M1DDELRIRGSCHE COURANT.
N°. 36.
139° Jaargang.
1896.
Woensdag
12 Februari.
\fiddelburg 11 Februari.
Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k smet uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p.,/2.-
Afzonderlijke nummers kosten 5 cent.
Thermometer.
Middelburg 11 Febr. 8 u. vm. 38 gr., m. 12 u.
42 gr., av. 4 u. 42 gr. F. Verw. Z. W. wind.
Advertentiën voor het eerstvolgend
nummer, moeten deB middags vóór éêm
uur aan het bureau bezorgd zgn.
Advertentiën20 cent per regel. Geboorte- dood- en alle andere familieberichten en
Dankbetuigingen van 17 regels 1.50elke regel meer 20 cent, Reclames 40 cent per regel.
Groote letters naar de plaats die zij innemen.
Advertentiën bjj abonnement op voordeelige
voorwaarden. Prospectussen daarvan zjjn gratis
aan het bureau te bekomen.
Agenten.
Te Vlissingen p. G. de Vet Mestdagh Zoon,
te Goes: A. C. Boltjit, firma wed. A. C. de Jonge.
V>eeradeU«|«en - grn^dbezltterg.
niosselcultunr» oeverdefettftle en
bevaarbaarheid der SCieeuv;)>che
Ntroemen.
Deze onderwerpen zgn ook in de Eerste
kamer ter sprake gebracht bjj de behandeling
der Staatsbegrooting en wel in 't bjjzonderbjj
die voor financiën in de zitting van ons Hoo-
gerhuis van Donderdag 6 Febr.
De heer mr E. Fokker heeft op een en
ander de aandacht van den daarbjj betrokken
minister gevestigd. Hg begon met een woord
van dank aan diens adres, niet alleen voorde
toezegging, die deze gedaan had aan het Blot
van zgn antwoord op het voorloopig verslag
der Earner ten aanzien van de opgaven der
pensioenen maar meer nog voor de opgaven
ten aanzien van de grondbelasting, welke de
minister reeds bad verschaft. Naar aanleiding
van die opgaven en van de mededeeling van
die cjjfers wilde de heer Fokker een enkel
woord in het midden brengen.
Wat zeker velen verwachtten, zoo sprak hg
dat een onderzoek naar de mate van het
grondbezit in banden van niet-ingezetenen,
cgfers zou opleveren, die van een groot bezit
getuigen, die verwachting is tocb, geloof ik,
door de cgfers overtroffen en wel in onguns-
tigen zin. Die cgfers hebben eene bedroeven-
den indruk gemaakt. Ik zal de cgfers, die
wjj gedrukt voor ons hebben, niet herhalen,
maar ik wensch er tocb, speciaal wat Zeeland
betreft, op te wgzen, hoe sterk dat grondbe
zit daar is toegenomen. Daar bedraagt het
grondbezit in handen van niet-ingezetenen
niet minder dan 24 pet van het totaal der
belastbare opbrengst van het ongebouwde in
dat gewest. Wat ons geheele land betreft,
bedraagt het grondbezit van niet-ingezetenen
van het ongebouwde 4 pet., van het gebouwde
0.9 pet. Onbekend is, hoeveel het bezit is van
zedeljjba lichamen of van instellingen van de
doode hand, die in ons land ongebouwde
eigendommen bezitten en in Nederland of
daarbuiten gevestigd zgn.
Maar, zooals door den minister van financiën
terecht in zgn antwoord is opgemerkt, ten
aanzien der vraag die het hier geldt, doet het
niet heel veel af, omdat noch de een noch de
ander in de vermogensbelasting iB aangeslagen
en beiden toch uit de peraequatie en de af
schaffing der mutatierechten voordeel hebben
gekregen, zonder daartegenover belast te
worden. Alleen hierom is bet tot op zekere
hoogte te betreuren, dat die splitsing niet
gemaakt is, omdat, ware zjj wel gemaakt,
daardoor zou bljjken, hoeveel grond zich in
handen van niet-ingezetenen des rjjbs, zoowel
physieke als zedeljjbe en rechtspersonen te
zamen, bevindt.
