M1DDELRIRGSCHE COURANT. N°. 36. 139° Jaargang. 1896. Woensdag 12 Februari. \fiddelburg 11 Februari. Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k smet uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs, per kwartaal, zoowel voor Middelburg als voor alle plaatsen in Nederland franco p.p.,/2.- Afzonderlijke nummers kosten 5 cent. Thermometer. Middelburg 11 Febr. 8 u. vm. 38 gr., m. 12 u. 42 gr., av. 4 u. 42 gr. F. Verw. Z. W. wind. Advertentiën voor het eerstvolgend nummer, moeten deB middags vóór éêm uur aan het bureau bezorgd zgn. Advertentiën20 cent per regel. Geboorte- dood- en alle andere familieberichten en Dankbetuigingen van 17 regels 1.50elke regel meer 20 cent, Reclames 40 cent per regel. Groote letters naar de plaats die zij innemen. Advertentiën bjj abonnement op voordeelige voorwaarden. Prospectussen daarvan zjjn gratis aan het bureau te bekomen. Agenten. Te Vlissingen p. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. C. Boltjit, firma wed. A. C. de Jonge. V>eeradeU«|«en - grn^dbezltterg. niosselcultunr» oeverdefettftle en bevaarbaarheid der SCieeuv;)>che Ntroemen. Deze onderwerpen zgn ook in de Eerste kamer ter sprake gebracht bjj de behandeling der Staatsbegrooting en wel in 't bjjzonderbjj die voor financiën in de zitting van ons Hoo- gerhuis van Donderdag 6 Febr. De heer mr E. Fokker heeft op een en ander de aandacht van den daarbjj betrokken minister gevestigd. Hg begon met een woord van dank aan diens adres, niet alleen voorde toezegging, die deze gedaan had aan het Blot van zgn antwoord op het voorloopig verslag der Earner ten aanzien van de opgaven der pensioenen maar meer nog voor de opgaven ten aanzien van de grondbelasting, welke de minister reeds bad verschaft. Naar aanleiding van die opgaven en van de mededeeling van die cjjfers wilde de heer Fokker een enkel woord in het midden brengen. Wat zeker velen verwachtten, zoo sprak hg dat een onderzoek naar de mate van het grondbezit in banden van niet-ingezetenen, cgfers zou opleveren, die van een groot bezit getuigen, die verwachting is tocb, geloof ik, door de cgfers overtroffen en wel in onguns- tigen zin. Die cgfers hebben eene bedroeven- den indruk gemaakt. Ik zal de cgfers, die wjj gedrukt voor ons hebben, niet herhalen, maar ik wensch er tocb, speciaal wat Zeeland betreft, op te wgzen, hoe sterk dat grondbe zit daar is toegenomen. Daar bedraagt het grondbezit in handen van niet-ingezetenen niet minder dan 24 pet van het totaal der belastbare opbrengst van het ongebouwde in dat gewest. Wat ons geheele land betreft, bedraagt het grondbezit van niet-ingezetenen van het ongebouwde 4 pet., van het gebouwde 0.9 pet. Onbekend is, hoeveel het bezit is van zedeljjba lichamen of van instellingen van de doode hand, die in ons land ongebouwde eigendommen bezitten en in Nederland of daarbuiten gevestigd zgn. Maar, zooals door den minister van financiën terecht in zgn antwoord is opgemerkt, ten aanzien der vraag die het hier geldt, doet het niet heel veel af, omdat noch de een noch de ander in de vermogensbelasting iB aangeslagen en beiden toch uit de peraequatie en de af schaffing der mutatierechten voordeel hebben gekregen, zonder daartegenover belast te worden. Alleen hierom is bet tot op zekere hoogte te betreuren, dat die splitsing niet gemaakt is, omdat, ware zjj wel gemaakt, daardoor zou bljjken, hoeveel grond zich in handen van niet-ingezetenen des rjjbs, zoowel physieke als zedeljjbe en rechtspersonen te zamen, bevindt. Bg het tot stand komen der vermogensbe lasting en van de peraequatie is voor de schat kist het verlies uit de vermindering van mu tatie- en hypotheekrechten geschat op ruim 4 millioen en de mindere opbrengst van d< grondbelasting is geraamd op f 96.000. De physieke niet-ingezetenen en de rechts personen, zooals ik ze in het kort noem, al of niet in Nederland gevestigd, hebben thans plus minus f 67.000 per jaar minder aan grond