N°. 177r 138" Jaargang. 1895 Dinsdag 30 Juli. Middelburg 29 Juli. PACHTPRIJS. Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s j met uitzondering van Zon- en Feestdagen? Prijs per kwartaal in Middelburg eu per post franco f 2.- Afzonderlijke nummers, met of zonder bijvoegsel, zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentiën20 cent per regel? Bij abonnement lager? Geboorte-, Trouw-, Dood- en andere familieberichten, benevens alle dankbetuigingen, van 17 regels 1.50 j iedere regal meer 0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte? Reclames 40 cent per regel. Agenten te VTiseingenP. 6. de Vet Mestdagh Zoon, te GoesA. C. Box-uit, fems •weduwe A. C. db Jonge, te Krm'ningenF. v. d. Peijd, te ZierikzeeA. O. Dr, Moorc, Middelburg 29 Juli 8 u. v». 61 gr. j te TholenW. A. van NrEuwEBETOJZEN en te TemeuzenM. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën m. 12 u. 69 gr-, av. 4 n. 70 gr. Fevenals de advertentie-bureau's van Nïjgh Van Diïmae, te Rotterdam, os Gxbb. Beuotantb, te 's Gravenhage, en A. d® La Mak Aer., te Ansaterdaaau aan het bureau bezorgd zijn, willen Verwacht N. W. wind. j Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Pubücitó éfcraagère G. L, Datob Cis., John F'. Jones, opvolger. zg fles avonds nog worden opgenomen moeten dea namiddags te één uur Bij deze courant hohoorea 2 Bijvoegsels- De heer G. A. Vorsterman van Oyen rekent uit dat een pacht van tien gulden per hec tare in Zeeuwsch-Vlaanderen „nog veel te hoog is." Hij zal gaarne „op afdoende wijze" de fout zijner redeneering, welke hoofdza kelijk schijnt te berusten op het uitblijven van kapitaalvermeerdering bij de eigenge- erfde boeren in de laatste (40) jaren, aange toond zien. Ik zal daartegenover eenige cijfers stellen. In 1894 heeft, ingevolge de bepalingen van het reglement op de calamiteuze polders of waterschappen, eene schatting plaats ge had van de onzuivere opbrengst der gronden ter bepaling van het dijkgesehot. Die schat ting, nu, had tot uitslag dat geschat is het bedrag der onzuivere opbreugst van de gronden in de polders Tien-Honderd en Zwarte op gemiddeld36.58s per heet. Adornis op gemiddeld 29.01 O. en J. Breskens op ge middeld 36.07 Hoofdplaat op gemiddeld 43.82 s Wat nu verstaat het Reglement onder „onzuivere opbrengst Art. 92 geeft als antwoord: „de gemiddelde pachtwaarde,die aan de gronden kan worden toegekend, in den toestand alsof zij in vollen, onbezwaarden en in tiendvrijen eigendom worden bezeten, volgens een door deskundigen te doene schatting". Zoo worden wij naar „pacht waarde" verwezen. Ook daarvan geeft het zelfde artikel eene omschrijving: „de prijs „die, zonder bezwarende voorwaarden van „betaling van lasten, onderhoud, leveringen „en dergelijke, door den pachter aan den „eigenaar kan worden betaaldKan worden betaalddat zal wel beduidenzoo, dat de pachter niet geruïneerd wordt. En volgens den heer Vorsterman van Oyen is f 10 „nog veel te hoog." Maar die heer is immers secretaris van de Zeeuwsche land- bouwmaatscbappij en ook op dit gebied een deskundige Wel mogelijkdoch ook een deskundige kan wel eens doorslaan of een onjuiste redeneering volgen. En boven een redeneering stel ik de feiten. De redenee ring luidt„een pachter van een hofstede „van 50 heet., die bijv. f 30 per heet. heeft „moeten opbrengen, is ieder jaar meer dan flOOO achteruit gegaan en dus in ander- „halve pacht (dus 12 jaren) zijn bedrijfs kapitaal (door den heer Van Oyen op 12.000 gesteld) kwijt." Ik stel daar tegenover, dat de onzuivere opbrengst is ge schat voor de polderB Tienhonderd en Zwarte op 40.94s in 1874 en op f 36.85 in 1884 Adornis op 38.88 in 1874 en 32.23 in 1884 O.