Bg het tot stand komen der vermogensbe
lasting en van de peraequatie is voor de schat
kist het verlies uit de vermindering van mu
tatie- en hypotheekrechten geschat op ruim 4
millioen en de mindere opbrengst van d<
grondbelasting is geraamd op f 96.000.
De physieke niet-ingezetenen en de rechts
personen, zooals ik ze in het kort noem, al
of niet in Nederland gevestigd, hebben thans
plus minus f 67.000 per jaar minder aan grond
belasting te betalen. Hoe hoog het bedrag iB
dat zg minder betalen door de vermindering
van mutatie- en hypotheekrechten, is niet met
juistheid te berekenen.
Globaal kan men alleen dit er van zeggen
wanneer men de ruim 4 millioen der vermin
dering deelt op de geheele belastbare opbrengst,
dan komt men op 2 pet. van de belastbare
opbrengst van gebouwd en ongebouwd samen.
l)at bedrag is echter globaal en heeft daarom
geen groote beteekenis, zoodat men daaraan
niet te veel hechten kan, omdat juist voor
de rechtspersonen de mutatierechten minder
zullen bedragen dan voor andere personen.
Ik kan dus niet opgeven, hoeveel uit de ver
minderde mutatierechten ten bate komt van
de zedelgke lichamen maar het is tochduide-
ljj k en dit is de hoofdzaak dat door de
wjjziging van het recht van overgang voor
niet-ingezetenen slechts een deel van het ver
lies voor de schatkist kan worden gedekt.
Door de vermogensbelasting, en dat iB het
onbillgke resultaat waartoe men komt,
geen ander equivalent wordt geheven dan
verhoogd overgangsrecht, zal de verminderde
belasting ten volle teruggevorderd worden
door de vermogensbelasting van de ingezetenen
van het rjjk, physieke personen, maar niet ten
volle van de zedelgke lichamen enz., al dan
niet in Nederland gevestigd.
Er is in de stukken reeds door den minister
gezegd dat een beter middel dan de verhooging
van de overgangsrechten hem niet bekend is.
Ik zou den minister willen verzoeken nog
eens te overwegen, of niet eene eqnivaleerende
belasting kan worden geheven in dezen vorm,
dat eene soort van soppletoire persoonlijke
heffing ter zake van het grondbezit, alleen ten
aanzien van ben die niet in de vermogens
belasting zgn aangeslagen, worde ingevoerd.
Ik vrae-g daarop niet dadeljjk een beslist ant
woord, doch durf die zaak te eer in overwe
ging geven, omdat ten deze tjjd gewonnen,
geld gewonnen is. De kwestie of van de niet-
ingezetenen en rechtspersonen een equivalent
zal worden gevorderd is reeds eenige jaren
aanhangig. Ten aanzien van. de niet-ingeze-
teEen, physieke personen, heeft de minister
een wjjzigingsontwerp van de wet op de
successie en den overgang een maatregel voor
gesteld, welke gedeeltelijk aan het bestaande
euvel zal te gemoet komen; maar vastgekop
peld aan eene meer algemeene en omvangrjjke
herziening der wet op de successie, zal de
maatregel nog lang op zich kunnen laten
wachten. Mocht het den minister gelukken
eene suppletoire heffing te vinden, dan zou
ijj daaraan kunnen verbinden het overgangs
recht van de niet-ingezetenendan zou men
op die wjjze Bpoediger dan anders in het be
zit komen van het equivalent. Ook uit dien
hoofde meen ik wel te doen met thans daar
mee te berde te komen en die zaak niet uit
te Btellen tot het wjjzigingsontwerp van de
wet op de concessie en den overgang wordt
behandeld.
