N°. 88. 138° Jaargang. 1895. Zaterdag 13 April. MIDELBIRG» MANT. Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s mei uitzondering van Zon- en Feestdagen; Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco f 2.- Afzonderlijke nummers, met of zonder bijvoegsel, zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentiën20 cent per regel.1 Bij abonnement lager. Geboorte-, Trouw-, Dood- en andere familieberichten, benevens alle dankbetuigingen, van 17 regels 1.50 iedere regel meer 0.20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte; Reclames 40 cent per regel. Ikemomeiei. i Agenten te VlisBingenP. G. de Vet Mestdagh Zoon, te GoesA. C. Boluit, firma -weduwe A. C. de Jonge, te KruiningenP. v. d. Peijx, te ZierikzeeA. C. de Mooij, j Advertenaë* Middelburg 12 Aprils u. vm. 47 gr. te Tholen: W. A. van Nieuwenhümzen en te Terneuzen: M. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën j moeten des namiddags te één uur m. 12 u. 54 zr-, av. 4 tl 50 gr- P *an, evenals de advertentie-bureau's van Nijgh Van Dithab, te Rotterdam, de Gebb. Beunïante, te 's Gravenhage, en A. de La Mab Azn., te Amsterdam, aan het bureau bezorgd zyn, willen Verwacht N. W. wind. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parys en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John P. Jonep, opvolger. j zjj des avonds nog worden opgenomen De interpellatie-Lohman. Het breed opgezet debat over deze interpel latie ging heden vóór acht dagen in de Tweede kamer uit als een nachtkaars, schreven wij de vorige week op gezag van iemand, die het had bijgewoonden na het officieele verslag daarvan te hebben gelezen, moeten wij dit ten volle beamen. Dat wij van het gesprokene met belang stelling kennis namen, kan ieder begrijpen) die slechts even zich in het geheugen terug roept hetgeen eenige jaren geleden iu onze naaste omgeving plaats had, toen de Midder nachtzending ook in onze stad haar werk verrichtte. Wij hebben toen, onder aanneming van de eerlijkheid harer pogingen, onder waar deering van het naar hare bijzondere opvatting menschlievend idee, waarvan haar streven getuigde, gewezen op het onpractische, het onhoudbare daarvan, en op de moeilijkheden, die het in het leven zou roepen. Dat wij juist zagen, heeft de ervaring in eigen kring geleerd. De toestand in onze stad is er na dien tijd niet op verbeterdmen heeft, wat voor de hand lag, langs clandestinen weg middelen gezocht en gevonden, om een kwaad te bestendigen en in de hand te werken, dat eenvoudig in de hedendaagsche maatschappij een noodzakelijk kwaad kan genoemd worden, en dat niet te keeren is door middelen, als de MiddernachtzendiDg aanwendt. Wij gelooven dat in onze st«d de mannen, die vol illusie en met de beste bedoelingen dien arbeid tot „bekeering en verbetering" verrichtten, de grootste teleurstellingen heb ben ondervonden; waarvan de ergste zeker wel was: het bewustzijn dat zij weêr een hunner idealen moesten opofferen. Die ervaring ligt nog te versch in bet geheugen om daarover verder veel uit te wijden maar dit dienen wij uitdrukkelijk te constateeren, dat ook hier is gebleken hoe de beste bedoelingen, „de warmste liefde voor zijn naaste" eenigen, die zich wijdden aan den arbeid der middernacht- zending, niet hebben behoed voor groote onhandigheden, onpractische daden, grove fouten, die in hun gevolgen zeer ernstig waren. Zoo bleek het hier, zoo blijkt het overal en ook te Leeuwarden te zijü. En daarom vinden wij juist in de houding van den heer De Savorcin Lohman, bij ge- 1 egenheid van zijne interpellatie, het zwakst het verheerlijken van, het per sé partij trekken voor die zendelingen, die toch altijd menscben zijn en blijven met hunne zwakheden on onhebbelijkheden, en het insinueeren dat zij door justitie en po litie worden tegengewerkt. Als hij beweert dat die zendelingen „geen menschen zijn die er zich op toeleggen anderen ongelukkig te maken, door, wanneer deze gezondigd hebben, dat aan de groote klok te hangen of overal uit te bazuinen," dan verkondigt hij wel in zoover waarheid dat dit zeker het doel niet mag zijn van die zendelingen, maar dan toont hij tevens de oogen te sluiten voor de praktijk, die wel wat anders leert. Als hij