- en J.-Breskens op ƒ44.045 in 1874 en 38.67s in 1884; Hoofdplaat op f 52.43 in 1874 en/44 33 in 1884. Voor al die polders in al die jaren dus meer dan 30 per heet., de som, welke de heer Van Oyen reeds voldoende oordeelt om iemand in 12 jaren te ruïneeren. Daarbij kan nog gevoegd worden de Thomaespolder, welks onzuivere opbrengst in 1889 geschat op 36.53 per heet. Doch die schatters waren wellicht onkundigen, onbekend met de plaatselijke toestanden, vreemden in Jeruzalem? Ik zal u de namen noemen van hen die de schatting van 1894 verricht hebben. De Tienhonderd en Zwarte is geschat door de heeren Iz. Cappon (Cad- zand), J. L. I. de Bats (Biervliet), P. van Houte (Schoondijke)de Adornis door Joh. Risseeuw (Zuidzande), Jannis Erasmus (Cad- zand) en P. van Houtede Oud- en Jong- Breskens door P. B. Calon (Aardenburg), P. F. Fruytier (Honteniase) en Jac. de Rijcke (Vrouwepolder)de Hoofdplaat door J. L. de Bats, J. Polderdijk (N.- en St-Joosland) en P. van Houtede Thomaes (1889) door J. L. I. de Bats, Jannis Erasmus en P. van Houte. Van onkunde zal men die mannen niet licht beschuldigen; durft men hun goede trouw in twijfel trekken Men wete boven dien, dat het bedrag voor eiken polder is vastgesteld met eenparigheid van stemmen. Voor de hand zou liggen de bedenking, dat de heer Vorsterman van Oyen den toe stand van dit oogenblik op 't oog beeft, terwijl ik met cijfers van 1874, 1884, 1889 en 1894 voor den dag kom; doch zou die bedenking wel rusten op redelijk juisten grondslag 't Is mij niet volkomen duidelijk geworden of de heer Vorsterman van Oyen uit sluitend den toestand van dit oogenblik op 't oog heeft, dan wel redeneert uit den toe stand zooals die in de laatste 40 jaren zich heeft voorgedaan, of eindelijk uit den toestand zooals die in de eerste 40 jaren zal worden. In 't laatste geval hebben wij te doen met een profetie; doch de heer Vorsterman van Oyen vergunne mij hem, evenals ieder ander, absoluut onbevoegd te verklaren om met kennis en oordeel den algemeenen gang van zaken in de wereld in de volgende 40 jaren te voorspellendat is raden en gissen, zonder eenigen vasten grond. Strekt zijn redeneering voor de laatst verloopen 40 jaren, dan be wijzen de door mij gegeven cijfers dat sedert 1874 de pacht, die naar het oordeel van deskundigen door den pachter aan den eigenaar kon worden betaald, vrij wat hooger is geweest dan 10 per heet.en heeft bij alleen het oog op den toestand van dit oogenblik, met de nog verscho herinnering aan een slechten oogst met ongekend lage prijzen, dan worde hem gereedelijk toegegeven dat vele pachters in en buiten Zeeuwsch- Vlaanderen wel 10 per heet. toe hadden mogen ontvangen in plaats van 10 te betalen. Doch kan men deze omstandigheid alleen grondslag nemen voor een zoo ingrij penden, bedenkelijken en onrechtvaardigen maatregel als de thans door hem voorge stane protectie De conclusie van den schrijver is niet minder foutief dan de aanloop. Wie moet verarmen, zoo vraagt hij, de pachter ot de eigenaar? „Geen van beiden", ant woordt de heer Vorsterman van Oyen, „de een moet niet leven ten koste van den ander". Uitstekend. Doch moet de eige naar dan wèl leven op kosten van het groote publiek, dat de beschermende rech ten zal hebben te betalen in den vorm van duurder brood Er is haast geen slechter, h atelijker, onrechtvaardiger belasting bekend dan die op het dagelijksch