Een tweede punt, dat ik hier ter sprake
wensch te brengen, betreft eene kwestie van
het domeinbestuur, die van ingrgpend belang
is met het oog op de oeverdefensie en de be
vaarbaarheidder Zeeuwsche stroomen.
In November 1894 hebben de Staten van
Zeeland een verzoek gericht tot den minister
van waterstaat, o. a. om een onderzoek in te
stellen naar de schade, welke aan de vaarwa
ters werd toegebracht door en tengevolge van
de mosselcultuur.
Nadat dit adres zonder het gewenscht ge-
volt; was gebleven, -hebben de Staten van
Zeeland in November 1895 dat verzoek eenigs-
zins gewjjzigd herhaald en ten tweeden male
verzocht een onderzoek in te stellen en het
gevoelen te doen inwinnen van den inspecteur
van het loodswezen en van den wetenschap-
pelgken adviseur in visscherjj zaken.
De Staten van Zeeland hebben dat verzoek
gedaan na ampele overweging van een zeer
uitvoerig en zaakrjjk rapport van den hoofd
ingenieur van den provincialen waterstaat, aan
welk rapport ik alle hulde breng. Ook was
aan genoemde Staten een brief van den in
specteur van het loodswezen bekend, waarin
deze de verondieping van sommige vaarwaters
in Zeeland toeschrjjft aan de mosselcultuur.
Er blgkt uit dat overgelegd rapport en uit
het schrgven van den inspecteur in vergelij
king met het rapport, dat gevoegd was bg de
afwgzende missive van den minister van
waterstaat, dat er verschil van gevoelen be
staat over de vraagof en in hoeverre de
mosselcultuur schade'gk werkt. Over deze
kwestie zal ik hier niet in debat treden,
allerminst met den minister van financiën.
Indien bet echter waar is, dat het behoud van
het vaarwater tusschen Zeeland en het overige
Nederland, en tusschen Holland en België
door het kanaal van Zuid-Bevelaud min of
meer op het spel slaat en dat oevers van pol
ders die voor een deel mede op kosten van
Rgk en provincie, en niet het minst van de
polders zelve, moeten worden verdedigd, ge
vaar loopen van schade te ljjden door maat
regelen welke het domeinbestuur genomen
heeft, dan vraag ik of, waar het zulke ernstige
belangen geldt, men niet had mogen verwach
ten dat het verzoek om een nader onderzoek
bg de regeering een gunstig onthaal, een
open oor zou hebben gevonden.
Op het tweede adres is nog geene beschik
king gevolgd. Doch wat is er inmiddels ge
beurd In bet voorloopig verslag dezer kamer
is den minister gevraagd >daar op 31 Maart
eerstkomende de pacht van de schelpdieren-
visscherjj en dus ook van de mosselcultuui
eindigt, die pacht niet meer voor drie, doch
slechts voor één jaar soort te zetten." De
staat zou anders te lang gebonden zgn aan
een maatregel, die zou kunnen blgken zeer
verkeerd te werken.
De minister heeft daarop het volgende ge-
antwoord
»De onderstelling dat op 31 Maart e. k. de
pacht van de schelpdierenvisscherjj en dus ook
van de mosselcultuur op de Zeeuwsche stroomen
eindigt, is niet juist. Alleen is tegen dien dag
de pacht van een zeker aantal verspreid lig
gende perceelen door de pachters dier perceelen
Eene verpachting van deze perceelen voor
slechts één jaar zou voor het in eene afdeeling
beoogde doel niet baten, daar al de tusschen
die perceelen inliggende, niet opgezegde percee
len nog voor ten minste drie jaar verpacht zgn."
Ongeveer te geljjk met het eindverslag van
deze Kamer verscheen eene aankondiging in
de dagbladen van het domeinbestuur, waaruit
blgkt dat op 2 en 3 Maart eene herverpach
ting zal plaats hebben van 115 visscherjj-
pereeelen in de vaarwaters langs de oevers
waarover de Staten var Zeeland juist klageu.
