delgen en daartoe bet voorgedragen cijfer
te behouden.
De heer Heijse. Het zij mij vergund, den heer
Snijders en andere belangstellenden in de provinciale
geldleeningen te verwijzen naar eeu uitnemendeu staat,
in 1895 door Gedeputeerde Staten ook aan beu over
gelegd, ter zake van de plannen tot uitbreiding der
rentelooze voorschotten voor andere dan primaire wegen.
Wat de in behandeling zijnde zaak betreft, het vol
gende ik geef den heer Siegers volledig toe, dat het
een slechte flnaucieele politiek zou wezeD, om tijde
lijke ruimte van kasmiddelen voor belastiDg-verlsging
te gebruikenmaar aan den andereu kant verlieze
men niet uit het oog, dat onze kastoestand nog veel
gunstiger zou wezen, als wij niet zoo vaak buitenge
wone uitgaven hadden betaald uit gewone middelen.
In den druk der tijden mag men dus zeer zeker de
belastingschuldigen wel eens ontlasten, al ware het ook
maar tijdelijk, wanneer de gang van zaken daardoor
niet gestremd en noodige behoeften niet verwaarloosd
worden.
De beer Hammaclier. Na het gesprokene door
den heer Heijse kan ik kort zijn. Met wat hij aan
voert kan ik mij vereenigen, vooral met het laatste
doe ik dat volkomen.
Ik constateer dat het doel van het voorstel is te
ondervangen eeu verhooging der opcenten op de per-
soneele belasting. Er wordt voorgesteld eene verhoo
ging van 50 en door dit voorstel aan te nemen
zou men een nieawe belastingdruk opleggen om schuld
af te lossen, en dan nog wel eeu belasting op de op
centen der personeele belasting, eene heffing die zeer
onevenredig drukt. Om dat te bewijzen zou eeue zit
ting met gesloten deuren noodig zijn, want in de open
bare kan ik geen cijfers noemen; alleen kan ik hier
zeggen dat zij eene van de slechtste belastingen is die
bestaan. Verhooging der opcenten zou een nieuwe
druk leggen op de middenklassen. Door f 24.000 min
der af te lossen, zouden de opcenten op de personeele
belasting van 27 weder op 18 kunnen worden terug
gebracht.
De heer Poiupe van Heerdervoort. Als
j hoofdgrond voor de aanneming van het amendement
j wordt gesteld dat de opcenten op de personeele be-
I lasting zouden worden verhoogd. Maar naar bet mij
voorkomt is er hoegenaamd van verhooging geen sprake.
In werkelijkheid is in 1896 geheven f 74.226 en nu
wordt voorgesteld f 75.000. Het aantal opeenten is
wel verhoogd maar de belasting voor de provincie blijft
i dezelfde som opbrengen. Het verschil bedraagt slechts