verder, ter bestrijding van de ver ordening te Leeuwarden en ter verdediging van zjjn standpunt, zegt: „Naar mijne mee ning heeft God de overheid het zwaard in handen gegeven tot het straffen der boozen en het beschermen der vromen, zoo als art. 36 van de belijdenis der Gerefor meerde Kerken luidt; hier bezigt echter de overheid haar zwaard tot het straffen der vromen".enz.dan insinueert hij en zal een ernstig man een glimlach niet kunnen onderdrukken over eene dergelijke verheer lijking van zwakke stervelingen, zooals zelfs Middernachts-zendelingen zijn en blijven. Later sprak wel de heer Heemskerk ervan dat dit woord „vromen" „goeden" moest zijnde heer Lohman had zich, zeide zijn collega, „een kleine omzetting" veroor loofd maar dit verzacht de niet te wettigen verheerlijking niet. In elk geval had de minister van binnen- landsche zaken volkomen gelijk toen hij op merkte dat zulk een voorschrift een zeer onbruikbare maatstaf is voor eene regeering. De minister van justitie zette den heer De Savornin Lohman, die van de regeering bescherming vroeg voor de meergenoemde zendelingen, nog beter op zijn plaats, toen hij dezen herinnerde aan zijn eigen woorden „de staat mag niet moraliseeren, levenstucht is geene regeeringszaakde wet mag alleen niet medeplichtig worden aan het kwaad." Tegenover eigen geestverwanten verde digde de heer Lohman zelfs die leer met warmteen dit ging zoover dat juist o p zijn voorstel de considerans van de zoogenaamde drankwet is gewijzigd. Aan vankelijk toch luidde haar titelwet tot beteugeling van het misbruik van sterken drank. Op aandrang van den heer Lohman, om toch vooral te voorkomen dat de staat zich zoude bemoeien met de zedelijkheid, is toen de titel veranderd in: wet tot regeling van den verkoop van sterken drank in het klein en tot beteugeling van „openbare" dronkenschap. Het veilig houden van den openbaren weg, daarmee alleen mocht de staat zich bemoeien. En dezelfde Goesche afgevaardigde wil nu dat de staat ter wille van zekere perso nen, die anderen bemoeilijken, een ander standpunt zal innemen. Want, al is de be doeling nog zoo goed, bemoeielijken blijft toch het weik der Middernachtzendelingen '.ij de dwang zacht of iet of wat drin gender is, zij werpen op de openbare straat moeilijkheden en bezwaren op, die tot tumult aanleiding kunnen geven en dit ook dikwijls doen. In beginsel mag dit niet worden toegelaten; want eenmaal dit veroorloofd, staan morgen zij, die bij een modern predikant ter kerk willen gaan, overmoigen bezoekers van een bierhuis, een tijd later degenen die eene tooneelvoorstelling in een schouwburg willen bijwonen, aan zulke zachte vermaningen bloot van de zijde van hen, die dergelijke dingen „uit den booze" achten en vreezen voor „het zielenheil van hunne naasten." En nu is ouze grootste grief tegen den heer Lohman dat hij, om zijn standpunt te verdedigen, zich tot echo maakte van allerlei praatjes, eenzijdige verklaringen, en, zooals wij reeds opmerkten, zelfs insinuaties uitte tegenover politie en justitiealtemaal dingen, die men op zekere volksvergaderingen kan verwachten maar allerminst passen in deD mond van een an ti-revolutionnair leideren in de laatste plaats in dien van jhr mr A. F. de Savornin Lohman, die zelf meermalen tegen dergelijke wijze van spreken op kwam en vaak heeft gezegd: laat ons toch niet spreken van de bedoelin- en van overheidspersonen, van justitie en politie, wanneer niet alles volkomen duidelijk en klaar is. Tusschen theorie en praktijk is vaak groot verschil; de Goesche afgevaardigde heeft daarvan een nieuw, een zeer duidelijk sprekend bewijs gegevenzeker niet tot eigen eer. Eigenaardig dat alleen de heer Heems kerk zich aan de zijde van den heer Lohman schaarde en de eenige was, die in het debat zich mengde. Niet een, zelfs de heer Staal man, die tegenwoordig was, deed dit 1 Alle partijgenooten hulden zich in een diep stil zwijgen. Wilden zij hun medestander niet steunen in zijn pogen konden zij dit niet doen, waar hij zoo onhandig de zaak aanpakte en de hoofdkwestie zoo zeer verborg tusschen allerlei bijzaken? Want die hoofdzaak betrof art. 93 der politieverordening te Leeuwarden, bepalende dat hij, die op of aan