Vergeljjkt men die aankondiging met de om
schrijving van de perccelan zooals die op 22
November 1892 zgn verpacht, dan blgkt dat
van de 145 perceelen in de Zandkreek niet
minder dan 74, van de 34 perceelen langs den
oever van Noord-Beveland niet minder dan
perceelen in de herverpachting zgn be
grepen, dus dat de grootste helft van de per
ceelen in die vaarwaters in die herverpachting
begrepen is.
Men kon daarom niet met grond in de
Memorie van Antwoord schrijven dat van een
zeker aantal verspreid liggende perceelen de
pacht is opgezegd, en dat eene verpachting
voor die perceelen voor slechts éen jaar niet
zou baten »daar al de tusschen die perceelen
in liggende, niet opgezegde perceelen nog voor
ten minste 3 jaren verpacht zgn". Onder de
perceelen, die herverpacht worden, vindt men
o. a. eene serie van niet minder dan 17 naast,
elkander liggende perceelen. Waar van de
145 perceelen in de Zandkreek er 74, en van
de 34 perceelen langs Noord-Beveland er 23
perceelen te geljjk uit de paoht geraken, daar
moest men het gelukkig toeval eer zegenen
dat die verbintenis voor den Staat doet ein
digen, dan beweren dat voor het beoogde doel
het niet baten zou die perceelen slechts voor
éen jaar te verpachten.
Bovendien, als men op die wjjze doorgaat,
dan kan men bg eene volgende gelegenheid
weder zegggener is slechts een deel der per
ceelen uit de pacht gekomen en het zou niets
helpen als wg dat gedeelte onverpacht lieten.
Het visschergbestunr wil dat opnieuw ver
pachten en wel blgkens de aankondiging op
dezelfde voorwaarden als die onder welke op
November 1892 de verpachting plaatB had.
Uit die voorwaarden vloeit naar de meening
van den minister voo.t/dafc dG Staat geoon-
den ia tot 31 Maart 1917, behoudens de be
voegdheid van de pachters om van 3 tot 3 jaar
op te zeggen.
Ik neem aan dat de minister in die opvat
ting volkomen geljjk heeft, maar dan zeg ik:
wanneer de staat tot 1917 mocht gebonden
zjjn, dan zou ik het eene zeer vreemde bandel-
wjjze vinden, wanneer men hiertoe overging.
Eene dergeljjke handel wjjze zou weinig getui-.
gen van waardeering voor de Staten van Zee
land en zon bovendien den Staat aan een groot
nadeel kunnen blootstellen.
De minister van financiën waagt den Staat,
het zedelgk lichaam, dat hg ten deze als de
opperste beheerder van het domein vertegen
woordigt, aan de kans dat de Staat, ter wille
van eene opbrengst van f 9000 a f 10.000,
voor een jaar onberekenbare schade toebrengt
aan de bevaarbaarheid van een waterweg tus
schen Holland en Zeeland, welken de Staat
geroepen is te onderhonden, en bovendien aan
bedreigde oevers.
Juist in die onderstelling, dat de Staat tot
1917 gebonden is, is het bevreemdend dat men,
in plaats van gebruik te maken van de ge
lukkige omstandigheid dat met 31 Maart de
pacht zal eindigen, van de grootste helft der
bwestieuse perceelen eene herverpachting uit-
schrjjft.
Ik kan dit vooralsnog dan ook niet gelooven;
doch mocht dit onverhoopt wel het geval zjjn,
dan zullen de Handelingen van dezen dag het
bewjjs leveren dat de minister, niet zonder
gewaarschuwd te zgn, dit risico heeft op zich
genomen.
Wat ik met aandrang vraag, is, niet om nu
eens voor altjjd dat voordeel op te geven, maar
wel om den Staat niet opnieuw te binden aan
eene pachtovereenkomst, welke nadeelige gè-
volgen kan hebben.
Of en welk nadeel die verpachting zal toe
brengen, worde onderzocht, voordat de minister
den Staat opnieuw bindt.