brood. Geen sterker wapen ten dienste van de revoluti- onnaire socialisten dan een broodbelasting, ingevoerd teneinde den grondeigenaar meer nkomsten uit den grond te verzekeren dan hij zelf daaraan ontwoekeren of bij overeen komst van zijn pachter bedingen kan. Lage prijzen der eerste levensbehoeften zullen de Europeesche nijverheid vermoede lijk eerlaDg moeten en wellicht kunnen in staat stellen in verband met een lagen rentestandaard om der concurrentie het hoofd te bieden, welke zoowel Amerika als ChiDa en Japan dreigen spoedig aau Europa in Europa zelf aau te doendie prijzen kunst matig verhoogen tot behoud van rijkdom of welvaart voor den grondeigenaar is onrecht, dat bovendien ten nadeele zou uitloopen van de geheele maatschappij. Doch zoodoende zou ik tot het vraagstuk der protectie kornet), en ik acht dit voorloopig in ons land van de dagorde afgevoerd, nu nog zoo kort leden de motie-Dobbelman in de Tweede kamer en het voorstel Doornbosch in de Staten van Groningen verworpen zijn. Mijn doel was uitsluitend door een beroep op de schattingen sedert 1874 „op afdoende wijze" aan te toonen dat de redeneering van den heer Vorsterman van Oyen fout moet zijn. Over wederinvoering (waar?) van het bimeiallisme vermoedelijk een onjuiste uitdrukking, zelve even duister als het on derwerp is in zijn geheel voor de meesten, ook voor vele economen geen woord; slechts zij mij geoorloofd den wenech uit te Nederland heeft een bekwaam man, een warm strjjder voor de vrijzinnige beginselen verloren. Zondag overleed nl. te 's Gravenhage, op ruim 72 jarigen ouderdom, mr J. Kappeyne van de Ooppello, van 2 Nov, 1877 tot 20 Aug, 1879 minister van binnenlandsche zaken, oud-lid der Tweede kamer, waar hij 's Gravenhage en Haarlem vertegenwoordigde, om later lid der Eerste kamer te zjjn. Hg was een man van zeldzame bekwaam heden men herinnert zich nog wel de betuiging dat al wat in de boeken stond in zjjn hoofd was gevaren. Als jurist had hg een grooten naamscherp zinnig was hg in hooge mateen tal van geschriften in tijdschriften en bladen leggen getuigenis af van zgn eminent verstand. Op die bekwaamheden hebben dan ook tegen standers nooit iets kunnen afdingen; hoezeer zjj den overledene als de vader der schoolwet van 1878 ook steeds hebben aangevallen en spreken dat dwingend recht ten aanzien van de pachtovereenkomst (en, immers ook, v;;.n de arbeidsovereenkomst niet 260 lang zich zal laten wachten ais een internationale rege ling der (vaste) verhonding tusschen goud en zilver als muntmateriaal. MR E. F. Nadat mr Kappeyne het ministerie-Heems kerk had doen vallen door de bekende para graaf over het onderwijs in het adres van ant woord op de troonrede, trad hg op als minister, 0. a. met mr J. P. R. Tak van Poortvliet, die het ministerie van waterstaat, bg kon. besluit van 6 Nov. 1877 ingesteld, beheerde. Aan dat kabinet danken wg de schoolwet van 1878, waarvan wg in vele opzichten nog den goeden invloed dankbaar erkennen: al hebben wg ook onze Bympathie betuigd met eene verandering ervan, hoofdzakelijk om den schoolstrijd te doen eindigen. In 1879 ontstond er kwestie tusschen mr Kappeyne, zgn ambtgenooten en de Kroon Over de opportuniteit eener grondwetsherzie ning, waartoe hg machtiging vroeg, welke hem niet werd verleend. Hg nam toen zgn ont slag als minister en heeft na dien tjjd zich niet meer op politiek gebied doen gelden. Meer bevoegde personen dan wg, mannen die hem van nabjj kenden, zullen aan zgn ver- nsten wel de eer brengen die daaraan rechtmatig