ZITTING VAN DONDERDAG 15 JULI 1897.
13
werd over Bchoolgeld verder niet gesproken en de ver
hooging inet 29 tegen 7 stemmen toegestaan.
Nog vond ik dat in 1892, bij het vernieuwen van
het subsidie voor Zierikzee in eene der aideelingen,
alwederom door éen lid, werd opgemerkt„bij het
verleenea van subsidiën dient gewezen te worden op
de wenschelijkheid dat, zoo mogelijk, door de ouders
een billijk schoolgeld wordt betaald." In de daarop ge
volgde algemeene vergadering werd het subsidie echter
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming toegekend.
Bij het verleenen van het eerste subsidie aan de
Ambachtsschool te Middelburgen 1882,'zeiden Gedepu
teerde Staten: „het op dergelijke inrichtingen te heffen
leergeld moet uit den aard der zaak seer laag zijn en
kan de kosten slechts voor een onbeduidend gedeelte
dekken." Dat tegen die opvatting geen bezwaar
bestond bij uwe vergadering moge daaruit blijken, dat,
niettegenstaande onder de ontvangsten geen schoolgeld
uitgetrokken was, wat nu voor dezo school wel het
geval is, en niettegenstaande de inrichting destijds
door éen lid grootscheeps en weelderig genoemd werd,
nochtans het subsidie zonder eenige discussie met 35
tegen 4 stemmen werd toegekend.
Gedeputeerde Staten zijn ook nu nog van meening
dat echoolgeldheffing niet als eisch behoort gesteld te
worden voor de toekenning van het subsidie, omdat
de beoordeeliDg van de wenschelijkheid geheel afhangt
van plaatselijke omstandigheden en vau het gehalte
van de lterlingen.
Men vergete toch niet, en uwe vergadering heelt
daarop meermalen gewezen, dat het eigenlijke doel van
Ambachtsscholen op kleine 9chaal als hier bedoeld niet
geldt de vorming van bouwkundigen en dergelijken,
maar het bereiken van wie tot heden als krullenjon
gens, en wat in andere ambachten daarmede gelijk
staat, soms jaren lang rondliepen, zeer tot nadeel van
hunne karaktervorming andeizijds dat zelfs het laagste
schoolgeld soms zware offers vraagt van de ouders,
waar de jongens in de leerjaren niets bijdragen tot
instandhouding van het huishonden en bovendien nog
betaald moet worden voor de bnrgeravondscboJen
waarvan de bijwoning verplichtend is.
Zij, die van nabij bekend zijn met Ambachtsscholen
waar leergeld geheven wordt, weten maar al te goed
op welke wijze die gelden dikwijls gevonden moeten
worden, om het wezenlijke nut van deze Bcholen ten goede
te doen komen van jongens daar wat inzit, maar wier
ouders niet te missen hebben.
Daar tegenover staat, dat de uiet-betaling van het
schoolgeld door de meergegoeden veelal opgewogen
wordt door de toetreding tot het lidmaatschap, wat,
zooals ons bekend is, ook in Zierikzee het geval is.
Gedeputeerde Staten olijven dan ook van meening
■dat het geen practisch nut heeft op de leergeldheffiDg
drang uit te oelenen in verband tot de subsidiën, ook al
moge die heffing wellicht in algemeenen zin zijn aan
te bevelen.
Ik geloof, mijnheer de voorzitter, met het boven
staande de volkomen gewettigde, zij 't dan ook niet
direct geformuleerde vraag voldoende beantwoord te
hebben aangenaam zal 't my zijn mocht ik daarmede
een wellicht nog bestaand bezwaar tegen deze nuttige
instelling hebben weggenomen.
Het voorstel wordt hierop met algemeene stemmen
aangenomen.
Hierop is aan de orde het algemeen verslag
betreffende bet voorstel vaD Gedeputeerde StateD tot
het verleenen van een jaariijksch pensioen van
f SCO, met ingang van 15 Joli 1897 aan C. JWel-
zenne, conducteur bij den provincialen stoomboot-
dienst op de Wester-Schelde.
