ZITTING VAN VRIJDAG 8 NOVEMBER 1895.
Het algemenn verslag der afdeelingen wordt
uitgebracht door den heer van Deinse.
Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben deel
genomen 37 leden, waaronder 6 leden van Gedepu
teerde staten.
In eene afdeeling werd dank uitgesproken aan hee-
ren Gedeputeerde Staten voor de uitgebreide toelich
ting van hun voorstel. In die afdeeling vereenigde
men zich met het beginsel van het voorstel en met
hetgeen in de eerste twee punten van het besluit
wordt voorgesteld.
In eene andere afdeeling noemde men het besluit
overbodig, daar het een negatief besluit is, en omdat,
volgens Provinciaal blad 117 van 1882, n® 6, geene
voorschotten worden gevraagd of verleend dan voor
wegen, bestemd en dienende voor algemeen gebruik.
Een der leden stelde voor het eerste lid te lezen
„dat met uitbreiding van den tot dusver gevolgden
regel om alleen rentelooze voorschotten te verleenen
voor hoofdverbindingen, in beginsel, als algemeenen
regel aangenomen wordt, dat voorschotten van 50
der kosten voor aanleg ook zullen kunnen worden
verleend voor de verbetering van wegen, waarvan de
verharding noodzakelijk zal blijken te zijn".
Ook in eene andere afdeeling verklaarde de grooté
meerderheid het wenschelijk te bepaleD, dat de aanvra
gers zelf 50 der kosten van aanleg zullen bijdragen.
Een lid stelde voor aan punt 1° toe te voegen de
woorden: „verbetering van andere wegen", waarvan
het algemeen belang genoegzaam blijkt, met welk denk
beeld de meerderheid dier afdeeling zich niet vereenig
de, terwijl de meerderheid het woord „algemeen" in
de zinsnede van punt 1® wilde weglaten.
In eene afdeeling heeft men nog bezwaar tegen het
sub 1 voorgestelde op grond dat, wanneer als regel
wordt aangenomen, dat slechts 50 kan worden toe
gestaan als renteloos voorschot, het zal voorkomen,
dat er wegen zijn, die men gaarne zou wenschen te
ondersteunen, maar die nu van alle hulp verstoken
zijn, omdat de daarbij betrokken gemeenten en pol
ders buiten machte zijn om het resteerende bij te
dragen. Om hieraan te gemoet te komen wenschte
men te lezen „dat voortaan dergelijke voorschotten
ook zullen kunnen worden verleend voor de verbete
ring van openbare wegen".
De groote meerderheid in eene afdeeling meende, in
afwijking van het gevoelen van Gedeputeerde Staten,
dat wel degelijk rekening moet gehouden worden met
de draagkracht der aanvragers, evenzeer als met
den toestand der provinciale geldmiddelen. Men achtte
die uitspraak van het Gedeputeerd College niet gemo
tiveerd.
Wenschelijk werd geacht eene vaste regeling aan te
nemen, waaraan elke bijzondere aanvraag werd getoetst
en waaraan alle aanvragers zouden moeten voldoen,
al ware bet alleen om willekeur bij het verleenen van
voorschotten te voorkomen.
In twee afdeelingen werd bezwaar gemaakt tegen
de vermelding van het advies van den provincialen
hoofdingenieur in punt 3. Diens advies behoort zich
te bepalen tot de technische zijde der aanvragen, doch
men behoort de mogelijkheid te voorkomen, dat ook
de draagkracht der aanvragende lichameo door den
hoofdingenieur beoordeeld zouden worden, terwijl dit
oordeel eigenaardig bij het Gedeputeerd College be
hoort. Algemeen wenschte die afdeeling onder het
3de punt te bepalen, dat geene andere vaste regelen
zouden gesteld worden, dan die verband honden met
de draagkracht van de lichamen, die rentelooze voor
schotten verlangen.
Blijkens mededeeling van den vooruitte* vonden
Gjdeputeerde Staten in dit verslag aanleiding om in
punt 3 van hun voorstel de slotwoorden „en daarop,
na advies van den provincialen hoofdingenieur en in
verband met den toestand der provinciale geldmidde
len, te worden beslist" te laten vervallen.
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Hammac.Her* Mynheer de voorzitter, ik
wensch het volgende amendement in te dienen
het onderdeel 1® te wijzigen als volgt
dat, met uitbreiding van den tot dusver gevolgden
regel om alleen rentelooze voorschotten te verleenen
voor hoofdverbindingen, in beginsel aangenomen wordt
dat voortaan dergelijke voorschotten zullen kunnen
worden verleend voor de verbetering van openbare wegen
het onderdeel 3® te wijzigen als volgt:
dat het niet wenschelijk is voor het verleenen van
rentelooze voorschotten enz.
De voorzitter vraagt of dit amendement voldoende
ondersteund wordt en geeft, waar dit het geval blijkt,
het woord aan den heer Hammacher om zijn amende
ment toe te lichten.
De beer üamuiaclier. Mijnheer de voorzitter,
mijn amendement heeft alleen de strekking om zoo
algemeen mogelijk te doen uitkomen dat de Provinciale
Staten van Zeeland rentelooze voorschotten kunnen
verleenen en om zoodoende een einde te maken aan
den vooitdurenden strijd die er heerscht of de wegen
zijn van primair of secnndair belang.
Ik wensch den tot dusver bewandelden weg te
blijven begaan met uitbreiding in zoover dat eene
regeling tot stand kome die gelegenheid geeft aan
de Staten om voor verbetering van alle openbare
wegen subsidie te verleenen.
De voorzitter deelt mede dat van het hoofdbestuur
der Maatschappij tot bevordering van Landbouw eu
Veeteelt een adres is ingekomen te dezer zake.
Het adres, door den griffier voorgelezen, is van den
volgenden inhoud
De vergadering van het hoofdbestuur der Maat
schappij tot bevordering van Landbouw en Veeteelt
in Zeeland, met ingenomenheid kennis genomen heb
bende van het voorstel van Heereu Gedeputeerde
Staten om door rentelooze voorschotten uit de provin
ciale kas deu aanleg van kunstwegen in de provincie
te b 1 ij v e n bevorderen,
neemt de vrijheid uwe vergadering te verzoeken,
dit voorstel in gunstige overweging te nemen.
De heer Hombach. Mijnheer de voorzitter, ik
was het lid dat in de afdeeling, waarin ik de eer
had zitting te hebben, voorstelde om in het eerste lid
van het voorstel te lezen„dat, met uitbreiding van
den tot dusver gevolgden regel om alleen rentelooze
voorschotten te verleenen voor hoofdverbindingen, in
beginsel, als algemeenen regel aangenomen wordt, dat
voorschotten van 50% der kosten voor aanleg ook
zullen hunnen worden verleend voor de verbetering
der wegen, waarvan de verharding noodzakelijk zal
blijken te zijn.
Door deze wijziging, mijnheer de voorzitter, wordt
mijns inziens alle discussie vermeden over het woord
„secnndair" en wordt den leden der Staten meer vrij
heid gelaten.
Ik kan niet medegaan met het idee van den voiigen
geachten spreker waar bij openbare wegen noemt. Ik
meen dat alle wegen openbaar zijü.
Hetgeen door mij voorgesteld wordt sluit niet uit
dat ook aan gemeenten en polders meer dan 50
kan gegeven worden; ik bedoel 50 als algemeenen
regel te stellen, maar daat er geen regel is zonder uit
zondering, moet dit ook hier het geval zijn. Gemeen
ten of polders met groote draagkracht kannen meer,
die met minder draagkracht minder aandeel in de
kosten van verbetering van wegen dragen.