toekomt. In de Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde komt een, van veel waardeering getuigende schets voor, door den heer H. J. Bool te Deventer aan de nage- d achtenis van mr Daniel van Eek gewjjd. De heer Bool teekent den heer Yan Eek als een man die een levendig gevoel had voor recht, en die zich in zgn lange parlemen taire loopbaan steeds heeft doen kennen als een man van karakter, nooit te huis voor de listen, kronkelwegen en kunstgrepen, welke in de politieke wereld wel eens diensten be- Het beginsel van openbaarheid in z aken, die het algemeen raken, was hg van den aanvang af met overtuiging toegedaan. De vrgheid was hem boven alles lief. In zake kiesrecht stond hg op een eigen aard! g standpunt. Yerlaging van census werd door hem bestreden omdat volgens hem de nieuwe kiezers niet genoeg ontwikkeld waren. Zgn parlementaire werkzaamheden aandui dende, wjjst de beer Bool er 0. a. op dat vooral aan zgn optreden te danken is een verklaring van regeeringswege dat de politie, dit voor de vrgheid zoo teeder onderwerp, zou geregeld worden bg de wet. Aan die belofte werd eohter geen gevolg gegeven, en thans —»wg zgn jaar verder, zegt de heer Bool, maar zgn nog altjjd wordt op die wet gewacht, waarvan de noodzakelijkheid met den dag toeneemt". De schets van zgn parlementaire loopbaan, die een zeer sprekend blgk geeft van zgn werk zaamheid, wordt gevolgd door een uiteenzet ting van hetgeen de heer Van Eek heeft ge daan voor den Nederlandschen Vredebond voor de doorvoering van het beginsel van arbitrage. "Wanneer hg, zoo op dit punt als elders voor zgn overtuiging strjjdende, niet altjjd kon be reiken wat hg wenschte, troostte hg zich met Voltaire's gezegde la vérité est faitepour at- tendre, 't Schadelijke van de waarheid te zeggen ondervond bg ook wel eens maar dat stelde hg beneden het nut harer openbaring- Handelsblad en Dagblad hebben tegen woordig de gewoonte om, als xjj schrijven over de neerlaag der aanhangers van Glad stone iu Engeland, die te bestempelen als radicalen. Tegen die eigenaardigheid komt hei Centrum op. Op welken grond dit geschiedt is zegt het blad niet recht duideljjk en zeker geeft de thans begraven Home-rule-vret hier geen verklaring. Reeds bjjna tien jaren is het geleden, Binds Gladstone's plannen op- zichtens Ierland bekend werden gemaakt en ofschoon men die plannen radicaal achtte, kwam het bg niemand op de partg van den grand old man en hemzelf deswege als radi calen te qualificeeren. Ook de scheiding van Kerk en Staat en de hervorming van het Hoogerhuis, welke eene verklaring van de nieuwe benaming zouden kunnen geven, zgn geen vraagstukken die eerst in den allerjong sten tjjd aan de orde zgn gekomen. Gladstone wenschte niet minder vurig dan Rosebery de bevoegdheden van het huis der lords in te krimpen en wat de (financieele) scheiding van Kerk en Staat betreft, deze werd reeds ten deele voltrokken. Het is dus wel wat vreemd, dat men thans met een volharding, eene betere zaak waardig, de Engelsche liberalen als radicalen bg het lezend publiek aandient. Of moet hier worden gedacht aan den toeleg, om het radicalisme wederom in een minder gunstig daglicht te stel len? Ongegrond schjjntdit vermoeden niet. De oude whig-partjj heeft thans een gevoelige nederlaag geleden; zjj is, naar alle verschijn selen te oordeelen, bg het volk in discrediet geraakt, maar nu geeft men haar fluks een anderen naam, om de gevolgtrekking te kun nen maken, dat het radicalisme geen levens, vatbaarheid heeft! Niets is eenvoudiger. Wan- r