Bijvoegsel van de mlddelbargscbe courant van Diusd
Het voorstel luidt
Door C. Delzenne, sedert 1873 conducteur bij den
provincialen stoombootdienst op de Wester-Schelde, is
het verzoek gedaan om eervol ontslag met toekenning
van pensioeD, uithoofde van zyn ongunstigen gezond
heidstoestand.
Blijkens eene door hem overgelegde verklaring van
den heer J. P. Vermaas, arts te VlissiDgeD, is hij
lijdende aan nephritis chronica en daardoor niet iu staat
zijne betrekking naar behooren te vervullen.
Volgens den directeur van den dienst heeft de adres
sant, die 64 jaren oud is, steeds getrouw en eerlijk
zijne betrekking waargenomen.
Sedert 17 Februari 11. heeft hij geen dienst gedaan.
Op grond van een en ander hebben wij de eer U
voor te stellen Delzenne, met ingang van 15 Julia.s.,
een jaarlijksch pensioen van 300 toe te kennen.
Zijne jaarwedde bedroeg f 726.
Het algemeen verslag der afdeelingen wordt
uitgebracht door den heer De Bats.
Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben deel
genomen 33 leden, waaronder 6' leden van Gedepu
teerde Staten.
In twee afdeelingen verklaarden alle leden zich
met het vorenbedoelde voorstel van het Gedepnteerd
college te kunnen vereenigen.
Daarentegen werd in eene andere afdeeling door een
der leden de opmerking gemaakt, dat het zijne aan
dacht in hooge mate huett getrokken dat iemand op
zóo hoogen leeftijd tot conducteur wordt aangesteld
en acht hij het noodzakelijk den wensch uit te spre
ken, om voortaan bij de benoeming van beambten
hierop te letteD, door personeu van jeugdiger leeftyd
als beambten in dienst te nemen. Nog wordt door
een ander lid gevraagd, ot het rapport van den direc
teur omtrent de ziekte van den conducteur Delzenne
volledig is. Ter verduidelijking wordt dat rapport
voorgelezen, waaruit blijkt dat Delzenne zijne betrek
king altijd trouw en eerlijk heeft vervuld.
De voorzitter deelt mede dat Gedeputeerde Staten
in dit verslag geene aanleiding vinden om wijziging
te brengen in hun voorstel.
De heer Van «Ier Heer. Mijnheer de voorzitter.
In bet algemeen verslag lees ik een wenk aan Gedepu
teerde Staten, die, ik verlroaw dit volkomen, zoo veel
mogelijk zal worden opgevolgd.
Daarover dus geen woord.
Die wenk bracht mij tot hernieuwde lezing van het
voorstel, dat ik aanvankelijk en bagatelle had behandeld,
wetende dat Gedeputeerde Staten de belangen der
ambtenaren steeds behartigen; en dat de provincie
hen behoorlijk pensioneert.
Bij die lezing valt het mij op dat voor Delzenne
wordt gevraagd 300, terwijl zijne jaarwedde f 726
heeft bedragen.
Ik herinner my, mijnheer de voorzitter, dat in de
zomervergadering van 1893 voor een gezagvoerder en
in 1894 voor een machinist, die beiden een wedde van
f 990 genoten, 500 werd toegestaandat is ruim de
helft der weddeen nu rijst bij mij de vraag, waarom
thans slechts 300, in plaats van j 365, wordt voor
gesteld welk laatste cijfer in evenredigheid tot de
vroeger verleende peusioeneu zou staan.
Ik ueem de vrijheid aan Gedeputeerde Staten te
vragen, wat hun aanleiding geeft voor Delzenne slechts
300 voor te stellen.
Ik herinner mij dat in de Zomervergadering van
1893, toen een amendement werd ingediend om een
pensioenaanvrage met eeu kleinigheid te vermindereu,
door wijlen den heer Snouck Hurgronje gezegd is, dat
de gepensioneerde ambtenaren in staat motten worden
gesteld volgens bun stand te leven.
B 27 Juli 1897. 4