de openbare straat zich ophoudt, of gedraagt, zóo dat hij een ander belemmert of lastig is, en hieruit verstoring van de openbare orde of van de nachtrust der omwonenden zou kuDnen voort komen, en niet op de eerste vordering van den commissaris of een beambte van politie zich aanstonds verwijdert en van daar ver wijderd houdt, kan worden gestraft met eene boete van/10. Als de heer Lohman zich er nu toe had bepaald om van zijn standpunt over dit voorschrift den staf te breken, dan hadden meerderen zich wellicht aan zijne zijde ge schaard maar ten slotte raakte dit op den achtergrond en trad de Middernachtzending op den voorgrond. Op dien weg volgde hem de heer Heemskerk; en beiden begingen toen eene onhandigheid, die zeker zelfs eigen vrienden te machtig scheen te zijn. Daarbij was de heer Lohman onzes inziens ook niet gelukkig in zijn bestrijding van die verordening. Meer grappig dan juist waren zijne opmerkingeneu bepaald ongerijmd was zijne bewering dat in Leeuwarden een agent van politie het recht zou hebben tot een burger te zeggen„Mijnheer, verwijder u en wanneer gij dat niet doet, dan wordt gij gestraft met 10 boete." Hoogstens kan zulk een agent zeggen „dan maak ik proces-verbaal op." De ambtenaar van het O. M. bij een kan tongerecht en de kantonrechter zelve hebben in deze te beslissen. Niet de politieagent maar die beiden hebben te beoordeelen of de delinquent een ander al of niet „belem merde of lastig" was. Juist aan de zwakheid van het betoog des heeren De Savornin Lohman schiyven wij toe dat bij in de kamer met zijne interpel latie weinig of geen steun vond; want, al bracht de heer Heemskerk ook „den geach- ten interpellant" hulde „voor de wijze, waarop hij deze interpellatie neeft ingeleid," zwak was de b.8er Lohman in zijn opzet en zwak bleef bij bij het te berde brengen vau zijne grievenzwak zelfs tegenover de ministers van binneulandsche zaken en justitie. Middelburg 12 April. Eere wien eere toekomt! In tal van bladen wordt de tirade van den minister van finanoiën, over eene schoonmaakster, die het door de N. B. Ct. gegeven overzicht van zjjn plannen inzake de personeele belasting in de wereld zou gebracht hebben, als van ons afkomstig voorgesteld. Daarmee doet men onrecht aan een der Haagsche correspondenten van de Amsterdam mer, Dagblad voor Nederlanddie dit, zooals blykt uit ons nommer van 9 April j]., schreef. Volgens de Amst heeft de heer Hartogh met zjjn wetsvoorstel ten minste reeds dit bereikt dat voor vele excepties en chicanes de pas is afgesne den, en met name de inogeljjkheden verminderd zjjn om de processen ten pleziere der advoca ten en tot groot on gerief van hen, die recht zoeken, in 't oneindige te rekken. Daarbjj komt nog dat in sommige opzichten de positie der vrouw in het procesrecht verbeterd en aan het bestaan van enkele enormiteiten een eind ge maakt 18. Toch vreest het blad dat nog een en ander zal zjjn overgebleven, waarvan «ons onbedorven jurididiek verstand" met alle be scheidenheid zegt, dat het onzinnig ismaar men weet dat dit in deze materie niet heeft te beslissen. Indien men nu maar niet jaren en jaren teert op den behaalden roem van dit werk althans tot stand te hebben gebracht- en wy dientengevolge maar niet jaren en jaren nog bljjven zitten met een burgerljjk wetboek, dat op zoo menig punt dringend behoefte aan herziening heeft. «Een geplukte kip" heeft De Standaard de motie genoemd van den heer Heldt over de werkliedenpensioenen, zooals die uit het Kamerdebat ten slotte is te voorschjjn gekomen. Die beeldspraak uitwerkende, hekelt het radicale weekblad De Volksstem in het laatste nummer allen, die hebben medegewerkt om de motie in dien toestand van onbeholpen kaalheid te brengen, niet 't minst den heer Heldt zelf, die zjjn vogel zoo deerljjk heeft laten plukken. Het is een zeer geestig artikel, maar dat wederom echt radicaal is, zegt het Handelsbl. In den zin nameljjk in welken den beer Schaepman eenige jaren geleden de radicale richting omschreef, als >altjjd verlangend éen alles beslissende daad, onverschillig of die daad, eens tot stand gekomen, allerlei moeilijkheden schept, allerlei andere daden noodig maakt." De beschouwing begint reeds met een