ustitie aanwendde om den moordenaar op te
sporen, gevolgd.
Vele landloopers, waaraan Zeeuwsch Vlaan
deren zoo rjjk iB, werden gearresteerd en ver
hoord doch, wjjl er geene bewjjzen tegen hen
werden gevonden, weder op vrjje voeten gelaten-
Weldra rezen vermoedens tegen den man
van een der vermoorden, tevens schoonzoon
en schoonbroeder van de andere gedoode
vrouwen en na een paar malen verhoord te
zjjn, werd deze, M. L. geheeten, gearresteerd
en tot heden in arrest gehouden.
De vermoedens tegen hem namen met den
dag toe en na eene langdurige instructie werd
den 30 December 1898 M. L., oud 33 jaar,
koewachter, geboren te St Anna ter Muiden
(Sluis) wonende te Groede, naar de openbare
zitting der hierbovengenoemde rechtbank ver
wezen.
Heden-ochtend, dus ruim drie maanden na
de verwjjzing, werd met de behandeling der
zaak aangevangen.
De rechtbank bestond uit de heeren meesters
J. van der Lek de Clercq, president en jhr
E. P. Schorer en P. J. F. van Voorst Vader
rechters, jhr E. A. O. de Casembroot, griffier,
terwjjl als ambtenaar van het openbaar mi
nisterie optrad de heer jhr mr J. F. Schuur-
beque Boepe.
Aan den beklaagde werd ten laste gelegd dat
hij, na reeds den vorigen avond het plan te heb
ben beraamd om zjjne huisvrouw Rosalie Bert,
zjjne schoonzuster Melanie Octavie Bert en
zjjne schoonmoeder Maria Theresia Banckaert
van het leven te berooven, zich in den avond
van den 30 Augustus 1893, tusschen half tien
en tien uur, van de hofstede van E. V. de
Milliano, bjj wien hjj als koewachter in dienst
was, heeft begeven naar zjjne woning, aan den
Marolleput, te Oostburg, met het oogmerk om
bovengenoemde personen opzetteljjk van het
leven te berooven, tot dat doel medenemende
eenen eegdetand, dien hjj in den loop van
dien avond op de hofstede van De Milliano
had gereed gezet, en, in zjjne woning bin
nengelaten zjjnde, zjjne schoonzuster Melanie
Octavie Bert en zjjne huisvrouw Rosalie Bert
in die woning, en zjjne schoonmoeder Maria
Theresia Banckaert op den djjk, nabjj die wo
ning, met dien eegdetand en met een mes
zulke hevige verwondingen heelt toegebracht,
dat de dood als 't ware onmiddeljjk is gevolgd.
Vanwege het openbaar ministerie waren niet
minder dan 32 getuigen gedagvaard, waaronder
5 als deskundigen, terwjjl de heer mr F. N.
van der Bilt, advocaat alhier, als verdediger
van den beklaagde optrad.
De rechtszaal was zoowel binnen als buiten
bet hek geheel gevuld.
De beklaagde, een tenger persoon, was bjj
den aanvang der zitting kalm. Kort en krachtig
beantwoordde hjj de tot hem gerichte vragen
omtrent naam, woonplaats enz., terwjjl hjj
bljjkbaar nieuwsgierig telkens den blik in de
rondte sloeg, zonder veel acht te geven op de
voorlezing der acte van verwjjzing en de voor
dracht van de zaak door den ambtenaar van
het openbaar ministerie.
Na voorlezing van de overljj densakten van
de verslagenen, de huweljjksacten vanbe
klaagde werd lecture gegeven van het visum
repertumopgemaakt door de heeren dr J. L.
G. de Glopper, P. M. Dikkenberg en J. J.
Berdenis van Berlekom, artsen te Aardenburg,
Zuidzande en Middelburg. Daaruit bleek in
hoofdzaak
1°. Betreffende het ljjk van Maria Theresia
Banckaertdat, toen het ljjk geschouwd werd,
een zwarte muts de haren bedekte, een saam-
gevouwen doek de oogen, Het lichaam was
met een wit hemd en een bont armjak ge
kleed. Gelaat, hals, borst en hemd waren met
bloed bevlekt. Aan den rechterarm was eene, een
rjjksdaalder groote, ontvelling, aan het hoofd
een 3 a 4 cm. gapende wonde, die van den
linker ooghoek naar het rechter sl&apbeen
verliepdeze wond was klaarbljjkeljjk door
stompgeweld toegebracht en legde het sche
deldak bloot, waarin een Barst zichtbaar was.