men niet van radicalen houdt, dan doet men ook maar het best hen zooveel mogeljjk af te breken in de oogen van het volk. Dan moet de meening ingang vinden, dat zjj niets tot stand kunnen brengen, niets kunnen op bouwen en dat hun rjjk als een kaartenhuis ineenstort. Een ieder is dan gewaarschuwd niet aan radicalisme te doen Wg wenschen hier nafuurlgk geen verdedi ging te leveren van de Engelsche liberalen, radicalen of hoe men hen noemen wil. Maar waar bjjv. het Haagsche Dagblad in den uit slag der Britsche verkiezingen een vermaning ziet voor andere landen en daaruit het bewjjs tracht te putten, dat het conservatisme op bloeit en het radicalisme wegkwjjnt, daar meenen wg er toch even aan te mogen her inneren, dat men aan gene zjjde van het ka naal onder deze benamingen iets anders verstaat, dan ten onzent. Een Engelsche conservatief, is waarlgk niet op één Ijjn te stellen met een Nederlandschen conservatief, althans niet met een conservatief naar den geest van het Haag sche Dagblad. Of zouden onze behoudsgezin- den zulk een kloek sociaal program durven voorstaan, als waarmede de partg van Salis bury c. s. ten strjjde trok? Ook Engelsche en Nederlandsche liberalen en zelfs Engelsche en Nederlandsche radicalen zgn ongeljjksooi tige grootheden en wanneer men uit de Brit- che verkiezingen lessen distilleeren wil, dan doet men zeker verkeerd, daarbjj enkel op partijnamen af te gaan. Het Utrechtsch Dagblad meent dat het ge vaar, waarvoor mr Treub waarschuwde in verband met de voorgestelde herziening van de personeele belasting, niet bestaat. Het blad schrijft Mr Treub heeft de wereld aan 'tschrikkeu gemaakt door zgn berekening, dat te Amster dam de opcenten op het personeel van 80 tot 143 moeten verhoogd worden als het ontwerp van den heer Sprenger van Eyk wet wordt. De Tijd ziet geen kans, op de juistheid dei- gemaakte becijferingen iets af te dingen. Wg ook niet, omdat ons de noodige gegevens ont breken. Wjj zullen het narekenen dus maar uitstellen tot wg die gegevens hebben en weten hoe de wet er eenmaal uit zal zien. Inmiddels raden wg onzen lezers aan, het schrik ken ook nog maar uit te stellen. Want de heer Treub heeft zich vergist: waarschjjnljjk niet in zjjne becijferingen, maar zeer zeker in den indruk dien hg, naar wg hopen, on willekeurig, heeft doen ontstaandat de be lastingschuldigen nu bjjna 80 pet. meer te betalen krjjgen! Wat toch heeft de heer Treub uitgerekend? Hoeveel opcenten men heffen moet, niet om een hooger, maar om een geljjk bedrag te erlangen. De zaak is dezedoor de wjjziging der wet vermindert de opbrengst in hoofdsom. Als men dus hetzelfde aantal opcenten bleef hef fen, zou ook de opbrengst der opcenten min- ider zgn. De heer Treub heeft dat uitgerekend. Het zou voor Amsterdam f 558.000 bedragen. Omdat de gemeentekas dat verlies niet Ijjden en zulk een bedrag aan de gemeentelijke be lastingschuldigen niet present doen kan, daarom en daarom alléén moet men het aan tal opcenten verhoogen. Met andere woorden: omdat het vermenigvuldigtal kleiner gewor den is, vergroot men den vermenigvuldiger in dezelfde verhouding om hetzelfde product te verkrjjgen. En met dat product, niet met den verme nigvuldiger hebben de belastingschuldigen te doen. Voor de belastingschuldigen in eene zelfde gemeente in hun geheel zal de te betalen som bjj evenredige verhooging van het aantal op centen dus geljjk blgven, niet echter voor ieder belastingschuldige op zich zelf, want naarmate de belasting zelve gelgkmatiger drukt, zullen ook de