N°. 177r
138" Jaargang.
1895
Dinsdag
30 Juli.
Middelburg 29 Juli.
PACHTPRIJS.
Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s j
met uitzondering van Zon- en Feestdagen?
Prijs per kwartaal in Middelburg eu per post franco f 2.-
Afzonderlijke nummers, met of zonder bijvoegsel,
zijn verkrijgbaar a 5 cent.
Advertentiën20 cent per regel? Bij abonnement lager?
Geboorte-, Trouw-, Dood- en andere familieberichten, benevens alle
dankbetuigingen, van 17 regels 1.50 j
iedere regal meer 0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte?
Reclames 40 cent per regel.
Agenten te VTiseingenP. 6. de Vet Mestdagh Zoon, te GoesA. C. Box-uit, fems •weduwe A. C. db Jonge, te Krm'ningenF. v. d. Peijd, te ZierikzeeA. O. Dr, Moorc,
Middelburg 29 Juli 8 u. v». 61 gr. j te TholenW. A. van NrEuwEBETOJZEN en te TemeuzenM. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën
m. 12 u. 69 gr-, av. 4 n. 70 gr. Fevenals de advertentie-bureau's van Nïjgh Van Diïmae, te Rotterdam, os Gxbb. Beuotantb, te 's Gravenhage, en A. d® La Mak Aer., te Ansaterdaaau aan het bureau bezorgd zijn, willen
Verwacht N. W. wind. j Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Pubücitó éfcraagère G. L, Datob Cis., John F'. Jones, opvolger. zg fles avonds nog worden opgenomen
moeten dea namiddags te één uur
Bij deze courant hohoorea 2 Bijvoegsels-
De heer G. A. Vorsterman van Oyen rekent
uit dat een pacht van tien gulden per hec
tare in Zeeuwsch-Vlaanderen „nog veel te
hoog is." Hij zal gaarne „op afdoende wijze"
de fout zijner redeneering, welke hoofdza
kelijk schijnt te berusten op het uitblijven
van kapitaalvermeerdering bij de eigenge-
erfde boeren in de laatste (40) jaren, aange
toond zien. Ik zal daartegenover eenige
cijfers stellen.
In 1894 heeft, ingevolge de bepalingen
van het reglement op de calamiteuze polders
of waterschappen, eene schatting plaats ge
had van de onzuivere opbrengst der gronden
ter bepaling van het dijkgesehot. Die schat
ting, nu, had tot uitslag dat geschat is het
bedrag der onzuivere opbreugst van de
gronden in de polders
Tien-Honderd en Zwarte
op gemiddeld36.58s per heet.
Adornis op gemiddeld 29.01
O. en J. Breskens op ge
middeld 36.07
Hoofdplaat op gemiddeld 43.82 s
Wat nu verstaat het Reglement onder
„onzuivere opbrengst Art. 92 geeft als
antwoord: „de gemiddelde pachtwaarde,die
aan de gronden kan worden toegekend, in
den toestand alsof zij in vollen, onbezwaarden
en in tiendvrijen eigendom worden bezeten,
volgens een door deskundigen te doene
schatting". Zoo worden wij naar „pacht
waarde" verwezen. Ook daarvan geeft het
zelfde artikel eene omschrijving: „de prijs
„die, zonder bezwarende voorwaarden van
„betaling van lasten, onderhoud, leveringen
„en dergelijke, door den pachter aan den
„eigenaar kan worden betaaldKan
worden betaalddat zal wel beduidenzoo,
dat de pachter niet geruïneerd wordt.
En volgens den heer Vorsterman van Oyen
is f 10 „nog veel te hoog." Maar die heer is
immers secretaris van de Zeeuwsche land-
bouwmaatscbappij en ook op dit gebied een
deskundige Wel mogelijkdoch ook een
deskundige kan wel eens doorslaan of een
onjuiste redeneering volgen. En boven een
redeneering stel ik de feiten. De redenee
ring luidt„een pachter van een hofstede
„van 50 heet., die bijv. f 30 per heet. heeft
„moeten opbrengen, is ieder jaar meer dan
flOOO achteruit gegaan en dus in ander-
„halve pacht (dus 12 jaren) zijn bedrijfs
kapitaal (door den heer Van Oyen op
12.000 gesteld) kwijt." Ik stel daar
tegenover, dat de onzuivere opbrengst is ge
schat voor de polderB
Tienhonderd en Zwarte op 40.94s in
1874 en op f 36.85 in 1884
Adornis op 38.88 in 1874 en 32.23
in 1884
O.- en J.-Breskens op ƒ44.045 in 1874 en
38.67s in 1884;
Hoofdplaat op f 52.43 in 1874 en/44 33
in 1884.