Aan den rechterslaap was een driehoekvormige
wonde. Nog bevond zich aan den hals boven
het strottenhoofd een 3.3 cm lange gesneden
hüidwond, die de huid doorsneed en, benevens
het onderhuidsch celweefsel, de oppervlakkige
spieren en de oppervlakkige fascia en door
drong tot op de schede der groote halsvaten,
die hjj echter niet doorsneed.
II0, Betrekkeijjk het ljjk van Rosalie Bert
dat was gekleed in hemd, rok en bont jak.
Het aangezicht en dè handen waren geheel
bebloed. Aan den rechterarm waren blauwe
vlekken en lichte ontvellingen. Er werd een
4 cm. groote wond geconstateerd op "de linker
wang en ongeveer 2 even groote aan de
rechterzjjde van de kin. Even achter de rechter
proc. mastordeus waren twee kleine huid-
wonden en begon een reusachtige gesneden
wond, die, alle spieren van den nek doorsnp-
dend, over eene lengte van 16 cm. voortliep
en voor beneden het linker oor eindigde.
Na wegname van het hoofdhaar kwamen
meerdere wonden in de schedelhuid bldot.
Al deze wonden drongen tot op den beenigen
schedel door en waren met een stomp werk
tuig toegebracht.
IU°. Aangaande het ljjk van Melanie Octavie
Bert werd medegedeeld dat het gekleed was
met grjjzen rok en armjak j handen en gelaat
waren geheel met bloed bevlekt.
Midden op het schedeldak Was een haak
vormige wond, waarvan de eene zjjde 4, de
andere 2 cm. lang. Boven het rechter oog was
een gapende wond van 4 cm. lengte. Deze
wonden zjjn met een stomp voorwerp toege
bracht. Bovendien bevond zich een scherp*
randige gestoken wond in de rechter snbma-
nillair streek, en liep een lange oppervlakkige
gesneden wond over het strottenhoofd.
De oorzaak van den dood van M. Th. Banc
kaert kan niet twjjfelachtig zjjn. Zjj is her
senbeleediging, tengevolge van het ruwe ge
veld veroorzaakt. Waarschjjnljjk zjjn de
wonden met een stevigen stok, een knots,
toepbrasbt.
Ditzelfde is het geval met de doodsoorzaak
van Rosalie Bert. Hier is ook waarschjjnljjk
eerst de dood door hersenbeleediging ingetre
den, alvorens de poging gedaan werd om den
hals af te snjjden.
Ook bij de derde vrouw Melanie Octavie Bert
is hersenbeleediging de doodsoorzaak geweest.
Dit geval geeft nog de meeste aanwjjzingen
over den vorm van het gebruikte mes. Dit
moet, uit de verwondingen afgeleid, op 3
c. m. afstand van de punt een breedte van
2 c. m. hebbenvoort3 moet het een zeer
stevig mes geweest zjjn.
Hierna werd voorlezing gedaan van het rap
port van de heeren dr. A. v. d. Swalme te Middel
burg en dr. F. M. Cowan te Dordecht, die een
onderzoek hebben ingesteld naar de verstande-
1 jjke vermogens van den bekl. Daaruit bleek dat
hjj niet ljjdende is aan een of andere ziekte en
een gewoon normaal verstand bezit. Bekl. is
niet krankzinnig en heeft volkomen bjj zjjn
verstand de misdaden, hem ten laste gelegd,
gepleegd.
Daarop werd de bekl verhoord hjj bekende
zjjne vrouw, schoonmoeder en schoonzuster
op den avond van 30 Augs. van het leven
beroofd te hebben. Woensdagavond was hjj ge
gaan naar zjjn »meisje", Leonie Maria Notelaar,
een 19-jarige dienstbode bjj De Milliano en
daar had hjj gezegd dat hjj >de boel thuis
in de war zou gooien." Om half tien ia be-.l.
opgestaan en gegaan naar zjjn woning. Die
was met een grendel geslotenop het geroep
van bekl. dat hjj nieuws had, werd de deur
door eene vrouw geopendwie het was
wist hjj niet. Toen de vrouw de deur
opende, sloeg hjj haar met een eegdetant, die
hjj daarvoor opzetteljjk had medegenomen,
zoodat zjj neerviel.
