18 ZITTING VAN DONDERDAG 15 JÜLI 1897. Ook tijdens mijn dienst als rijks-ingenieur, zijn mij nimmer geschillen voorgekomen met de aannemers, die niet in billijkheid door mij tot eene oplossing waren te brengen, en die een beroep op den minister noodzakelijk maakten. Ik heb toen, evenmin als tij dens mijn dienst als hoofd-ingenienr in deze provincie, klachten over de toepassing der A. V. of dér A. B. vernomen, noch van de zijde van aannemers de nood zakelijkheid der thans gewenschte wijzigingen hooren beweren. Wel zijn klachten over die algemeene voorschriiten meer en meer vernomen, naar mate deze werden toe gepast door hen, voor wien zij niet gemaakt wareD, te weten door kleinere gemeenteD, polders, particulieren. De scherpe bepalingen tegenover aannemers in de band van rijks- en provinciale direetiën, leidden in bet algemeen niet tot onbillijkheden, doch werden een gevaarlijk wapen in de handen van die lagere besturen en particulieren, die genoemde bepalingen wel eens trachten te gebruiken, om daarmede voordeelen tegenover den aannemer te behalen. Uw college zal beter begrijpen wat ik bedoel, wan neer ik hierbij wijs op geschillen, als ontstaan tnsschen het bestuur van eeo vrijen polder en den aannemer, en behandeld bij mijn brieven van 2 Maart 1898 no. 453 ien 9 September 1896 no. 2487—^, Ik moet dan ook opkomen tegen de meening, in het adres verkondigd, dat de A. V. moest zijn een con tract van aanneming, dat als model kan dienen ook voor gemeenten, polders en particulieren. Daarvoor zijn zij zeker niet bestemd. Zij ziju alleen bestemd voor de uitvoering van de rijkswerken en ook geschikt voor die der provincie, doch zijn dit in mindere mate voor lagere besturen en particulieren. Nu is het geval zeer goed denkbaar, dat bij belang rijke en ingewikkelde werken tijdens de uitvoering toestanden ontstaan, van te voren niet te voorzien, die maatregelen van zulk een ingrijpenden aard eischen, dat er als het ware van het voorgenomen werk Diets overblijft, en dat onder zulke omstandigheden zich verschil van inzicht omtrent de verplichtingen openbaart. Onder zulke buitengewone omstandigheden zou het mijns inziens zeker wenschelijk kunnen zijn tot arbitrage de toevlucht te kunnen nemen. Ik ben er echter verre van verwyderd het wenschelijk te achten, in de gevallen, opgenoemd in 495 der A. V., den aannemers recht op arbitrage te geveu. Ik geloof niet, dat er veel ingenieurs zullen zijn, die werkelijk met uitvoering van werken hebben te maken gehad, die dit niet met mij eens zullen zijn. Het was bij de vroeger bestaande bepalingen al meermalen moeilijk genoeg bet gros der aannemers bun verplichtingen in billijkheid te doen nakomen, en toen werkte de bepaling dat de eindbeslissing omtrent geschillen bij den minister (voor de provincie bij Ge deputeerde Staten) berustte, nog als een rem op de vitterijen, gezochte aanmerkingen en spitsvondigheden ten opzichte vaD de besteksbepalingen en algemeene voorwaarden en daarop gegronde aanspraken op extra betaling. Op den regel zijn natuurlijk gunstige uitzonde ringen. Door het gegeven recht van arbitrage in bedoelde gevallen (zie artikel 495 der A. V. van 1895), die echter reeds een ruim veld tot moeielijkheden aan bieden, lokt men als het ware binnen dien kring be zwaren van de zijde van den aannemer uit veel spoediger dan vroeger zal de aannemer trachten ver schillende bepalingen uit bestek en voorwaarden in zijn voordcel uit te leggen, z:ch veel spoediger dan vroeger verongelijkt achten, daardoor geschillen doen ontstaan en zoo arbitrage uitlokken, om voordeel te behalen, tijd te winnen, enz. Wat, de ondervinding, die nog slechts kort kan zijn, omtrent invoering bij de werken van het departement van waterstaat, handel en nijverheid van bet stelsel van arbitrage geleerd heeft, is mij niet bekend. Wel kan ik mededeelen, men bij een werk, door een waterschapsbestuur ondernomen, en waarbij men niet beeft willen inschrijven, dan onder conditie van toe passelijk verklaring der administratieve bepalingen van 3 September 1892 omtrent de arbitrage, daarvan moeielijkheden beeft ondervonden. Ofschoon zeer vrij gevig was gehandeld omtrent kwijtschelding van korting wegens te late oplevering, werden, toen deze niet in zijn geheel werd geschonken, geschillen geopperd om trent den staat van meer en minder werkde ontstane moeilijkheden daarvan zijn, naar ik meen, nog niet beëindigd. Kan ik blijkens het biervoor medegedeelde voors hands niet raden om te volgen de voorschriften der A. V. van 1895, wat betreft het reeht op arbitrage, in sommige gevallen aan den aannemer te geven, het zal wel niet noodig zijn te verklaren, dat ik zeker ten ernstigste ontraad te treden in hetgeen de Nederland- scke aannemershond van uw college vraagtte weten bij geschillen, uit aauneming van werk voortspruitende, arbitrage in alle gevallen toe te passen. Men denke slechts waar het met de uitvoering der werken heen zou gaan, indien de aannemer, wanneer de directie een werk niet behoorlijk of verkeerd afge werkt, de materialen niet voldoende aan voorschriften, enz, bevindt, het in handen zou hebben, daaromtrent al of niet geschil te doen ontstaat), en het recht zoude hebben de uitspraak van arbiters in to roepen. Af te wijken van de thans in Zeeland bestaande verhouding tusechen directie en aannemer acht ik een gevaarlijke zaak, en ik kan er niet genoeg op wijzen dat het noodig is, ten deze niet dan na rijp beraad eene beslissing te nemen. Ik moet voorts de aandacht van uw college er op vestigeu, dat, terwijl de adresseerende bond zich in het adres aan de Tweede kamer bepaalt tot bet verzoek eene commissie te benoemen tot herziening der ver schillende A. V., ongemotiveerd in zijn adres aan liet provinciaal bestuur van Zeeland, veel verder gaat door te vragen in alle geval arbitrage toe te possen. Hoe men over de zaak ook moge denken, het kan geeneiiei aanbeveling verdienen, den aannemersbond te volgen in dit vooruitloopen op het resultaat, waar toe een eventueel te benoemen commissie zou kunnen komen. Daarentegen ligt het voor de hand af te wachten, wat de beslissing van de Kamer ten deze zal zijn, en, wordt een commissie benoemd, hoe de uitspraak van die commissie zal luiden. Aangenomen toch mag wor den, dat zoodanige commissie zal worden samengesteld uit der zake kundige mannen, die de voor- en nadee- len der gewenschte wijzigingen der A. V. behoorlijk zullen overwegen, alvorens daaromtrent zich uit te spreken. Die overwegingen zullen dan allicht meer helderheid over deze aangelegenheid verspreiden, dan thans door mij kan worden verschaft, ea daaruit zal uw college daa wellicht eene aanwijzing kunnen vinden, voor wat ten deze in het belang der provincie in de eerste plaats, intt het oog op eene billijke behandeling der aannemers in de twetde plaats, bet mee<t raadzaam zal zijn te besluiten. Naar mijn gevoelen kan op het aan uw college ge richt adres van den Nederlundschen aannemersbond, dat, - met betrekking tot ht-t aan de Tweede kamer inge diende adres, niet anders dan zeer voorbatig te noemen

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1897 | | pagina 22