Voor al die polders in al die jaren dus
meer dan 30 per heet., de som, welke de
heer Van Oyen reeds voldoende oordeelt om
iemand in 12 jaren te ruïneeren. Daarbij
kan nog gevoegd worden de Thomaespolder,
welks onzuivere opbrengst in 1889
geschat op 36.53 per heet. Doch
die schatters waren wellicht onkundigen,
onbekend met de plaatselijke toestanden,
vreemden in Jeruzalem? Ik zal u de namen
noemen van hen die de schatting van 1894
verricht hebben. De Tienhonderd en Zwarte
is geschat door de heeren Iz. Cappon (Cad-
zand), J. L. I. de Bats (Biervliet), P. van
Houte (Schoondijke)de Adornis door Joh.
Risseeuw (Zuidzande), Jannis Erasmus (Cad-
zand) en P. van Houtede Oud- en Jong-
Breskens door P. B. Calon (Aardenburg), P.
F. Fruytier (Honteniase) en Jac. de Rijcke
(Vrouwepolder)de Hoofdplaat door J. L.
de Bats, J. Polderdijk (N.- en St-Joosland)
en P. van Houtede Thomaes (1889) door
J. L. I. de Bats, Jannis Erasmus en P. van
Houte.
Van onkunde zal men die mannen niet
licht beschuldigen; durft men hun goede
trouw in twijfel trekken Men wete boven
dien, dat het bedrag voor eiken polder is
vastgesteld met eenparigheid van stemmen.
Voor de hand zou liggen de bedenking,
dat de heer Vorsterman van Oyen den toe
stand van dit oogenblik op 't oog beeft,
terwijl ik met cijfers van 1874, 1884, 1889
en 1894 voor den dag kom; doch zou die
bedenking wel rusten op redelijk juisten
grondslag 't Is mij niet volkomen duidelijk
geworden of de heer Vorsterman van Oyen uit
sluitend den toestand van dit oogenblik op
't oog heeft, dan wel redeneert uit den toe
stand zooals die in de laatste 40 jaren zich
heeft voorgedaan, of eindelijk uit den toestand
zooals die in de eerste 40 jaren zal worden.
In 't laatste geval hebben wij te doen met
een profetie; doch de heer Vorsterman van
Oyen vergunne mij hem, evenals ieder ander,
absoluut onbevoegd te verklaren om met
kennis en oordeel den algemeenen gang van
zaken in de wereld in de volgende 40 jaren
te voorspellendat is raden en gissen, zonder
eenigen vasten grond. Strekt zijn redeneering
voor de laatst verloopen 40 jaren, dan be
wijzen de door mij gegeven cijfers dat sedert
1874 de pacht, die naar het oordeel van
deskundigen door den pachter aan den
eigenaar kon worden betaald, vrij wat hooger
is geweest dan 10 per heet.en heeft bij
alleen het oog op den toestand van dit
oogenblik, met de nog verscho herinnering
aan een slechten oogst met ongekend lage
prijzen, dan worde hem gereedelijk toegegeven
dat vele pachters in en buiten Zeeuwsch-
Vlaanderen wel 10 per heet. toe hadden
mogen ontvangen in plaats van 10 te betalen.
Doch kan men deze omstandigheid alleen
grondslag nemen voor een zoo ingrij
penden, bedenkelijken en onrechtvaardigen
maatregel als de thans door hem voorge
stane protectie
De conclusie van den schrijver is niet
minder foutief dan de aanloop. Wie moet
verarmen, zoo vraagt hij, de pachter ot
de eigenaar? „Geen van beiden", ant
woordt de heer Vorsterman van Oyen, „de
een moet niet leven ten koste van den
ander". Uitstekend. Doch moet de eige
naar dan wèl leven op kosten van het
groote publiek, dat de beschermende rech
ten zal hebben te betalen in den vorm van
duurder brood Er is haast geen slechter,
h atelijker, onrechtvaardiger belasting bekend
dan die op het dagelijksch brood. Geen
sterker wapen ten dienste van de revoluti-
onnaire socialisten dan een broodbelasting,
ingevoerd teneinde den grondeigenaar meer
nkomsten uit den grond te verzekeren dan
hij zelf daaraan ontwoekeren of bij overeen
komst van zijn pachter bedingen kan.