Daarna heeft hjj een tweede vrouw in huis
doodgeslagende oude vrouw liep den djjk
op hjj ging haar achteraan en sloeg haar neder.
Bekl. ging toen weder naar zjjn huis. Hjj
vond Melanie in het gangetje bezjjden de
woning en gaf haar weder een slag; zjjne
vrouw, die in de kamer was, leefde ook nog
en werd door hem met een tweeden slag neder-
geveld.
Hjj heeft toen uit den zak van een der ver
slagenen den sleutel van de kist, waarin de
goederen bewaard werden, genomen en uit de
kist 50 francs ontvreemd, benevens eenige
kleeren en goud en zilverwerkdat laatste
had hjj gegeven aan Leonie Notelaar; het
geld verborg hjj in den stal van den land
bouwer De Milliano.
Waarom hebt gjj de moorden begaan vroeg
de presidenten het antwoord luidde »om voor
mjjn meisje te zorgen." Bekl. wilde met haar
weggaan.
Waarom de drie moorden gepleegd zjjn hel
derde bekl. op door te zeggen dat, toen de
eene moord gepleegd was, de andere noodza-
keljjk volgen moesten, omdat de twee vrouwen
hem herkend hadden en hem zouden verraden.
Bekl. verklaarde verder dat hp 's avonds in
zjjn bed de daad overdacht had en wel wist
dat hjj een erge misdaad voor had maar, zeide
hjj, »wat most ik er aan doenik most toch
't een of 't ander doen". Hjj verklaarde ver
der nog dat zjjn >meisje" zwanger was, waar
van echter, zooals de voorzitter opmerkte,
niets was gebleken,
De beklaagde deed al die mededeelingen
zonder eenig berouw te toonenhjj deelde
alles kalm mede, alsof het een zeer gewone
zaak gold.
Alsnu werd overgegaan tot het hooren van
de deskundigen en de getuigen.
De eerste deskundige, de heer dr A. v. d.
Swalme te Middelburg, verklaarde bjj zjjne in
zjjn rapport nedergelegde meening te bljjven.
De houdings door bekl. tjjdens het verhoor
aangenomen, heeft die meening niet aan het
wankelen gebracht.
De tweede deskundige* de Beer dr F. M.
Cowan, geneesheer-directeur van het krank
zinnigengesticht te Dordrecht, verklaarde ook
dat de beklaagde* toen hjj het plan vormde
en de daad pleegde toerekenbaar is geweest
en in normale omstandigheden verkeerde.
De vrouw was hem een hinderpaal om met
het meisje, dat hjj liefhad, te trouwendie
hinderpaal moest uic den weg geruimd wor
den, dat is het eenig motief voor de misdaad.
De derde getuige, de heer J. J. Berdenis van
Berlekom, arts te Middelburg, die met de heeren
De Glopper en Dikkenberg de ljjken geschouwd
heeft, verklaarde zich geheel te houden aan
hetgeen in het door de deskundigen ingezonden
rapport is medegedeeld.
Dezen getuige werd een mes vertoond en
gevraagd of daarmede de sneden, die aan de
ljjken zjjn gezien, konden zjjn toegebracht
hjj antwoordde dat dit niet waarschjjnljjk
was. Vast staat het dat de sneden met een
mes toegebracht zjjn.
Bekl. hield vol dat hjj niet weet iets anders
gedaan te hebben dan met de eegdetand
geslagen. Tevens persisteerde hjj bjj zjjne
verklaring dat hjj geen bloed aan de handen
gehad heeft en ook niet aan zjjne kleederen.
Het hem vertoonde mes bende hjj niet.
Op eene vraag van den verdediger verklaarde
de heer Van Berlekom dat hjj daags na den
moord den bekl. heeft onderzocht, doch geen
sporen van bloed heeit bespeurd.
De vierde deskundige, de heer J, de Glopper,
arts te Aardenburg, hield zich ook aan het
uitgebracht rapport. Hjj heeft ook gesneden
wonden op de ljjken geconstateerd en is vast
overtuigd dat die met een mes zjjn toegebracht.
Of de hem ter terechtzitting vertoonde nie
sen daartoe gediend hebben kon getuige niet
met zekerheid zeggen ook hjj heeft beklaagde
den dag na den moord onderzocht en geen
bloedsporen ontdekt.
De laatste getuige-deskilndige, de heer P.