opeenten gelgkmatiger drukken, en zoo er dus zgn, die voortaan meer aan opcenten te betalen krjjgen, zal dat zjjD, niet door de verhooging van het aantal opcenten, maar door de billjjker regeling, doordien van. hen die te zwaar gedrukt werden, een deel van den last is overgebracht op hen, die te weinig te torsen hadden. Zeker moet er bjj de herziening van het personeel op de regeling der gemeente-finan- ciën gelet worden, maar het gevaar, waarvoor de heer Treub de lieden heeft doen vreezen, bestaat niet. Naar aanleiding van het wetsontwerp tot regeling van het tuinbouw-onderwijs heeft de heer H. O. van der Linden van Snelrewaard, vroeger te Dordrecht, thans fe Teteringen, bg Breda wonende, in Het Nederlandsche tuinbouwblad daaraan een opstel gewgd. Hjj begint met de verklaring dat de tuin bouw twee aanzichten heeftdat van de we tenschap en dat der kunst. Voor het aanzicht «wetenschap" heeft de minister van binnen landsche zaken keurig gezorgdhet aanzicht «schoone kunst" werd zoo al niet geheel over het hoofd gezien dan toch met weinig voor liefde aangekeken. De schrgver ontwikkelt daarna de stelling dat tuinbouw wis en zeker schoone kunst is en nog wel de fraaiste. Wat als slot van zijn betoog de schrjjver aangeeft als zijn wensch en als gevolg van dien ter overweging aanbiedt is de opneming van de natunrschoon- leer in het programma van lessen; desamen werking van den architect der gebouwen en van den aanlegger van den schooltuin, zoodat een „verwant-schoon" ontstaatbjj de verdee ling van den schooltuin te zorgen dat ieder onderdeel een aesthetisch karakter op zich zelf draagt, en door de vorm- en kleurover gangen der onderdeelen deze een „geheel- schoon" aanbiedenhet geographisch bijeen brengen der planten, daarbjj lettend op den bodemaanleg, zoodat het „geheel-karakter" van iedere flora wordt teruggegeven het onderricht, theoretisch en pvaetisoh, in het aanleggen van tuinen, het aanbrengen van plantenversierin- gen en in alleB wat tot het bloemwerk behoort; het op geljjken voet met de jongens toegan kelijk stellen der school voor de meisjes. Bg kon. besluit is de aanstelling van mr J. F. Houwing, tot gewoon hoogleeraar aan de gemeentelijke universiteit te Amsterdam, bekrachtigd; zgn benoemd bjj het wapen der infanterie tot tweede luit. bjj bet lste reg. de cadets A. Reitsma, W. Dozy, J. P. Weegewjjs, L, T. A. van Hasselt en A. A. Klercq; bg het 2de reg. de cadets J. N. van den Berg, Le Poole, J. W. van Oorschot, P. F. W. van Romondt en J. C. Grotendorstbjj het 3de reg. de cadets L. A. Bedet, R. L. Scholten, P. J. Boogaert, A. M. Vorstman en W. F. Engelhart; bij het 4de reg., de cadets J. Ter- g, M. O. T. van Rijen en J. H. C. P- Brandt; bg het 5de reg., de cadets P. K. M. O. Gude, J. H. Hardenberg, J. R. L. Jans en F. E. Knootebg het 7de reg., de cadets A. Meyroos en G. van Tienhovenbg het 8ste reg., de cadets jhr. E. R. van der Wjjck, T. L. van Maaren en S. baron van Heemstra; zgn benoemd bg het wapen der cavalerie, tot tweede-luit. bg het lste reg. huz., de cadets Jhr, H. A. van Reigersberg Versluys, R. O. van Manen en L. Roelfsema; bg het 2de reg. huz., de cadets N. J. C. J. Thirion, C. J. G. L. van den Berg van Saparoea en W. J. H. Brandon; bg het 3de reg. huz., de cadets J» H. Pjjnappel en R. A. baron van Hardenbroek van Lookhorst zgn benoemd bjj het wapen der art, tot 2de-luit. bg het lste reg. vest.-art. de cadets G. C. Prager, J. Irish Stephenson en 1. Besserabp

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1895 | | pagina 1