ZITTING VAN VRIJDAG 8 NOVEMBER 1895. Begrooting van den len cursus 189 6. Bijdrage van dhr P» C. J. Hennequin, Aarden- Vergoeding aan den onderwijzer a 1.— per burg f 25.uur, 52 weken a 2£ uurf 130.— id. H. M. Hennequin, Sluis 5.Onderhoud proeftuin (de helft)10.— id. van de Maatschappij. 122.50 Leermiddelen (de helft)10. Pacht proeftuin2.50 152.50 152.50 Begrooting van den 2en cursus 189 6. Subsidie van het rijkf 15.Vergoeding aan den onderwijzer a f 1.per id. van de provincie 75.uur, 52 weken a 2§ uurf 130. Onderhoud proeftuin (de helft)10. Leermiddelen (de helft)10. f 150.— f 150.— Vastgesteld in de vergadering te Schoondijke, 29 September 1895. P. STEENHART, Voorzitter. G. A. VORSTERMAN VAN OYEN, Secretaris. Het algemeen verslag der afdeelingen wordt uitgebracht door den heer Fraijtiet. Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben deel genomen 37 leden, waaronder 6 leden van Gedepu teerde Staten. In eene afdeeling vereenigden zich de leden eenparig met het voorstel. In eene andere was de meerderheid van meening, dat het niet op den weg der provincie ligt aan derge lijke vereenigingen subsidie te geven, omdat de kosten, daarvoor te maken, zoo gering zijn, dat die, met een weinig goeden wil, wel in eigen kring te vinden zijn. In weêr eene andere afdeeling waren de leden una niem van oordeel dat, bij het toestaan der gevraagde subsidie, de voorwaarde moet worden gesteld, dat er voortdurend twee cursussen gegeven worden, op grond dat, wanneer een der cursussen ophoudt, de kosten i door de Maatschappij zelve kunnen worden gedragen. In deze afdeeling verklaarde zich een lid tegen het voorstel. De voorzitter deelt mede dat Gedeputeerde Staten in dit verslag aanleiding vinden om hnn voorstel aldus te wijzigen „om voor den duur van den 2en cnrsns, d. i. voor een tijdvak van 3 jaren, aan de Maatschappij tot het beoogde doel een subsidie toe te kennen van f 75 per jaar, onder voorwaarde dat gelijktijdig twee cursussen gegeven worden, dat uit 's rijks kas gelijk bedrag worde toegestaan en dat door het bestuur jaarlijks aan ons college inededeeliug van het geldelijke beheer en van den stand van het onderwijs worde gedaan." De beer Van Buren. In de afdeeling, waartoe ik de eer had te behooren, was ik het eenige lid dat zich tegen het voorstel van Gedeputeerde Staten ver klaarde. Het komt mij voor deze zaak gerust te kunnen overlaten aan particulieren, zonder dat de Staten dezer provincie zich met deze aangelegenheid behoeven in te laten. Wie toch zullen gebrnik maken van den cnrsus in het kweeken, snoeien enz. van vrucht- en ander boomgewas. Dat zullen niet anders zijn dan zij die te Schoondijke wonen of in den omtrek van Schoondijke. Alleen zij zijn in de gelegenheid dit onderwijs te volgen, terwijl anderen daarvan verstoken zijn en dus het eene deel der provincie achtergesteld wordt bij het andere en alzoo een privilegie wordt geschapen. Na verloop der drie jaren zal zeker weder om subsidie worden gevraagd en waarschijnlijk tot een hooger bedrag. Dit onderwijs acht ik niet zoo noodzakelijk, te meer daar men het zooveel jaren zonder heeft kunnen doen. De heer Huvers. Niet om het vrij onbeduidend bedrag maar alleen om het beginsel dat er in schuilt, verklaar ik te moeten stemmen tegen het verleenen dezer subsidie. Van daag vraagt men f 75, morgen vraagt men ƒ750. Van daag vraagt de maatschappij voor ooft- en tuinbouw, morgen vraagt de vereeniging, ja wat zal 'k zeggen, de vereeniging tot bereiding en ver duurzaming van zuurkool, bijvoorbeeld. Men weet wel waar men begint maar niet waar men met dergelijke sub sidies eindigt. Eigenlijk is deze aanvrage voor de aan vragers niet heel eervol. De maatschappij voor ooft- en tuinbouw telt toch genoeg leden, in staat om die 75 jaarlijks uit hun eigen zak te betalen. Men moet eindelijk eens leeren op eigen beenen te staan en late af om, voor iedere gelegenheid of elke liefhebberij, in de provinciale geldkist te grabbelen. De heer Snijders. De rede van het geachte lid Lucasse heeft een diepen indruk op mij gemaakt, waar hij art. 107 van de provinciale wet aanhaalde als beletsel om zijn stem te kunnen geven aan een vorig voorstel van Gedeputeerde Staten. Wanneer ik nu op mijn beurt artikel 107 naga en mij afvraag onder welke rubriek ik dit voorstel zou moeten brengeD, dan vind ik geen vrijheid om mijn stem te geven aan iets wat volstrekt niet is een provinciaal belang. De zaak heeft alleen belang voor de streek waar de cursu3 is gevestigd. De heer Henneqnin, Hoewel Gedeputeerde Sta ten geen moeielijkheid zullen hebben het aangevoerde door den heer Van Buren te weêrleggen, toch een enkel woord, mijnheer de voorzitter. Ik debatteer niet de bezwaren van de heeren Huvers en Snijders een be ginselkwestie wanneer men zich op dit standpunt plaatst en het beginsel consequent toepast dan kan slechts weinig als van algemeen provinciaal belang ge noemd worden wat als inrichting van onderwijs uit de provinciale kas gesubsidieerd wordt, zoude dan meestal dienen geschrapt te worden. De heer Van Baren beweert dat deze instelling slechts voor de gemeente Schoondijke belang heeft en niet van groot nut is, waarnit blgkt dat hem plaat selijke kennis ontbreekt. Alleen zij, zegt de heer Van Buren, die in Schoon dijke of in de bunrt van Schoondijke wonen, kunnen het onderwijs volgen. Maar de cursus wordt niet te Schoondijke doch te Oostburg, het centrum der streek,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1895 | | pagina 42