22 ZITTING VAN DONDERDAG 15 JULI 1897. nen treden van het bij uw besluit van 4 December 1893 no. 4 (gewijzigd bij dat van 14 Juli 1896 no. 22) verleende subsidie, ware niet in eerstgenoemd besluit bepaald, dat de Nederlandse.be maatschappij, waaraan subsidie door u verleend werd, in bet leven moest worden geroepen door het aanvragend comité. Daar deze voorwaarde, nu eene reeds bestaande soliede Nederlandsche maatschappij aanleg en exploi- tatie van den tramweg op zich genomen heelt en daardoor aan de bedoeling van uwe vergadering is voldaan, eene noodelooze belemmering oplevert, zou den in uw besluit van 4 December 1893 no. 4 kannen vervallen de woorden„in het leven te roepen door het aanvragend comité." Dat besluit eischt bovendien eene aanvulling in ver band met eene ons door den minister van waterstaat, handel en nijverheid gedane mededeeling. Alvorens ter uitvoering der wet van 28 April 1897 (Staatsblad no. 113), waarbij o. a. een renteloos voor schot is beschikbaar gesteld ten behoeve van den aan leg van den tramweg, kan worden overgegaan tot bet sluiten van eene overeenkomst met de Rotterdamsehe tramwegmaatschappij, behooren de aan die Maat schappij verleende coneessiën en vergunningen in dien zin te worden aangevuld, dat de Staat het recht ver krijgt zich voor het geval van naasting ia de plaats van de Maatschappij te stellen, met dien verstande, dat de Staat door die naasting niet meer verkrijgt dan het aan de Maatschappij toekomende recht, om met inachtneming van de concessie-voorwaarden de exploi tatie voort te zetteo. De minister heeft onze medewerking verzocht tot aanvulling van de provinciale concessie- en subsidie voorwaarden met eene voorzieuiog voor bet geval van naasting, zoodra daartoe door de Maatschappij het verzoek zal worden gedaan. Wat de concessie betreft, is ons college, wat het sub sidie aangaat, uwe vergadering de bevoegde autoriteit. Oischoon wij tot dusver nog geenerlei verzoek van de Maatschappij ontvangen hebben, verdient bet, ten einde herhaalde wijziging van uw besluit te voorko men, toch aanbeveling reeds nu de verlangde voor ziening te treffen. Tegen de zaak zelve, dat de Staat in plaats der Maatschappij komt, zal wel geen bezwaar bestaan, terwijl door het tijdig nemen van het besluit mogelijk heid van vertraging uit dien hoofde wordt voorkomen. Wij hebben daarom de eer u voor te stelleu den aanhef van uw besluit van 4 December 1893 no. 4 te wijzigen als volgt; De Staten der provincie Zeeland, besluiten: aan eene Nederlandsche maatschappij voor den aan leg en de exploitatie van een stoomtramweg van Brou wershaven naar Steenbergen, of bij naasting van dien tramweg door den Staat der Nederlanden aan dezen, een subsidie te verleenen, enz. Het schrijven van het tramcomité en de Rotter damsehe tramwegmaatschappij is van den volgenden inhoud. Wij hebben de eer u hierbij toe te zenden een adres van het tramcomité BrouwershavenSteenbergeD, strekkende om uwe goedkeuring te verkrijgen, dat de aan het comité verleende cuncessie bij uw besluit van 5 Mei 1893 no. 4, welke concessie bij nadere besluiten is gewijzigd, gratis worde overgedragen aan de Rotter damsehe tramwegmaatscbappij. Waar de Rotterdamsehe tramwegmaatschappij zich j van hare zijde verbindt om de aan de coneessiën en subsidiën verbonden voorwaarden na te komen en zij bovendien voldoet aan den eersten eisch.diea de provincie j stelt voor het uitkeeren van subsidie, nl., dat de maatschappij, die aanlegt en exploiteert, zal zijn eeno Nederlandsche maatschappij, daar vertrouwen wij dat er bij uw college geene bezwaren tegeu zullen bestaan, om gunstig op het adres te beschikken. Bovendien merken wij nog op, dat door deze over dracht van concessie, de totstandkoming van de stoomtram, zoodra de rijkssteun zal zijn verleend, ver zekerd is, en tevens de meest mogelijke waarborgen bestaan dat de lijn zoo spoedig mogelijk zal worden aangelegd en in exploitatie gebracht, zoodat deze over dracht dan ook mag en moet worden beschouwd, als een daad van algemeen belang voor deze streek. Wij verzoeken uw college daarom, zoo mogelijk eenigszins spoedig, eene gunstige beschikking op bijgaand adres te willen nemen. De heer l»e SmitU brengt het algemeen ver slag uit. Dit luidt Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben deel genomen 35 leden, waaronder 6 leden van Gedeputeerde Staten. In twee der afdeelingen werden geen bezwaren tegen het voorstel ingebracht. Een lid, in eene andere afdeeling, wenscht zich zijne stem voor te behouden omdat, wanneer geen zekerheid bestaat, dat de aansluiting te Steenbergen door de Zuid-Nederlaudsehe tramweg-maatschappij behoorlijk wordt bediend, de voorgestelde aansluiting voor SchouwenDuiveland toch niet wordt verkregen. De overige leden dier aideeling deelden dat bezwaar niet en bij hen bestond tegen het voorstel ook geen bezwaar. Gedeputeerde Staten vindeo, naar de voorzifter mededeelt, in dit verslag geene aanleiding, om wijzi ging te brengen in hun voorstel. De heer Van jDeinae. Mijnheer de voorzitter. De bedoeling van dit voorstel is om wijziging te breugeu in de omschrijving van de maatschappij, waar aan het subsidie zal worden verleend, en deze in over eenstemming te brengen met die welke gebezigd wordt in de Rijkswet. Maar nu wensch ik Ged. Staten te vragen of het voorstel nu wel volkomen juist is. Aan een Neder- landsch naamlooze vennootschap tot aanleg en exploi tatie van de lijn wordt subsidio verleend, maar nu komt er niet een maatschappij tot aanleg en exploi tatie dezer lijD, de aanleg en exploitatie zal plaats hebben door een voor een ander doel gevestigde maat schappij. Ik wensch geen bepaald voorstel te doen, maar Ged. Staten te vragen, ot daarin niet nu, terwijl het nog tijd is, moet worden voorzien. De heer Imcasse. Mijnheer de voorzitter. Ik moet bekennen, dat ik de vraag, van den vorigen spre ker niet goed begrijp. De vraag welke de heer Van Deinse doet, is, dunkt mij, opgelost door het voorstel dat hoogst eenvoudig is. De subsidie voor den aanleg en de exploitatie van de tram BrouwershavenSteen bergen is in December 1893 door de Provinciale Staten verleend aan eene Nederlandsche Maatschappij, door het aanvragend comité in het leven te roepen. Aan die Maatschappij zou dan later zoowel de concessie als de subsidie voor de tram worden overgedragen. De concessie werd door het Tram-Comité over gedragen aan de Rotterdamsehe Tramweg maatschappij, eene bestaande Nederlandsche Maatschappij. Die overdracht werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. Aan de subsidie echter, door de Staten zeiven ver leend, werd als voorwaarde verbonden, dat bet Comité eene Nederlandsche Maatschappij zou in het leven roepen om de tram aaa te leggen en te exploiteeren. Nu is de Rotterdamsehe ïramwogmaatschappij, die de lijn zal aanleggen en exploiteeren, niet eene door

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1897 | | pagina 26