ZITTING VAN VRIJDAG 8 NOVEMBER 1895.
23
f 50.000 renteloos toegekend voor eene wegsverbete
ring, welke bniten de koeten van onteigening op
70.000 werd geraamd, terwijl in hetzelfde jaar aan
de gemeente St Philipsland ten behoeve van den weg
over den Slaakdam en in de jaren 1878 en 1882 aan
de gemeente Philippine voor eene wegsverbetering, in
plaats van een renteloos voorschot, een subsidie is
verleend.
Rekening te houden met de draagkracht der aan
vragende corporatiën, is schijnbaar een jniat beginsel,
maar in de praktijk aan groote bezwaren onderhevig.
Bij eene wegsverbetering zijn dikwijls tal van corpo
ratiën betrokken, welke in een zeer verschillenden
financiëelen toestand verkeeren. Hoe daaraan een
zelfden maatstaf aan te leggen Buitendien zou niet
alleen de finaneiëele positie der belanghebbenden, maar
ook de mate van hun belang bij de totstandkoming
van de wegsverbetering moeten afgemeten worden, om
te weten, wat elk billijkerwijs zou moeten betalen.
Wie zijn verder belanghebbenden Wat, zoo sommige
belanghebbenden weigeren mede te werken Moeten
zij dan gedwongen worden tot deelneming of zullen in
dat geval de andere belanghebbenden, die wel willen
medewerken, gestraft worden met de niet-totstand-
koming van den weg wegens de lauwheid of den
onwil van derden? Ook vergete men niet, dat de
finaneiëele gunstige of ouguustige positie van een
polder reeds lang in de waarde van den grond ge
disconteerd is. Land met lage polderlasten wordt bij
verkoop en vererving duurder betaald of getaxeerd,
dan grond die meer bezwaard is. Twee hofsteden van
gelijke grootte en hoedanigheid van grond, waarvan
de eene met lage polderlasten 900 en de andere met
hoog dijkgeschot f 600 zuiver oplevert, zullen tegen
een rentevoet van .3% respectievelijk 30.000 en
20.000 waard zijn. Maar dan is het ook niet juist,
dat de kooper van de eene hofstede voor zijn eigen
dom meer draagkracht heeft, dan die van de andere
hoeve. Zeker, de eerste geniet de helft meer inkomsten
uit zijn land, maar hij heeft er ook de helft meer voor
betaald.
Wij meenen daarom, dat de provincie in het alge
meen de gelegenheid tot het verkrijgen van verharde
wegen moet openstellen, zonder te vragen wie het
renteloos voorschot zullen teruggeven, noch welke
hunne draagkracht is. Wanneer de teruggaaf van het
renteloos voorschot slechts verzekerd wordt, is dat
voldoende.
De draagkracht als leidend beginsel bij het verlee-
nen van rentelooze voorschotten aan te nemen, achten
wij onjuist, haar in eenige formule samen te vatten,
zoodat daaruit eeue repartitie der door de verschil
lende belanghebbenden te dragen lasten voortvloeit,
onmogelijk.
Terwijl vroeger dan ook nimmer met de draagkracht
der aanvragers rekening werd gehouden, is dit pant
alleen bij de jongste aanvragen ter sprake gebracht.
De vraag is gerezen, of, wanneer uwe vergadering
mocht besluiten voortaan ook rentelooze voorschotten
te verleenen voor de verbetering van wegen van secun
dair belang, ook eene definitie van die wegen nood
zakelijk is.
In hoofdzaak zullen daaronder wel door uwe verga
dering worden verstaan de wegen, welke volgens art. 8
3 van het reglement op de wegen en voetpaden tot
de tweede klasse behooren, nl. die, welke:
a. Eene hoofdverbinding vormen tusschen een dorp
en een buurt of gehucht van éen gemeente, of tus
schen verschillende buurten of gehuchten van een ge
meente
b. een hoofdtoegang verschaffen uit die dorpen,
buurten of gehuchten tot de onder 26 agenoemde
buiten de bebouwde kom derzelfde gemeente gelegen
plaatsen en wegen.