Daarom verzoek ik den minister deze zaak
in nadere overweging te willen nemen, zg;
ambtgenoot van Waterstaat te raadplegen en de
aangekondigde verpachting te doen intrekken.
De minister van financiën, de heer
Sprenger van Eyk, antwoordde hierop het vol
gende
De heer Fokker heeft gesproken over de
opgave van het grondbezit van vreemdelingen
hier te lande, speciaal in Zeeland, welke op
gave in de memorie van antwoord voorkomt.
Ik zal niets afdoen van de juistheid van de
berekening, door dien geachten spreker ge
maakt. Hg heeft aan die berekening eene
conclusie toegevoegd en gezegd, dat iets
daan moest worden om die vreemdelingen
wat meer te laten betalen, in elk geval wat
meer dan de regeering heeft voorgesteld. Ik
heb naar mjjn beste weten geantwoord in-de
memorie van antwoord, dat mg geen beter
middel bekend was dan de verhooginrr ven het
recht van overgang bjj overigden. De geachte
spreker doet na een middel aan de hand en
vraagt mg er eens over na te denken. Het
zou onheusch zgn te zeggen, dat ik er niet
over zou willen denken. Ik zal nalezen wat
da geachte spreker gezegd heeft; dan zal het
iujj duideljjk worden wat hg bedoelt en dan
zal ik misschien bekeerd worden van den aan-
vankelgken indruk, dien ik nu heb gekregen,
dat de belasting, die hem voor den geest
stond, een eenigszins zonderling mixtum com
positum is van eene zakeljjke en eene per
soonlijke belasting. Zulk eene belasting te
maken,'zulk een idee uit te werken zou, ge
loof ik, nogal moeiljjk zgn. Maar, zooals ik
gezegd heb, het ia te bezien. De geachte
spreker vroeg geen dadeljjk antwoord, ik meen
dus hiermede te kunnen volstaan.
Het tweede punt, door den geachten spreker
ter sprake gebracht, betrof de mosselbanken in
Zeeland. Hg heeft herinnerd, dat de Staten
van Zeeland zich hebben gewend tot mjjn ge
achten ambtgenoot, den minister van water
staat, om een onderzoek te vragen. Daar heb
ik nu ook van gehoord door het voorloopig
verslag van deze kamer. Het was rog onbe
kend. Misschien zal de geachte spreker zeg
gen, dat de minister de verslagen van de
handelingen der Staten van de verschillende
provinciën geregeld moest lezen. Maar als
dat van den minister gevergd wordt, moet ik
bekennen dat ik en défaut ben ik heb
verslagen van de handelingen van de Staten
van Zeeland in hunne najaarszitting niet na
gelezen ik weet trouwens niet, of zg reeds
verschenen zgn. Ik ben dus met deze zaak
eerst bekend geworden door het voorloopig
verBlag. Nu is mg gebleken dat er werkelijk
een onderzoek zal worden ingesteld, en dat
het zal moeten dienen om uit te maken of
werkeljjk de mosselbanken groote Bchade toe
brengen aan de vaarwaters en aan de djjken.
Met belangstelling zal ik dat onderzoek,
waaraan ik intusschen vreemd zal bljjven,
lïwaohteii. r i
Wat de Staten van Zeeland niet hebben
gevraagd, is nu in het voorloopig verBlag ge
vraagd verpacht de mosselbanken, die nu zjjn
gekomen uit de pacht, voor één jaar, of ver
leng de pacht voor één jaar. Ik heb daarop
geantwoord, dat dit niet kan. Een mossel-
bank dient om daarop mosselen te telen, om
van zaad mosselen te winnen en die te ver-
koopen. Dat gaat niet in één jaar. Dus kan
ik die banken niet voor één jaar verpachten.