con stitutioneels ketterjj. De zinsnede in de troon- 1 rede van 1391 dat «maatregelen tot verzeke ring van het lot van oude of verminkte werk lieden zullen worden ontworpen," wordt op gevat als een «recht om, na de belofte der regentes, een pensioenverzekering te vorderen." Dat de heer Kater in het vuur van zjjn redevoeringen aldus gesproken heeft, kan men vergoeljjken. Maar dat de redactie van De Volksstem zulk een ketterjj, zonder eenig voorbehoud, overneemt en er op door rede neert, is onvergeefljjk. Is het aankondigen van een program van werkzaamheden in de troonrede niet een re- geeringsdaad, uitgaande van het hoofd van den staat en zjjne toenmalige verantwoorde lijke raadslieden Kan in zulk een program niet verandering komen, als vóór de vervul ling daarvan andere raadslieden van de kroon optreden Gesteld morgen treedt een radi caal kabinet op, zou dit dan op grond der belofte" in de troonrede van 1894 omtrent de »Ljjfrentebank", zich gehouden achten we gens «een belofte der Regentes", die Bank tot stand te brengen Er komt nog by, dat de woorden der troonrede van 1891 zeer algemeen gesteld waren. Enkel «maatregelen tot verzekering van het lot van oude of verminkte werklieden, naarmate het door den wetgever bevolen onder zoek vordertwerden toegezegd. Waarin die maatregelen zouden bestaan, werd geheel in het midden gelaten. Of daarbjj het stelsel van vrjjwillige deelneming of van dwang, van staatsbydrage of staatsonthouding, wat het geldeljjke betreft, zou worden gevolgd, bleef eveneens onbeslist. Dat zou alles afhangen van de uitkomsten van het ingang zjjndonderzoek. Een vrjj vage belofte dus. En dat de vorige regeering veel eer aan vrijwilligheid en staatsonthouding dacht, is dunkt ons gebleken uit het plan eener Ijjfrentebank, dat onder haar bewind werd uitgewerkt, en uit de bedenkingen die by haar waren gerezen tegen de millioenen, welke een bjjdrage van den staat zou vorderen. Naast een constitutioneele ketterjj dus een volkomen ongegronde opvatting der woorden van 1891, welke niets minder maar ook niets meer bevatten dan de toezegginger zullen, op grond van een ingesteld maar nog niet afgeloopen onderzoek, op een of andere wjjze voor oude en gebrekkige werklieden maat regelen worden ontworpen. En die belofte wil de tegenwoordige regeering ook naleven, blykens haar toezegging van een Ijjfrentebank. Het is dan ook onmogelyk vol te houden, als zou een belofte zjjn geschonden, gesteld dat een voor altyd bindende belofte gedaan ware. Evenmin is het juist dat de motie-Heldt, zooals zjj werd aangenomen, gelyk zou staan met een «geplukte kip" en nog minder met een «doode musch", zooals de heer Haffmans aan het Venl. Weekblad schreef. De zinsnede, die afkeuring bevatte van de Ijjfrentebank, werd er uitgelaten omdat het niet aanging dat de Kamer by een motie een oordeel uitsprak over een toegezegd wetsont werp, dat zjj nog niet kende en waarover jj dus nog geen oordeel hebben kon. De gevraagde staatscommissie werd er uit gelaten, omdat men de regeering vrjj wilde laten in de middelen van onderzoek, en een spoedige oplossing door zulk een commissie kon worden vertraagd. Maar de hoofdzaak is in de motie gebleven. De kamer heeft met nagenoeg eenparige stem men uitgesproken*Dat verzekering van het lot van oude werklieden door een pensioen stelsel wenschelijk is". Zjj wilde echter niet, nu reeds, alvorens de uitkomsten van een onderzoek voor zich te hebben, zich uitlaten vóór of tegen eenigen vorm, waarin zulk een pensioenstelsel kon worden gegoten. En evenmin wilde zjj aan verwachtingen voedsel geven, alsof de zaak in een ommezien te regelen was. Daarom werd in de tweede alinea tot de regeering het ver zoek gericht, een onderzoek in te stellen «op welke grondslagen en op welke wyze die ver zekering zal kunnen en behooren te worden Niet over de wenschelykheid of mogelykheid van een pensioenstelsel in. het algemeen werd dus een onderzoek gevraagd, maar enkel over de mogelykheid van verschillende grondslagen: die geopperd zjjn of nog kunnen worden, en over de meest wenschelyke wjjze van toepassing. Dat is geheel wat anders dan de bewering, welke De Volksstem ingang wil doen vinden, alsof de mogelykheid der