belasting te betalen. Hoe hoog het bedrag iB dat zg minder betalen door de vermindering van mutatie- en hypotheekrechten, is niet met juistheid te berekenen. Globaal kan men alleen dit er van zeggen wanneer men de ruim 4 millioen der vermin dering deelt op de geheele belastbare opbrengst, dan komt men op 2 pet. van de belastbare opbrengst van gebouwd en ongebouwd samen. l)at bedrag is echter globaal en heeft daarom geen groote beteekenis, zoodat men daaraan niet te veel hechten kan, omdat juist voor de rechtspersonen de mutatierechten minder zullen bedragen dan voor andere personen. Ik kan dus niet opgeven, hoeveel uit de ver minderde mutatierechten ten bate komt van de zedelgke lichamen maar het is tochduide- ljj k en dit is de hoofdzaak dat door de wjjziging van het recht van overgang voor niet-ingezetenen slechts een deel van het ver lies voor de schatkist kan worden gedekt. Door de vermogensbelasting, en dat iB het onbillgke resultaat waartoe men komt, geen ander equivalent wordt geheven dan verhoogd overgangsrecht, zal de verminderde belasting ten volle teruggevorderd worden door de vermogensbelasting van de ingezetenen van het rjjk, physieke personen, maar niet ten volle van de zedelgke lichamen enz., al dan niet in Nederland gevestigd. Er is in de stukken reeds door den minister gezegd dat een beter middel dan de verhooging van de overgangsrechten hem niet bekend is. Ik zou den minister willen verzoeken nog eens te overwegen, of niet eene eqnivaleerende belasting kan worden geheven in dezen vorm, dat eene soort van soppletoire persoonlijke heffing ter zake van het grondbezit, alleen ten aanzien van ben die niet in de vermogens belasting zgn aangeslagen, worde ingevoerd. Ik vrae-g daarop niet dadeljjk een beslist ant woord, doch durf die zaak te eer in overwe ging geven, omdat ten deze tjjd gewonnen, geld gewonnen is. De kwestie of van de niet- ingezetenen en rechtspersonen een equivalent zal worden gevorderd is reeds eenige jaren aanhangig. Ten aanzien van. de niet-ingeze- teEen, physieke personen, heeft de minister een wjjzigingsontwerp van de wet op de successie en den overgang een maatregel voor gesteld, welke gedeeltelijk aan het bestaande euvel zal te gemoet komen; maar vastgekop peld aan eene meer algemeene en omvangrjjke herziening der wet op de successie, zal de maatregel nog lang op zich kunnen laten wachten. Mocht het den minister gelukken eene suppletoire heffing te vinden, dan zou ijj daaraan kunnen verbinden het overgangs recht van de niet-ingezetenendan zou men op die wjjze Bpoediger dan anders in het be zit komen van het equivalent. Ook uit dien hoofde meen ik wel te doen met thans daar mee te berde te komen en die zaak niet uit te Btellen tot het wjjzigingsontwerp van de wet op de concessie en den overgang wordt behandeld. Een tweede punt, dat ik hier ter sprake wensch te brengen, betreft eene kwestie van het domeinbestuur, die van ingrgpend belang is met het oog op de oeverdefensie en de be vaarbaarheidder Zeeuwsche stroomen. In November 1894 hebben de Staten van Zeeland een verzoek gericht tot den minister van waterstaat, o. a. om een onderzoek in te stellen naar de schade, welke aan de vaarwa ters werd toegebracht door en tengevolge van de mosselcultuur. Nadat dit adres zonder het gewenscht ge- volt; was gebleven, -hebben de Staten van Zeeland in November 1895 dat verzoek eenigs- zins gewjjzigd herhaald en ten tweeden male verzocht een onderzoek in te stellen en het gevoelen te doen inwinnen van den inspecteur van het loodswezen en van den wetenschap- pelgken adviseur in visscherjj zaken. De Staten van Zeeland hebben dat verzoek gedaan na ampele overweging van een zeer uitvoerig en zaakrjjk rapport van den hoofd ingenieur van den provincialen waterstaat, aan welk rapport ik alle hulde breng. Ook was aan genoemde Staten een brief van den in specteur van het loodswezen bekend, waarin deze de verondieping van