ZITTING VAN VKIJDAG 16 JULI 1897.
waarin in Zeeland behoort te worden gefokt om paarden
van hooge waarde te krijgen. Zoo wil men in het 4e
en 5e district paarden fokken met grove, dikke beenen.
Dat dikke zou wel eens kunnen worden beschouwd als
een gebrek, omdat men dergelijke paarden in het
noorden van ons land niet wenscht.
Volgens art. 6, voorlaatste alinea, zal de commissie
eene nauwkeurige beschrijving geven von alle hengsten.
Die beschrijving zal natuurlijk gegeven worden in den
geest der keuringscommissie en deze geest zou wel
eens in strijd kunnen zijn met de opvatting die men
in Zeeland heeft van een goed paard.
Men vergete ook niet, dat de kosten van keuring
belangrijk minder zullen zijn als men Zeeuwsche vee
artsen neemt.
Moest het blijken dat er geen onpartijdige veeartsen
genoeg te vinden zijn in Zeeland dan, ik herhaal het,
belet het amendement niet, dat Gedeputeerde Staten
veeartsen buiten de provincie benoemen.
De heer Heiinequin. Mijnheer de voorzitter.
Als het amendement wordt aangenomen, dan moet
men verschillende commissiën benoemen, en nu vraag
ik of dat aangaat? Er zijn 7 keuringsplaatsen, zoodat
wij 7 verschillende commissiën zouden moeten hebben,
welke telkens uit nieuwe' personen moeten bestaan.
Is het dan toch inderdaad niet beter om eene com
missie te hebben, die keurt over de geheele provincie
en geheel buiten allerlei relatiën in de provincie
staat?
De voorstelling die de heer Fruytier gaf, dat bij de
keuringen de soort of het ras der paarden in aan
merking zoude genomen worden, is geheel onjuist; het
exemplaar wordt gekeurd, maar met de aanwijzing
eener richting waarin zoude moeten worden gefokt zal
de commissie zich niet hebben te bemoeien, de land
bouwers blijven daarin volkomen vrij.
De heer Heijse. Mijnheer de voorzitter. Het
komt mij voor, dat de heer Fruytier zelf het beste
pleidooi geleverd heeft vóór het denkbeeld van Ged.
Staten en tegen zijn amendement. „De veeartsen in
Zeeland," zeide hij, „zijn alleen in hun streek bekend,
actief zoowel als passief." Mijnheer de voorzitter, dit
spreek ik tegen. Onze veeartsen worden overgeplaatst
en doorkruisen zoodoende de provincie. Noord en
Zuid, Oost en West kaatsen elkaar de veeartsen toe,
die zoodoende alomme bekend worden en overal kennis
maken. Dientengevolge gaat het isolement niet op en
is de door dea heer Fruytier gewraakte bepaling
noodzakelijk.
De heer Van üynden. Mijnheer de voorzitter
Ook in deze stellen Gedeputeerde Staten zich geen
partijalleen zijn zij van meening, dat het beter is de
herkeuring in elk geval op te dragen aan veeartsen
buiten de provincie.
Alsnu wordt het. Ie amendement van den heer
Frnytier in stemming gebracht en verworpen met 21
tegen 16 stemmen.
Tegen de heeren: Oggel, De Casembroot, Henne-
quin, Heijse, Van Houte, De Smidt, Erasmus, Van
Teylingen, Van Deinse, Hammacher, Snijders, Ysebaert,
Moerdijk, Vader van 's Gravenpolder, Fokker, Van der
Have, De Bats, Hollestelle, Hombach, Van Buren en
Dronkers.
Vóór stemden de beereDVan Waesbergbe JaDsseDs,
Den Boer, Siegers, M. Bolle, Van Lynden, Pompe
van Meerdervoort, De Jonge, Kakebeeke, Maas, Noord-
dij ke, Van Rompu, Lucasse, Moes, Fruytier, Kloppers
en Van der Meer.
De heer Fruytier. Mijnheer de voorzitter. Na
deze beslissing trek ik mijn tweede amendement in.