Wij achten het niet noodig, dat uwe vergadering
zich daarover uitdrukkelijk nitspreke en daardoor voor
de toekomst binde. Daargelaten, dat uwe vergade
ring, ook al nam zij tbans eeen besluit in dien zin,
steeds bevoegd zou blijven daarvan af te wijken,
meenen wij er op te moeten wijzen, dat ook in de
besluiten tot het verleenen van rentelooze voorschot
ten van 8 November 1862 Provinciaal blad no. 26 van
1863) en van 10 November 1882 Provinciaal blad
no. 117 van 1882) geene definitie gegeven is, welke
wegen als van algemeen belang moesten worden be
schouwd eu dus onder die regelingen voor het verlee
nen van rentelooze voorschotten in aanmerking kwa
men. b)
Uwe vergadering behoort geheel vrij te zijn, om in
elk geval naar de omstandigheden, welke zich met
geene mogelijkheid vooraf laten regelen en voorzien,
te handelen, en juist deze overweging zal wel tot de
algemeene redactie van de aangehaalde besluiten ge
leid hebben. Dat de vergadering algemeene regels
stelt, zou slechts noodig zijn, wanneer de beslissing
over de aanvragen aan anderen werd opgedragen, niet
wanneer zij die, zooals tot dusver, aau zichzelve
houdt.
Het bovenstaande resumeerende, hebben wij de eer
aan uwe vergadering voor te stellen te besluiten
lo. dat, met uitbreiding van den tot dusver gevolg
den regel om alleen rentelooze voorschotten te ver
leenen voor hoofdverbindingen, in beginsel aangenomen
wordt, dat voortaan dergelijke voorschotten ook zullen
kunnen worden verleend voor de verbetering van
wegen van zoogenaamd secundair belang
2o. dat het met het oog op den financieelen toestand
der provincie raadzaam is, daarvoor jaarlijks of gedu
rende een bepaald aantal jaren een vaste som te be
stemmen
3o. dat het niet weuschelijk ia voor het verleenen
dezer rentelooze voorschotten vaste regelen vast te stel
len, maar dat elke aanvraag om een renteloos voorschot
op zich zelf behoort te worden beoordeeld en daarop,
na advies van den provincialen hoofdingenieur en in
verband met den toestand der provinciale geldmidde
len, te worden beslist.
a) 2 6 luidtwegen, die een hoofdtoegang verschaffen uit
de eene gemeente tot huiten de bebouwde kom eener andere
gemeente gelegen overzetveren,steigers, aanlegplaatsen aan havens
en kanalen, alsmede tot rijkswegen der eerste en der tweede
klasse.
b) Het besluit van 1862 houdt enkel de overweging in
«dat ingeval van verlenging van den termijn voor de terug
gaaf dier (rentelooze) voorschotten, van de belanghebbende be
sturen te verwachten is, dat zij, mede prijs stellende op het
bezit van betere wegen, hetzij gemesnschappelijk, hetzij ieder
op zich zelveii, zich zullen beijveren om die ook in hunne
gemeenten en polders, welke tot nog toe daarvan verstoken zijn,
tot stand te brengen, en deze mede, hetzij rechtstreeks, hetzij
door aansluiting aan andere kunstwegen, in gemeenschap te
brengen met marktplaatsen, havens,aanlegplaatsen of overzetveren."
Hier is dus alleen sprake van betere wegen zonder
eenige reserve, terwijl alle verbindingen, ook de indirecte, inbe
grepen zijn.
Het besluit van 1882 stelt onder punt 6 alleen deze voor
waarde
«Geene voorschotten worden gevraagd of verleend dan voor
wegen bestemd en dienende voor algemeen openbaar gebruik."