sommige vaarwaters in Zeeland toeschrjjft aan de mosselcultuur. Er blgkt uit dat overgelegd rapport en uit het schrgven van den inspecteur in vergelij king met het rapport, dat gevoegd was bg de afwgzende missive van den minister van waterstaat, dat er verschil van gevoelen be staat over de vraagof en in hoeverre de mosselcultuur schade'gk werkt. Over deze kwestie zal ik hier niet in debat treden, allerminst met den minister van financiën. Indien bet echter waar is, dat het behoud van het vaarwater tusschen Zeeland en het overige Nederland, en tusschen Holland en België door het kanaal van Zuid-Bevelaud min of meer op het spel slaat en dat oevers van pol ders die voor een deel mede op kosten van Rgk en provincie, en niet het minst van de polders zelve, moeten worden verdedigd, ge vaar loopen van schade te ljjden door maat regelen welke het domeinbestuur genomen heeft, dan vraag ik of, waar het zulke ernstige belangen geldt, men niet had mogen verwach ten dat het verzoek om een nader onderzoek bg de regeering een gunstig onthaal, een open oor zou hebben gevonden. Op het tweede adres is nog geene beschik king gevolgd. Doch wat is er inmiddels ge beurd In bet voorloopig verslag dezer kamer is den minister gevraagd >daar op 31 Maart eerstkomende de pacht van de schelpdieren- visscherjj en dus ook van de mosselcultuui eindigt, die pacht niet meer voor drie, doch slechts voor één jaar soort te zetten." De staat zou anders te lang gebonden zgn aan een maatregel, die zou kunnen blgken zeer verkeerd te werken. De minister heeft daarop het volgende ge- antwoord »De onderstelling dat op 31 Maart e. k. de pacht van de schelpdierenvisscherjj en dus ook van de mosselcultuur op de Zeeuwsche stroomen eindigt, is niet juist. Alleen is tegen dien dag de pacht van een zeker aantal verspreid lig gende perceelen door de pachters dier perceelen Eene verpachting van deze perceelen voor slechts één jaar zou voor het in eene afdeeling beoogde doel niet baten, daar al de tusschen die perceelen inliggende, niet opgezegde percee len nog voor ten minste drie jaar verpacht zgn." Ongeveer te geljjk met het eindverslag van deze Kamer verscheen eene aankondiging in de dagbladen van het domeinbestuur, waaruit blgkt dat op 2 en 3 Maart eene herverpach ting zal plaats hebben van 115 visscherjj- pereeelen in de vaarwaters langs de oevers waarover de Staten var Zeeland juist klageu. Vergeljjkt men die aankondiging met de om schrijving van de perccelan zooals die op 22 November 1892 zgn verpacht, dan blgkt dat van de 145 perceelen in de Zandkreek niet minder dan 74, van de 34 perceelen langs den oever van Noord-Beveland niet minder dan perceelen in de herverpachting zgn be grepen, dus dat de grootste helft van de per ceelen in die vaarwaters in die herverpachting begrepen is. Men kon daarom niet met grond in de Memorie van Antwoord schrijven dat van een zeker aantal verspreid liggende perceelen de pacht is opgezegd, en dat eene verpachting voor die perceelen voor slechts éen jaar niet zou baten »daar al de tusschen die perceelen in liggende, niet opgezegde perceelen nog voor ten minste 3 jaren verpacht zgn". Onder de perceelen, die herverpacht worden, vindt men o. a. eene serie van niet minder dan 17 naast, elkander liggende perceelen. Waar van de 145 perceelen in de Zandkreek er 74, en van de 34 perceelen langs Noord-Beveland er 23 perceelen te geljjk uit de paoht geraken, daar moest men het gelukkig toeval eer zegenen dat die verbintenis voor den Staat doet ein digen, dan beweren dat voor het beoogde doel het niet baten zou die perceelen slechts voor éen jaar te verpachten. Bovendien, als men op die wjjze doorgaat, dan kan men bg eene volgende gelegenheid weder zegggener is slechts een deel der per ceelen uit de pacht gekomen en het zou niets helpen als wg dat gedeelte onverpacht lieten. Het visschergbestunr wil dat opnieuw ver pachten en wel blgkens de aankondiging