geheele zaak nog in het midden is gelaten en van de tegen woordige Kamer zoo goed als niets te ver wachten ware. De motie, in haar aangenomen vorm, is volstrekt niet zoo onbeduidend als men het laat voorkomen. Dat de Tweede kamer de wenschelykheid van een pensioenstelsel heeft uitgesproken, nadat de regeering zich twee malen in gelyken geest had geuit, is van heel wat meer beteekenis dan dat een of andere vergadering buiten de Kamer daar over haar gevoelen te kennen geeft. Die uit spraak toont dat de wetgevende macht bereid ia hetvraagstuk derpensionneering van werklieden ter hand te nemen en tot een oplossing te brengen. Dat is een gewichtige stap, en de heer Heldt heeft zeer wys gedaan door zich met die uitspraak tevreden te stellen. Het vraagstuk is nu voor goed aan de orde en zal worden opgelost. Wy helpen het wenschenzjjn wjj zoo vrjj by deze beschouwing van het Amsterdamsche blad te By kon. besluit: is aan jhr E. J. de Stuers, op zjjn verzoek, eervol ontslag verleend uit zyue betrekking van consul te Luxemburg ia benoemd tot substituut-officier van jus titie by de arr.-rechtbank te Groningen jhr A. Cal boen, thans substituut-officier by de arr.-rechtbank te Heerenveen is benoemd tot griffier by de kantonge rechten te Amsterdam (vierde kanton) mr I. Meerburg, thans griffier by het kantongerecht te Haarlem is benoemd tot ontvanger der directe bel. te Rotterdam, 4e afdeeling, W. C. Kantelaar, ontvanger te Harderwyb c. a.; en is benoemd, bjj het wapen der infanterie van het leger in N.-I., tot tweede-luit. de sergeant J. Ketting, van het le reg. inf. Blykens het jaarverslag over 1894 omtrent den toestand van het kroondomein waren de inkomsten in dat jaar aanmerkelyk lager dan in de laatste 15 jaren. Dit behoort voornamelijk te worden toege schreven aan de steeds mindere opbrengst der tienden, het minder aanwezig valbaar hout in de Soerensohe bosschen, de lage pryzen van het akkermaalshout en de in dit jaar mindere opbrengst van de eenjarige verpachtingen van de wei- en hooilanden, door de overvloedige nwezigheid van gras. Ook de uitgaven zjjn dit jaar hooger ge weest dan de vorige jaren, door de noodzake lijke herstellingen aan gebouwen en enkele djjken tengevolge der veelvuldige Btormen en hooge vloeden. In het rentambt Utrecht kwamen eenige tiendweigeringen meer voor dan in 1893, voor namelyk van krytende tiend onder Maar- tensdjjk. In het rentambt Dordrecht deden zich vjjf en in het rentambt het Loo één tiendweige* ring voor, die in der minne zjjn afgeloopen. Tiendweigering van aardappelen kwamen onder Culenborg, Everdingen, Hagestein en Yianen veel voor, In het rentambt Arnhem hebben zich nog eenige tiendkwestiën voorgedaan die in be handeling zijn. Van de bevoegdheid tot het afkoopen van tienden, ingevolge de wet van 12 April 1872, is gedurende 1894 gebruik gemaakt door de provincie Gelderland. In het geheel hadden in het afgeloopen jaar 4 afkoopen van tienden plaats, als in het rentambt Arnhem 1 tiendblok tot een be drag van f 2619.30 in het rentambt Hattem 1 tiendblok tot een bedrag van f 2313.80 in het rentambt Culenborg 1 tiendblok tot een bedrag van f 135.30; in het rentambt Grave, gemeente Wychen 1 krytende tiend tot een bedrag van f 41.45. Het ten name van het kroondomein op het grootboek der 21/? pets. Nat'onale schuld ingeschreven kapitaal bedroeg op den 31sten December 1894 de somma van f 6.416.000. Gedurende het afgeloopen jaar is het bedrag der inschrijvingen vermeerderd met f 6400. ONDERWIJS. Akte-Examens in Zeeland. Donderdag werden, gelyk gisteren reeds is gemeld, geëxamineerd 6 vrouw, candidaten Daarvan werden twee afgewezen. Geslaagd zjjnJ. J. C. Breetvelt, H. E. van den Berge en G. C. Batenburg, allen van Goes, en J. J. de Jonge van Axel. Voor de vrjje en ordeoefeningen slaagden van de 3 twee candidatenzynde de heeren C. J. Magielse van Westmaas en J. Bal van Tholen. Op het Woensdag en Donderdag plaats gehad hebbende eindexamen aan de ryks-land- bouwwinterschool te Goes is het examen afgelegd met zeer goeden uitslag door de leerlingen C. Snyders te Wilhelminadorp, A. C. J. Noteboom te Wolfaartsdjjk, A. J. van

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1895 | | pagina 1