Na zegt de geachte spreker, verpacht ze dan
in het geheel niet, stel het een jaar uit, daar
zal de schatkist toch zoo heel veel niet bg
verliezen. Neen, mgnheer de voorzitter, over
dat geld zou men nog wel heen kunnen
komen, met het oog op het goede doel, dat de
geachte spreker zich voorstelt. Maar er is
iets anders. Als ik die mosselbanken in hét
geheel niet verpacht, wat moeten dan die
arme stakkers beginnen, die gewoon waren te
pachten en .daarvan te leven en die geen
ander bestaan hebben? Dit weegt bjj mg
nog al zwaar.
Wanneer men overtuigd was, dat die mos
selbanken, die er Binds jaren en jaren zgn.
werkeljjk zóo schadeljjk zgn, dan zou men
natuurljjk over alle bezwaren moeten heen
stappen.
Waar echter die bezwaren alleen in het oog
van sommigen bestaan en door aDderen ont
kend worden, waar de minister van waterstaat
aanvankeljjk zelfs geen onderzoek noodig achtte,
zal nu do minister van financiën maar op eens
honderden gezinnen broodeloos maken
afwachting van het in te Btellen onderzoek
Mg dunkt dat zou te ver gaan. Deed ik het,
dan zou men mg te recht verwgten dat ik de
belangen van tal van huisgezinnen niet in
acht had genomen.
Maar, zegt de geachte afgevaardigde, men
gaat nu den pachttermjjn vóo regelen, dat de
pacht kan loopen tot 1917.
Ja, mgnheer de voorzitter, zoo heeft het be
stuur van de visscherjj op de Schelde en Zeeuw
sche stroomen willen handelen, voordat ik van
de zaak afwist.
Toen ik er van hoorde, heb ik de kwestie
onderzocht en bevonden dat van eene ver
pachting tot 1917 in het geheel geen sprake
moet zgn. De duur der pacht is derhalve ge
steld op 3 jaren, den kortst mogeljjken termjjo.
De geachte afgevaardigde zegt: over drie
jaren zullen weer andere perceelen uit de
pacht bomen.
Zeer juist, dat kan licht gebeuren, en ala
dat gebeurt dan zal men over drie jaar met
meer vrucht dan nu maatregelen kunnen nemen
als die dan noodig zgn gebleken.
Als over drie jaren het onderzoek zal zgn
afgeloopen en er nog meer perceelen uit de
pacht komen, zullen wg beter spgkers met
koppen kunnen slaan en de maatregelen nemen,
die zullen blgken nuttig en noodig te zgn.
De benoeming van den aartsbisschop van
Utrecht tot ridder van den Nederlandschen
Leeuw heeft ook den Vaderlanderorgaan van
dr Bronsveld, eenige opmerkingen in de pen
gegeven. Het blad wjjst erop dat men met
den besten wil ter wereld niets uit te denken
wist, waardoor deze geestelijke op zulk een
onderscheiding eanspraak had verworven. Hg
was geen bekende op wetenschappelijk of
letterkundig gebied. Hg had geen sporen ver
diend op sociaal of philantropisch terrein. En
ook als kerkvorst begon hg pas, en kon du>
nog op geen lauweren aanspraak maken,
't Scheen dat deze ridderslag alleen gegeven
was, omdat het niet aanging een aartsbisschop
zonder eerekruis op de borst te laten, maar
dan rees de vraag, waarom dan niet de heer
Geel, de aartsbisschop der oud-katholieken,
waarom niet de opperrabbjjn waren geridderd.
Het was dus eens weder een van die beleefd
heden jegens Rome, die een schande zgn voor
elke regeering, omdat zg toonen, hoe afhan
kelijk zg zich gevoelt van de Curie.