op dezelfde voorwaarden als die onder welke op November 1892 de verpachting plaatB had. Uit die voorwaarden vloeit naar de meening van den minister voo.t/dafc dG Staat geoon- den ia tot 31 Maart 1917, behoudens de be voegdheid van de pachters om van 3 tot 3 jaar op te zeggen. Ik neem aan dat de minister in die opvat ting volkomen geljjk heeft, maar dan zeg ik: wanneer de staat tot 1917 mocht gebonden zjjn, dan zou ik het eene zeer vreemde bandel- wjjze vinden, wanneer men hiertoe overging. Eene dergeljjke handel wjjze zou weinig getui-. gen van waardeering voor de Staten van Zee land en zon bovendien den Staat aan een groot nadeel kunnen blootstellen. De minister van financiën waagt den Staat, het zedelgk lichaam, dat hg ten deze als de opperste beheerder van het domein vertegen woordigt, aan de kans dat de Staat, ter wille van eene opbrengst van f 9000 a f 10.000, voor een jaar onberekenbare schade toebrengt aan de bevaarbaarheid van een waterweg tus schen Holland en Zeeland, welken de Staat geroepen is te onderhonden, en bovendien aan bedreigde oevers. Juist in die onderstelling, dat de Staat tot 1917 gebonden is, is het bevreemdend dat men, in plaats van gebruik te maken van de ge lukkige omstandigheid dat met 31 Maart de pacht zal eindigen, van de grootste helft der bwestieuse perceelen eene herverpachting uit- schrjjft. Ik kan dit vooralsnog dan ook niet gelooven; doch mocht dit onverhoopt wel het geval zjjn, dan zullen de Handelingen van dezen dag het bewjjs leveren dat de minister, niet zonder gewaarschuwd te zgn, dit risico heeft op zich genomen. Wat ik met aandrang vraag, is, niet om nu eens voor altjjd dat voordeel op te geven, maar wel om den Staat niet opnieuw te binden aan eene pachtovereenkomst, welke nadeelige gè- volgen kan hebben. Of en welk nadeel die verpachting zal toe brengen, worde onderzocht, voordat de minister den Staat opnieuw bindt. Daarom verzoek ik den minister deze zaak in nadere overweging te willen nemen, zg; ambtgenoot van Waterstaat te raadplegen en de aangekondigde verpachting te doen intrekken. De minister van financiën, de heer Sprenger van Eyk, antwoordde hierop het vol gende De heer Fokker heeft gesproken over de opgave van het grondbezit van vreemdelingen hier te lande, speciaal in Zeeland, welke op gave in de memorie van antwoord voorkomt. Ik zal niets afdoen van de juistheid van de berekening, door dien geachten spreker ge maakt. Hg heeft aan die berekening eene conclusie toegevoegd en gezegd, dat iets daan moest worden om die vreemdelingen wat meer te laten betalen, in elk geval wat meer dan de regeering heeft voorgesteld. Ik heb naar mjjn beste weten geantwoord in-de memorie van antwoord, dat mg geen beter middel bekend was dan de verhooginrr ven het recht van overgang bjj overigden. De geachte spreker doet na een middel aan de hand en vraagt mg er eens over na te denken. Het zou onheusch zgn te zeggen, dat ik er niet over zou willen denken. Ik zal nalezen wat da geachte spreker gezegd heeft; dan zal het iujj duideljjk worden wat hg bedoelt en dan zal ik misschien bekeerd worden van den aan- vankelgken indruk, dien ik nu heb gekregen, dat de belasting, die hem voor den geest stond, een eenigszins zonderling mixtum com positum is van eene zakeljjke en eene per soonlijke belasting. Zulk eene belasting te maken,'zulk een idee uit te werken zou, ge loof ik, nogal moeiljjk zgn. Maar, zooals ik gezegd heb, het ia te bezien. De geachte spreker vroeg geen dadeljjk antwoord, ik meen dus hiermede te kunnen volstaan. Het tweede punt, door den geachten spreker ter sprake gebracht, betrof de mosselbanken in Zeeland. Hg heeft herinnerd, dat de Staten van Zeeland zich hebben gewend tot mjjn ge achten ambtgenoot, den minister van water staat, om een onderzoek te vragen. Daar heb ik nu ook van gehoord door het voorloopig verslag van deze kamer. Het was rog onbe kend. Misschien zal de geachte spreker zeg