Lage prijzen der eerste levensbehoeften
zullen de Europeesche nijverheid vermoede
lijk eerlaDg moeten en wellicht kunnen in
staat stellen in verband met een lagen
rentestandaard om der concurrentie het
hoofd te bieden, welke zoowel Amerika als
ChiDa en Japan dreigen spoedig aau Europa
in Europa zelf aau te doendie prijzen kunst
matig verhoogen tot behoud van rijkdom of
welvaart voor den grondeigenaar is onrecht,
dat bovendien ten nadeele zou uitloopen van
de geheele maatschappij. Doch zoodoende
zou ik tot het vraagstuk der protectie kornet),
en ik acht dit voorloopig in ons land van
de dagorde afgevoerd, nu nog zoo kort
leden de motie-Dobbelman in de Tweede
kamer en het voorstel Doornbosch in de
Staten van Groningen verworpen zijn. Mijn
doel was uitsluitend door een beroep op
de schattingen sedert 1874 „op afdoende
wijze" aan te toonen dat de redeneering
van den heer Vorsterman van Oyen fout
moet zijn.
Over wederinvoering (waar?) van het
bimeiallisme vermoedelijk een onjuiste
uitdrukking, zelve even duister als het on
derwerp is in zijn geheel voor de meesten,
ook voor vele economen geen woord;
slechts zij mij geoorloofd den wenech uit te
Nederland heeft een bekwaam man, een
warm strjjder voor de vrijzinnige beginselen
verloren.
Zondag overleed nl. te 's Gravenhage, op
ruim 72 jarigen ouderdom, mr J. Kappeyne van
de Ooppello, van 2 Nov, 1877 tot 20 Aug, 1879
minister van binnenlandsche zaken, oud-lid
der Tweede kamer, waar hij 's Gravenhage en
Haarlem vertegenwoordigde, om later lid der
Eerste kamer te zjjn.
Hg was een man van zeldzame bekwaam
heden men herinnert zich nog wel de betuiging
dat al wat in de boeken stond in zjjn hoofd
was gevaren.
Als jurist had hg een grooten naamscherp
zinnig was hg in hooge mateen tal van
geschriften in tijdschriften en bladen leggen
getuigenis af van zgn eminent verstand.
Op die bekwaamheden hebben dan ook tegen
standers nooit iets kunnen afdingen; hoezeer
zjj den overledene als de vader der schoolwet
van 1878 ook steeds hebben aangevallen en
spreken dat dwingend recht ten aanzien van
de pachtovereenkomst (en, immers ook, v;;.n
de arbeidsovereenkomst niet 260 lang zich
zal laten wachten ais een internationale rege
ling der (vaste) verhonding tusschen goud
en zilver als muntmateriaal.
MR E. F.
Nadat mr Kappeyne het ministerie-Heems
kerk had doen vallen door de bekende para
graaf over het onderwijs in het adres van ant
woord op de troonrede, trad hg op als minister,
0. a. met mr J. P. R. Tak van Poortvliet, die
het ministerie van waterstaat, bg kon. besluit
van 6 Nov. 1877 ingesteld, beheerde. Aan dat
kabinet danken wg de schoolwet van 1878,
waarvan wg in vele opzichten nog den goeden
invloed dankbaar erkennen: al hebben wg ook
onze Bympathie betuigd met eene verandering
ervan, hoofdzakelijk om den schoolstrijd te
doen eindigen.
In 1879 ontstond er kwestie tusschen mr
Kappeyne, zgn ambtgenooten en de Kroon
Over de opportuniteit eener grondwetsherzie
ning, waartoe hg machtiging vroeg, welke hem
niet werd verleend. Hg nam toen zgn ont
slag als minister en heeft na dien tjjd zich
niet meer op politiek gebied doen gelden.
