ZITTING VAN VRIJDAG 16 JULI 1897. 47 heer Van Deinse niet medegaan -zij ztjn overtuigd dat even als in 1883 bet verzoek zal behooren van de hand te worden gewezen. De Achterweg, dien men thans wil verharden, is een weg derde klasse en vormt de kortste verbindings weg van Krniningen naar Hansweert aan de oostzijde van het kanaal. Maar die weg vormt volstrekt niet de kortste verbinding tnsschen Krniningen en het dorp Hansweert, althans niet voor voertuigen. Daarvoor doet die weg geen dienst, maar moet men den reeds verharden weg en de Schorebrug over. Voor voetgangers van Kruiningen naar Hansweert zou een verhard voetpad langs den Achterweg voldoende zijn. Voetgangers van Rilland, Waarde en Krabbendijke gaan over den zeedijk naar Hansweert. De Achterweg dient dus voornamelijk voor vervoer van goederen van Kruiningen Daar de oostzijde van het kanaal by Hansweert om aldaar te worden gelost ot geladen in of uit aldaar liggende schepen. Maar bij slecht weder rijdt men over den reeds verharden stationsweg en verharden Zanddijk naar de Schore brug om aldaar te lossen oi te laden. En al rijdt men van Kruiningen over den stations weg en den Zanddijk naar de lor- en laadplaats aan de oostzijde van het kanaal bij Hansweert, dan zou die afstand volgens den hoofdingenieur van den provin cialen waterstaat, blijkens zijn pas ontvangen nader rapport, slechts 323 meter langer zijn, dan wanneer men daarheen van Kruiningen rijdt over den Achterweg. Bovendien wordt aan de oostzijde van bet kanaal bij Hansweert niet zóóveel gelost en geladen dan aan de Schorebrug. Daar losten en laadden in 1896 347 schepen en te Hansweert, oostzijde, in hetzelfde jaar slechts 120 schepen. Vervoer van goederen uit Ril land, Waarde en Krabbendijke heeft daarheen niet of bijna niet plaats. Dit een en ander heeft er Gedeputeerde Staten toe geleid om voor te stellen afwijzend te beschikken op de aanvraag, wijl inderdaad de verharding van den Achterweg, ai moge die wenscbeiijk zijn, niet van zoo danig belang is om daarvoor een offer uit de provin ciale kas te rechtvaardigen. De heer Van Deinse. Mijnbeer de voorzitter, door het geachte lid van Gedeputeerde Staten wordt onder de argumenten tot verdediging van bet voorstel van Gedeputeerde Staten en dus tot bestrijding van het mijne aangevoerd, dat van de laad- en losplaats aan de oostzijde van het Kanaal aanmerkelijk minder gebruik wordt gemaakt dan van die aan de Schorebrug, waar uit zou voortvloeien dat het landbouwbelang minder zou zijn betrokken bij de verharding van den Achterweg. Ik acht, mijnheer de voorzitter, die opvatting niet juist. De zeer slechte toestand van den Achterweg, vooral in den winter, is oorzaak dat men niet naar de laad- en losplaats aan de oostzijde komt. Men kan onmogelijk zijne producten naar de oostzijde van het Kanaal vervoeren en daarom is men wel verplicht zijne goederen naar de Schorebrug te voeren. De toegangsweg naar bet kanaal moet vergemakke lijkt worden door verharding. Dat het hier een groot belang geldt blijkt wel uit het feit dat het gemeente bestuur van Kruiningen, niettegenstaande het verzoek reeds eenmaal is afgewezen, door de omstandigheden gedrongen, nu weder met een aanvraag komt. Wan neer het gemeentebestuur niet overtuigd was van het groote belang dat er voor de landbouwende bevolking in verharding is gelegen, zou het zich uiet wagen om voor de tweede maal aan denzelfden steen zich te etooten. Ik geloof dat er wel termen zijn, al moge het ook waar wezen dat de inwoners van Hansweert, voetgangers, minder met de verharding gebaat worden, om door zoodanige verharding vele anderen tegemoet te komen en ze vooral des winters in de gelegenheid te stellen van een goeden weg gebruik te maken. Ik ben zoo vrij aanneming van mqn voorstel drin gend aan de vergadering aan te bevelen. De beer Pouipe van Keerdervoort. Het zij mij veroorloofd, mijnheer de voorzitter, met een eDkel woord mijne stem te moiiveereD, die ik tegen het amendement zal uitbrengen en vóór het voorstel van Gedeputeerde Staten. Dat is vooral het gevolg van den nog steeds bestaanden twijfel of door de verharding van den Achterweg al of niet de voorgestelde ver korting zal worden verkregen. Hiervan is naar mijne meening vooral het antwoord afhankelijk op de vraag of de voorgenomen verharding van genoeg belang zoo zijn dat daardoor het offer uit de provinciale kas zou worden gerechtvaardigd. Die twijfel is niet weggeno men door de mededeelingen door de als ik het zoo eens noemen mag onderscheidene in deze zich partij stellende personen gedaan. Vergis ik mij niet, dan is het verschil omtrent de van weerszijde beweerde verkorting een gevolg van verschil omtrent het punt waar de aan te leggen weg aan den bestaanden weg zal aansluiten. Het amendement van den heer Van Deinse, thans in stemming gebracht, wordt verworpen met 26 tegen 11 stemmen. Voor stemmen de heeren Den Boer, Oggel, De Smidt, Van Deinse, Hammacher, Snijders, De Bats, De Jonge, Kakebeeke, Hombach en Dronkers. Tegen stemmen de heeren Van Waesberghe Jans- sens, Siegers, De Casembroot, Hennequin, Heyse, Van Houte, Erasmus, Van Teylingen, Ysebaert, Moerdijk, Vader van 's-Gravenpolder, M. Bolle, Fokker, Van der Have, Van Lynden, Pompe van Meerdervoort, Holle- stelle, Moes, Van Baren, Noordijke, Van Rompu, Lucasse, Maas, Fruytier, Kloppers en Van der Meer. Het voorstel van Gedeputeerde Staten wordt daarna met algemeene stemmen aangenomen. Aan de orde is nu bet algemeen verBlag der afdeelingen betreffende het voorstel van Gedepu teerde Staten tot afwijzing van het verzoelt van burgemeester en wethouders van Krab bendijke om een renteloos voorschot voor wegs verbetering-. Het voorstel luidt In het hierachter afgedrukte adres vragen burge meester en wethouders van Krabbendijke, uitvoering gevende aan het besluit van den gemeenteraad van 24 December 1896, eeu renteloos voorschot uit de pro vinciale foodseu van f 6270 tot het vervangen van de bestaande verharding door keibestrating op een ge deelte van den grindweg naar Krniningen ter lengte van 680 M. volgens de overgelegde teekening, welke ter griffie ter inzage ligt, beginnende aan de Dorps straat van Krabbendijke en eindigende op de kruin van den dijk tusschen de polders Monniken en Maags. Wij kunnen dat verzoek niet ondersteunen. Bedoeld gedeelte weg is met behulp der provincie begrind, daar bij uw besluit van 7 Juli 1855 no 5 aan directeuren van het middel van straat- en zand wegen in Zuid-Beveland een renteloos voorschot is verleend van f 10000 tot begrinding o. a. van de zandwegen wederzijds het dorp Krabbendijke over 1475 M. Bij de ontbinding van dat middel is de ge meente Krabbendijke onderhoudsplichtige van den weg geworden. Tot dusver werd slechts in éen enkel geval voor de

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1897 | | pagina 51