gen, dat de minister de verslagen van de handelingen der Staten van de verschillende provinciën geregeld moest lezen. Maar als dat van den minister gevergd wordt, moet ik bekennen dat ik en défaut ben ik heb verslagen van de handelingen van de Staten van Zeeland in hunne najaarszitting niet na gelezen ik weet trouwens niet, of zg reeds verschenen zgn. Ik ben dus met deze zaak eerst bekend geworden door het voorloopig verBlag. Nu is mg gebleken dat er werkelijk een onderzoek zal worden ingesteld, en dat het zal moeten dienen om uit te maken of werkeljjk de mosselbanken groote Bchade toe brengen aan de vaarwaters en aan de djjken. Met belangstelling zal ik dat onderzoek, waaraan ik intusschen vreemd zal bljjven, lïwaohteii. r i Wat de Staten van Zeeland niet hebben gevraagd, is nu in het voorloopig verBlag ge vraagd verpacht de mosselbanken, die nu zjjn gekomen uit de pacht, voor één jaar, of ver leng de pacht voor één jaar. Ik heb daarop geantwoord, dat dit niet kan. Een mossel- bank dient om daarop mosselen te telen, om van zaad mosselen te winnen en die te ver- koopen. Dat gaat niet in één jaar. Dus kan ik die banken niet voor één jaar verpachten. Na zegt de geachte spreker, verpacht ze dan in het geheel niet, stel het een jaar uit, daar zal de schatkist toch zoo heel veel niet bg verliezen. Neen, mgnheer de voorzitter, over dat geld zou men nog wel heen kunnen komen, met het oog op het goede doel, dat de geachte spreker zich voorstelt. Maar er is iets anders. Als ik die mosselbanken in hét geheel niet verpacht, wat moeten dan die arme stakkers beginnen, die gewoon waren te pachten en .daarvan te leven en die geen ander bestaan hebben? Dit weegt bjj mg nog al zwaar. Wanneer men overtuigd was, dat die mos selbanken, die er Binds jaren en jaren zgn. werkeljjk zóo schadeljjk zgn, dan zou men natuurljjk over alle bezwaren moeten heen stappen. Waar echter die bezwaren alleen in het oog van sommigen bestaan en door aDderen ont kend worden, waar de minister van waterstaat aanvankeljjk zelfs geen onderzoek noodig achtte, zal nu do minister van financiën maar op eens honderden gezinnen broodeloos maken afwachting van het in te Btellen onderzoek Mg dunkt dat zou te ver gaan. Deed ik het, dan zou men mg te recht verwgten dat ik de belangen van tal van huisgezinnen niet in acht had genomen. Maar, zegt de geachte afgevaardigde, men gaat nu den pachttermjjn vóo regelen, dat de pacht kan loopen tot 1917. Ja, mgnheer de voorzitter, zoo heeft het be stuur van de visscherjj op de Schelde en Zeeuw sche stroomen willen handelen, voordat ik van de zaak afwist. Toen ik er van hoorde, heb ik de kwestie onderzocht en bevonden dat van eene ver pachting tot 1917 in het geheel geen sprake moet zgn. De duur der pacht is derhalve ge steld op 3 jaren, den kortst mogeljjken termjjo. De geachte afgevaardigde zegt: over drie jaren zullen weer andere perceelen uit de pacht bomen. Zeer juist, dat kan licht gebeuren, en ala dat gebeurt dan zal men over drie jaar met meer vrucht dan nu maatregelen kunnen nemen als die dan noodig zgn gebleken. Als over drie jaren het onderzoek zal zgn afgeloopen en er nog meer perceelen uit de pacht komen, zullen wg beter spgkers met koppen kunnen slaan en de maatregelen nemen, die zullen blgken nuttig en noodig te zgn. De benoeming van den aartsbisschop van Utrecht tot ridder van den Nederlandschen Leeuw heeft ook den Vaderlanderorgaan van dr Bronsveld, eenige opmerkingen in de pen gegeven. Het blad wjjst erop dat men met den besten wil ter wereld niets uit te denken wist, waardoor deze geestelijke op zulk een onderscheiding eanspraak had verworven. Hg was geen bekende op wetenschappelijk of letterkundig gebied. Hg had geen sporen ver diend op sociaal of philantropisch terrein. En ook als kerkvorst begon hg pas, en kon du> nog op geen lauweren aanspraak maken, 't Scheen dat deze ridderslag alleen gegeven was, omdat het niet aanging een