Meer bevoegde personen dan wg, mannen die
hem van nabjj kenden, zullen aan zgn ver-
nsten wel de eer brengen die daaraan
rechtmatig toekomt.
In de Levensberichten van de Maatschappij
der Nederlandsche Letterkunde komt een, van
veel waardeering getuigende schets voor, door
den heer H. J. Bool te Deventer aan de nage-
d achtenis van mr Daniel van Eek gewjjd.
De heer Bool teekent den heer Yan Eek als
een man die een levendig gevoel had voor
recht, en die zich in zgn lange parlemen
taire loopbaan steeds heeft doen kennen als
een man van karakter, nooit te huis voor de
listen, kronkelwegen en kunstgrepen, welke
in de politieke wereld wel eens diensten be-
Het beginsel van openbaarheid in
z aken, die het algemeen raken, was hg van den
aanvang af met overtuiging toegedaan. De
vrgheid was hem boven alles lief.
In zake kiesrecht stond hg op een eigen
aard! g standpunt. Yerlaging van census werd
door hem bestreden omdat volgens hem de
nieuwe kiezers niet genoeg ontwikkeld waren.
Zgn parlementaire werkzaamheden aandui
dende, wjjst de beer Bool er 0. a. op dat vooral
aan zgn optreden te danken is een verklaring
van regeeringswege dat de politie, dit voor de
vrgheid zoo teeder onderwerp, zou geregeld
worden bg de wet. Aan die belofte werd
eohter geen gevolg gegeven, en thans —»wg zgn
jaar verder, zegt de heer Bool, maar zgn
nog altjjd wordt op die wet gewacht, waarvan
de noodzakelijkheid met den dag toeneemt".
De schets van zgn parlementaire loopbaan,
die een zeer sprekend blgk geeft van zgn werk
zaamheid, wordt gevolgd door een uiteenzet
ting van hetgeen de heer Van Eek heeft ge
daan voor den Nederlandschen Vredebond
voor de doorvoering van het beginsel van
arbitrage.
"Wanneer hg, zoo op dit punt als elders voor
zgn overtuiging strjjdende, niet altjjd kon be
reiken wat hg wenschte, troostte hg zich met
Voltaire's gezegde la vérité est faitepour at-
tendre, 't Schadelijke van de waarheid te
zeggen ondervond bg ook wel eens maar dat
stelde hg beneden het nut harer openbaring-
Handelsblad en Dagblad hebben tegen
woordig de gewoonte om, als xjj schrijven
over de neerlaag der aanhangers van Glad
stone iu Engeland, die te bestempelen als
radicalen. Tegen die eigenaardigheid komt
hei Centrum op.
Op welken grond dit geschiedt is zegt
het blad niet recht duideljjk en zeker
geeft de thans begraven Home-rule-vret hier
geen verklaring. Reeds bjjna tien jaren is
het geleden, Binds Gladstone's plannen op-
zichtens Ierland bekend werden gemaakt en
ofschoon men die plannen radicaal achtte,
kwam het bg niemand op de partg van den
grand old man en hemzelf deswege als radi
calen te qualificeeren. Ook de scheiding van
Kerk en Staat en de hervorming van het
Hoogerhuis, welke eene verklaring van de
nieuwe benaming zouden kunnen geven, zgn
geen vraagstukken die eerst in den allerjong
sten tjjd aan de orde zgn gekomen. Gladstone
wenschte niet minder vurig dan Rosebery de
bevoegdheden van het huis der lords in te
krimpen en wat de (financieele) scheiding van
Kerk en Staat betreft, deze werd reeds ten
deele voltrokken.
Het is dus wel wat vreemd, dat men thans
met een volharding, eene betere zaak waardig,
de Engelsche liberalen als radicalen bg het
lezend publiek aandient. Of moet hier worden
gedacht aan den toeleg, om het radicalisme
wederom in een minder gunstig daglicht te stel
len? Ongegrond schjjntdit vermoeden niet.