De Standaard was ook nog even op die
zaak teruggekomen, wjjl de Maas- en Roerbode
gevraagd had, of bg, die op godsdienstig en
geesteljjk gebied ongewone toewijding toont,
met reeds daardoor het maatschappelijk be
lang behartigt en aanspraak heeft op een
onderscheiding en of de overheid znlke ver
diensten niet kronen mag. Van den jeugdi
gen aartsbisschop was het, volgens dat blad
ten duideijjkste gebleken, dat hg deze verdien
sten had. De Paus toch doet zulk een benoe
ming tot de bisschoppelijke waardigheid nooit
anders dan na grondig onderzoek, en het moet
dus bjj dat onderzoek, gebleken zgn, dat de ver
diensten van den jongen titularis in dit op
zicht zeer hoog Btonden. Anders zou bg niet
benoemd zgn.
De redactie van de Standaard merkte, naar
aanleiding van deze verdediging, terecht op
dat men, op deze wjjze redeneerende, eiken bis
schop terstond na zjjn benoeming tot ridder
van den Nederlandschen Leeuw moet voordra
ges. Voor kac/T is de zaak deze, dat de over
heid tot ridder moet benoemen, niet wien de
Paus, maar wien zg zelve verdienstelijk beurt,
op haar ten dienste staande gronden.
Het gaat ook, dunkt ons, niet aan iemand
te ridderen alleen omdat bg tegenover een
kerk verdienste heeft. Maatstaf daarvoor moe
ten zgn zjjne verdiensten tegenover de maat-
schappjj in het algemeen. Op de vraag van
de Maas- en Roerbode geven wg niet zoo
grif een bevestigend antwoord. Meermalen is
gebleken dat het kerkbelang het maatschap-
peljjk belang'zeer in den weg staat.
Met znlke eerbewjjzen doet men echter toch
al zoo zonderling, dat het nu gebeurde er nog
wel bjj kan.
Bg het departement van koloniën zgn geen
verontrustende berichten over Sintang (Borneo)
ingekomen, zegt het Vad. Al is daardoor de
mogelgkheid niet buitengesloten, dat het in
die streek, waar de bevolking wel eens 'meer
oproerig is, tot een opstootje is gekomen, fcjjna
als zeker mag worden aangenomen, dat de
onlusten niet van ernstigen aard zgn.
Bjj kon besluit:
zgn benoemd tot notaris binnen het arron
dissement 's Gravenhage, ter standplaats 's Gra-
venhage, C. Bimberge, W. Bouberg Wilson,
8. J. van den Bergh, P. J. Laboyrie, H. Hen-
drik8e, N. J. Verkoren, C. Vollgraff, mr G. A.
P. Bis en li. A. van Dgk, allen candidaat-
notaris aldaar;
is aan mr J. A. Vaillant, op zjjn daartoe
gedaan verzoek, met ingang van 15 Februari
1896, eervol ontslag verleend ala president der
arrondis8ements rechtbank te Rotterdaip, met
dankbetuiging
zgn, met ingang van 15 Februari 1896, be
noemd bg de arrondissements-rechtbank te
Rotterdam: tot president mr J. van Henbelom,
thans vice-preBidenttot vice-president mr A.
H. van Tienhoven, thans rechter in die recht
bank
is, met ingang van 16 Februari a. s., op
pensioen gesteld de luitenant ter zee der le
klasse H. W. de Joncheere ad f 533 's jaars,
en eene verhooging van f 300 's jaars; en
bevorderd tot luitenant ter zee der le klasse
de luitenant ter zee der 2a klasse H. M. van
Bemmelen, en tot luitenant ter zee der 2e
klasse de adelborst der le klasse L. van Verre;
ia de tweede-lnitenant G. H. E. Bergsma,
van het 8e regiment infanterie, met ingang
ran 1 Maart 1896, op zgn verzoek voor den
tjjd van één jaar op non-activiteit gesteld.
Transvaal.
Sic Olim schrgft in de Arnft. Qrt. t
Of het gebrek aan memorie of aan kennis
der historie is, ban ik niet beslissen, maar bjj
de chauvinistische beschouwingen over Trans
vaal waag ik de vraag aan ernstige en onbe
voordeelde geschiedkennersWat is het ken
merkend onderscheid tusschen de Chartered