aartsbisschop zonder eerekruis op de borst te laten, maar dan rees de vraag, waarom dan niet de heer Geel, de aartsbisschop der oud-katholieken, waarom niet de opperrabbjjn waren geridderd. Het was dus eens weder een van die beleefd heden jegens Rome, die een schande zgn voor elke regeering, omdat zg toonen, hoe afhan kelijk zg zich gevoelt van de Curie. De Standaard was ook nog even op die zaak teruggekomen, wjjl de Maas- en Roerbode gevraagd had, of bg, die op godsdienstig en geesteljjk gebied ongewone toewijding toont, met reeds daardoor het maatschappelijk be lang behartigt en aanspraak heeft op een onderscheiding en of de overheid znlke ver diensten niet kronen mag. Van den jeugdi gen aartsbisschop was het, volgens dat blad ten duideijjkste gebleken, dat hg deze verdien sten had. De Paus toch doet zulk een benoe ming tot de bisschoppelijke waardigheid nooit anders dan na grondig onderzoek, en het moet dus bjj dat onderzoek, gebleken zgn, dat de ver diensten van den jongen titularis in dit op zicht zeer hoog Btonden. Anders zou bg niet benoemd zgn. De redactie van de Standaard merkte, naar aanleiding van deze verdediging, terecht op dat men, op deze wjjze redeneerende, eiken bis schop terstond na zjjn benoeming tot ridder van den Nederlandschen Leeuw moet voordra ges. Voor kac/T is de zaak deze, dat de over heid tot ridder moet benoemen, niet wien de Paus, maar wien zg zelve verdienstelijk beurt, op haar ten dienste staande gronden. Het gaat ook, dunkt ons, niet aan iemand te ridderen alleen omdat bg tegenover een kerk verdienste heeft. Maatstaf daarvoor moe ten zgn zjjne verdiensten tegenover de maat- schappjj in het algemeen. Op de vraag van de Maas- en Roerbode geven wg niet zoo grif een bevestigend antwoord. Meermalen is gebleken dat het kerkbelang het maatschap- peljjk belang'zeer in den weg staat. Met znlke eerbewjjzen doet men echter toch al zoo zonderling, dat het nu gebeurde er nog wel bjj kan. Bg het departement van koloniën zgn geen verontrustende berichten over Sintang (Borneo) ingekomen, zegt het Vad. Al is daardoor de mogelgkheid niet buitengesloten, dat het in die streek, waar de bevolking wel eens 'meer oproerig is, tot een opstootje is gekomen, fcjjna als zeker mag worden aangenomen, dat de onlusten niet van ernstigen aard zgn. Bjj kon besluit: zgn benoemd tot notaris binnen het arron dissement 's Gravenhage, ter standplaats 's Gra- venhage, C. Bimberge, W. Bouberg Wilson, 8. J. van den Bergh, P. J. Laboyrie, H. Hen- drik8e, N. J. Verkoren, C. Vollgraff, mr G. A. P. Bis en li. A. van Dgk, allen candidaat- notaris aldaar; is aan mr J. A. Vaillant, op zjjn daartoe gedaan verzoek, met ingang van 15 Februari 1896, eervol ontslag verleend ala president der arrondis8ements rechtbank te Rotterdaip, met dankbetuiging zgn, met ingang van 15 Februari 1896, be noemd bg de arrondissements-rechtbank te Rotterdam: tot president mr J. van Henbelom, thans vice-preBidenttot vice-president mr A. H. van Tienhoven, thans rechter in die recht bank is, met ingang van 16 Februari a. s., op pensioen gesteld de luitenant ter zee der le klasse H. W. de Joncheere ad f 533 's jaars, en eene verhooging van f 300 's jaars; en bevorderd tot luitenant ter zee der le klasse de luitenant ter zee der 2a klasse H. M. van Bemmelen, en tot luitenant ter zee der 2e klasse de adelborst der le klasse L. van Verre; ia de tweede-lnitenant G. H. E. Bergsma, van het 8e regiment infanterie, met ingang ran 1 Maart 1896, op zgn verzoek voor den tjjd van één jaar op non-activiteit gesteld. Transvaal. Sic Olim schrgft in de Arnft. Qrt. t Of het gebrek aan memorie of aan kennis der historie is, ban ik niet beslissen, maar bjj de chauvinistische beschouwingen over Trans vaal waag ik de vraag aan ernstige en onbe voordeelde geschiedkennersWat is het ken merkend onderscheid tusschen de Chartered

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1896 | | pagina 3