De oude whig-partjj heeft thans een gevoelige
nederlaag geleden; zjj is, naar alle verschijn
selen te oordeelen, bg het volk in discrediet
geraakt, maar nu geeft men haar fluks een
anderen naam, om de gevolgtrekking te kun
nen maken, dat het radicalisme geen levens,
vatbaarheid heeft! Niets is eenvoudiger. Wan-
r men niet van radicalen houdt, dan doet
men ook maar het best hen zooveel mogeljjk
af te breken in de oogen van het volk. Dan
moet de meening ingang vinden, dat zjj niets
tot stand kunnen brengen, niets kunnen op
bouwen en dat hun rjjk als een kaartenhuis
ineenstort. Een ieder is dan gewaarschuwd
niet aan radicalisme te doen
Wg wenschen hier nafuurlgk geen verdedi
ging te leveren van de Engelsche liberalen,
radicalen of hoe men hen noemen wil. Maar
waar bjjv. het Haagsche Dagblad in den uit
slag der Britsche verkiezingen een vermaning
ziet voor andere landen en daaruit het bewjjs
tracht te putten, dat het conservatisme op
bloeit en het radicalisme wegkwjjnt, daar
meenen wg er toch even aan te mogen her
inneren, dat men aan gene zjjde van het ka
naal onder deze benamingen iets anders verstaat,
dan ten onzent. Een Engelsche conservatief,
is waarlgk niet op één Ijjn te stellen met een
Nederlandschen conservatief, althans niet met
een conservatief naar den geest van het Haag
sche Dagblad. Of zouden onze behoudsgezin-
den zulk een kloek sociaal program durven
voorstaan, als waarmede de partg van Salis
bury c. s. ten strjjde trok? Ook Engelsche
en Nederlandsche liberalen en zelfs Engelsche
en Nederlandsche radicalen zgn ongeljjksooi
tige grootheden en wanneer men uit de Brit-
che verkiezingen lessen distilleeren wil, dan
doet men zeker verkeerd, daarbjj enkel op
partijnamen af te gaan.
Het Utrechtsch Dagblad meent dat het ge
vaar, waarvoor mr Treub waarschuwde in
verband met de voorgestelde herziening van
de personeele belasting, niet bestaat.
Het blad schrijft
Mr Treub heeft de wereld aan 'tschrikkeu
gemaakt door zgn berekening, dat te Amster
dam de opcenten op het personeel van 80 tot
143 moeten verhoogd worden als het ontwerp
van den heer Sprenger van Eyk wet wordt.
De Tijd ziet geen kans, op de juistheid dei-
gemaakte becijferingen iets af te dingen. Wg
ook niet, omdat ons de noodige gegevens ont
breken. Wjj zullen het narekenen dus maar
uitstellen tot wg die gegevens hebben en
weten hoe de wet er eenmaal uit zal zien.
Inmiddels raden wg onzen lezers aan, het schrik
ken ook nog maar uit te stellen. Want de
heer Treub heeft zich vergist: waarschjjnljjk
niet in zjjne becijferingen, maar zeer zeker
in den indruk dien hg, naar wg hopen, on
willekeurig, heeft doen ontstaandat de be
lastingschuldigen nu bjjna 80 pet. meer te
betalen krjjgen!
Wat toch heeft de heer Treub uitgerekend?
Hoeveel opcenten men heffen moet, niet
om een hooger, maar om een geljjk bedrag
te erlangen.
De zaak is dezedoor de wjjziging der wet
vermindert de opbrengst in hoofdsom. Als
men dus hetzelfde aantal opcenten bleef hef
fen, zou ook de opbrengst der opcenten min-
ider zgn. De heer Treub heeft dat uitgerekend.
Het zou voor Amsterdam f 558.000 bedragen.
Omdat de gemeentekas dat verlies niet Ijjden
en zulk een bedrag aan de gemeentelijke be
lastingschuldigen niet present doen kan,
daarom en daarom alléén moet men het aan
tal opcenten verhoogen. Met andere woorden:
omdat het vermenigvuldigtal kleiner gewor
den is, vergroot men den vermenigvuldiger in
dezelfde verhouding om hetzelfde product te
verkrjjgen.
En met dat product, niet met den verme
nigvuldiger hebben de belastingschuldigen te
doen.
Voor de belastingschuldigen in eene zelfde
gemeente in hun geheel zal de te betalen som
bjj evenredige verhooging van het aantal op
centen dus geljjk blgven, niet echter voor
ieder belastingschuldige op zich zelf, want
naarmate de belasting zelve gelgkmatiger drukt,
zullen ook de opeenten gelgkmatiger drukken,
en zoo er dus zgn, die voortaan meer aan
opcenten te betalen krjjgen, zal dat zjjD, niet
door de verhooging van het aantal opcenten,
maar door de billjjker regeling, doordien van.
hen die te zwaar gedrukt werden, een deel
van den last is overgebracht op hen, die te
weinig te torsen hadden.