De voorzitter. Kan de vergadering zich er mede
vereenigen dat het tweede amendement van den heer
Frnytier nog wordt ingetrokken? Zoo ja, dan vervalt
dit amendement.
Op art. 6 wordt door den heer Fan iter Have
een amendement voorgesteld, strekkende om in punt
4 in te voegen het woord „cornage".
De heer Heijse stelt voor in de 2e alinea de
punten 1", 2°, 3° en 6° te doen vervallen, en on
der 4° ook op te nemen „snuiven", hetgeen eigenlijk
hetzelfde is als cornage. Al deze amendementen wor
den voldoende ondersteund.
De heer Hombach. Mijnheer de voorzitter. Ik
behoor niet tot degenen, die het noodzakelijk oordee-
deelen, hij punt 4 het woord „cornage" in te lasschen,
want cornage is een vorm van dampigheid, en is altijd
best verklaarbaar. Waar er nu in punt 4 reeds staat
„dampigheid in alle vormen", is het onnoodig ook
»anuiven" op te nemen.
Ik heb verder de punten van bet 2e amendement
niet goed kunnen volgen.
De voorzitter. Dat amendement strekte om de
punten 1, 2, 3 en 6 te doen vervallen.
De heer Hombach. Dan verwondert, mij éen
ding, en wel dat er nog geen amendement is voorge
steld om het geheele reglement te doen vervallen.
Want wanneer de voornaamste punten, de meest erfe
lijke gebreken, er uit moeten vervallen, dan behoeven
wij eigenlijk niet verder te praten.
Ik vertrouw echter op de ontwikkeling en het ver
stand van de andere leden in deze, en geloof, dat
zij geen reglement tot keuring op erfelijke gebreken
zullen verlangen, als daaruit de meest erfelijke gebreken
geschrapt worden. Daarentegen ben ik sterk voor om
de alinea aan te vullen met een 7e punt„te groote
onevenredigheid in den vorm en stand van het beende
renstelsel" zooals ingezonken rng en verkeerde stand van
de voorbeenderen. Die aanvulling is noodig als de keu-
rings-commissie zich heeft te houden aan de in de
punten 1—6 genoemde erfelijke gebreken. Als van
dieren met deze gebreken gefokt wordt, dan is dat
voor den fokker een gevoelige slag. Met de eerste
fokt men dieren die geen sterke lasten kannen dragen
en met de laatste krijgt men paarden welke voor den
landbouwer van weinig nat zijn, daar deze behoefte
heeft a»n paarden waarvan het lichaam goed op de
voorbeenen rust, en die zich gemakkelijk voortbewegen.
Het is daarom van belang dat punt- 7, de te groote
onevenredigheid in den vorm en stand van het been
derenstelsel, worde opgenomen.
De heer Van Lynden. Mijnheer de voorzitter.
Dat ook hier Ged. Staten geen partij kiezen blijkt uit
het eerst ontworpen artikel 6.
Gea. Staten hebben niet willen uitmaken, wat
erfelijke gebreken zijn, overtuigd dat zij niet bij
machte zijn aan te geven welke gebreken beslist als
erfelijk moeten worden beschouwd.
Zij hebben inlichtingen ingewonnen bij de Maat
schappij van Landbouw, bij het Nederlandsch Paarden
stamboek en den veearts 1ste klasse. De laatste ver
klaarde dat een opgave van de erfelijke gebreken, zeer
moeilijk te geven was. Daar zijn eerste antwoord wei
felend was, werd hij persoonlijk tot het College toege
laten maar ook na ampele bespreking der kwestie,
bleef het College huiverig een lijst te maken vau wat
beslist erfelijke gebreken zijn. Zoo meent o. a. de
prov. veearts 1ste kl., dat cornage hoort onder de dam
pigheid en stillen kolder. Een en ander heeft aanlei
ding gegeven om het primitieve artikel in dien zin te
wijzigen, dat daar wordt gezegd dat de keuring zich
bepaalt tot het onderzoek of de hengsten lijdende zijn
aan een of meer erfelijke gebrékenwaarbij in het bijzonder
in aanmerking komen enz.
Uit die veranderde redactie blijkt dat de keurmees-