Zeker moet er bjj de herziening van het
personeel op de regeling der gemeente-finan-
ciën gelet worden, maar het gevaar, waarvoor
de heer Treub de lieden heeft doen vreezen,
bestaat niet.
Naar aanleiding van het wetsontwerp tot
regeling van het tuinbouw-onderwijs heeft de
heer H. O. van der Linden van Snelrewaard,
vroeger te Dordrecht, thans fe Teteringen, bg
Breda wonende, in Het Nederlandsche
tuinbouwblad daaraan een opstel gewgd.
Hjj begint met de verklaring dat de tuin
bouw twee aanzichten heeftdat van de we
tenschap en dat der kunst. Voor het aanzicht
«wetenschap" heeft de minister van binnen
landsche zaken keurig gezorgdhet aanzicht
«schoone kunst" werd zoo al niet geheel over
het hoofd gezien dan toch met weinig voor
liefde aangekeken.
De schrgver ontwikkelt daarna de stelling
dat tuinbouw wis en zeker schoone kunst is
en nog wel de fraaiste. Wat als slot van
zijn betoog de schrjjver aangeeft als zijn
wensch en als gevolg van dien ter overweging
aanbiedt is de opneming van de natunrschoon-
leer in het programma van lessen; desamen
werking van den architect der gebouwen en
van den aanlegger van den schooltuin, zoodat
een „verwant-schoon" ontstaatbjj de verdee
ling van den schooltuin te zorgen dat ieder
onderdeel een aesthetisch karakter op zich
zelf draagt, en door de vorm- en kleurover
gangen der onderdeelen deze een „geheel-
schoon" aanbiedenhet geographisch bijeen
brengen der planten, daarbjj lettend op den
bodemaanleg, zoodat het „geheel-karakter" van
iedere flora wordt teruggegeven het onderricht,
theoretisch en pvaetisoh, in het aanleggen van
tuinen, het aanbrengen van plantenversierin-
gen en in alleB wat tot het bloemwerk behoort;
het op geljjken voet met de jongens toegan
kelijk stellen der school voor de meisjes.
Bg kon. besluit
is de aanstelling van mr J. F. Houwing,
tot gewoon hoogleeraar aan de gemeentelijke
universiteit te Amsterdam, bekrachtigd;
zgn benoemd bjj het wapen der infanterie
tot tweede luit. bjj bet lste reg. de cadets
A. Reitsma, W. Dozy, J. P. Weegewjjs,
L, T. A. van Hasselt en A. A. Klercq; bg
het 2de reg. de cadets J. N. van den Berg,
Le Poole, J. W. van Oorschot, P. F. W.
van Romondt en J. C. Grotendorstbjj het
3de reg. de cadets L. A. Bedet, R. L. Scholten,
P. J. Boogaert, A. M. Vorstman en W. F.
Engelhart; bij het 4de reg., de cadets J. Ter-
g, M. O. T. van Rijen en J. H. C. P-
Brandt; bg het 5de reg., de cadets P. K. M.
O. Gude, J. H. Hardenberg, J. R. L. Jans en
F. E. Knootebg het 7de reg., de cadets A.
Meyroos en G. van Tienhovenbg het 8ste
reg., de cadets jhr. E. R. van der Wjjck, T.
L. van Maaren en S. baron van Heemstra;
zgn benoemd bg het wapen der cavalerie,
tot tweede-luit. bg het lste reg. huz., de cadets
Jhr, H. A. van Reigersberg Versluys, R. O.
van Manen en L. Roelfsema; bg het 2de reg.
huz., de cadets N. J. C. J. Thirion, C. J. G.
L. van den Berg van Saparoea en W. J. H.
Brandon; bg het 3de reg. huz., de cadets J»
H. Pjjnappel en R. A. baron van Hardenbroek
van Lookhorst
zgn benoemd bjj het wapen der art, tot
2de-luit.
bg het lste reg. vest.-art. de cadets G. C.
Prager, J. Irish Stephenson en 1. Besserabp