M. Dikkenberg, arts te Zuidzande, legde een
gel jjke verklaring af als de twee vorigejgetuigen
Daarna werd binnengeleid de dezer dagen
gearresteerde en thans in hechtenis zjjnde 19
jarige Leonie Maria Notelaar, dienstmeid bjj
De Milliano,
De beklaagde werd toen erg zenuwachtig en
hem werd een andere plaats, buiten het podium
aangewezen.
Deze getuige werd door den voorzitter erop
gewezen dat zjj niet gemakkei jjk heeft bekend
en in haar belang aangeraden de waarheid te
zeggen.
Tjjdens zjj den eed aflegde riep de bekl. haar
in eene onverstaanbare taal iets toe.
Getuige, die sedert een paar jaar bjj De
Milliano woont, verklaarde in den zomer meer
intime kennis aan Lampier gekregen te heb
ben. Hjj sprak haar meermalen van een erfe
nis wanneer die in zijn bezit was, zouden zjj
en Lampier naar Amerika vertrekken. Zjj zou
dit echter niet gedaan hebben.
Getuige antwoordde ep eene desbetreffende
vraag dat bekl. haar 's Woensdagsavonds voor
het eerst had gezegd dat hjj thuis de boel ging
overhoop gooien. Dit geschiedde omstreeks 7
uur en in den koestal op de hofstede.
Herhaaldelijk had hjj te voren wel gezegd
dat hjj wilde dat de drie vrouwen dood waren,
omdat hjj dan vrjj was en met getuige naar
Amerika zou kunnen gaan.
Toen bekl. haar het plan om naar huis te
gaan kenbaar maakte, heeft getuige hem de
eegdetant gewezen en gezegd dien mede te
nemen. Bekl. heeft haar bjj het heengaan
verklaard dat bjj,, voor haar pakken zou wat
hjj kon.
's Morgens om half vier heeft Lampier aan
getuige gezegd dat het gebeurd was. Hjj gaf
haar twee rokken en een doosje met een paar
oorbellen. Die verschillende zaken heeft zjj
verstopt; een der rokken heeft getuige verbrand.
Getuige werd door den voorzitter erop ge
wezen dat zjj slecht gehandeld had door het
plan van L. niet aan anderen, b.v. den baas
of de politie, mede te deelendaardoor zou de
misdaad voorkomen zjjn.
Waarom zjj dit niet deed, wist zjj niet.
Getuige heeft nooit iets vreemds aan L. ge
zien. Al ware hjj vrjj geweest, dan zou zjj
niet met hem getrouwd zjjn, omdat hij soms
zoo »leelpk" kon zjjn.
Bekl. had zich tegen getuige wel eens uit
gelaten dat hjj zjjne schoonmoeder wel eens
de hersens zou willen inslaan. Dit was echter
lang voor de misdaad gepleegd werd.
Op eene vraag van den verdediger verklaarde
getuige in den avond van Woensdag tot Lam
pier gezegd te hebben »doe het niet", waarop
deze antwoordde »ik meen het niet".
Ook verklaarde zjj dat zjj 's morgens om half
acht L. had gesproken en hem op eene desbe
treffende vraag had gezegd van de marechaus
sees gehoord te hebben dat de vrouwen dood
waren.
De bekl. ontkende aan deze getuige gevraagd
te hebben of de vrouwen dood waren.
Wat hare verklaringen betreft, zeide bekl.
dat de getuige nu zeggen kan wat zjj wil
»dat's makkeljjk genoeg."
Aan getuige werd nog gevraagd, of zjj wist
dat L. de vrouwen van kant ging maken. Zjj
antwoordde bevestigendbjj zeide het haar.
De volgende getuige E. V. de Milliano,
landbouwer te Grolde, verklaarde over Lampier
steeds tevreden geweest te zjjnhjj diende
hem sedert vele jaren en nooit had hjj reden
om over hem te klagen. Hjj had nimmer ge
dacht dat hjj zulk een misdaad zou kunnen
bedrjjven.
Getuige heeft nooit iets gemerkt van eene
verstandhouding tusschen L, en Leonie.
Gevraagd Of hjj geen aanmerking had op
deze verklaring, antwoordde beklaagde »Nee,
de baas zegt de waarheid."
H. v. d. Vjjver, landbouwersknecht, werk
zaam bg den vorigen getuige, verklaarde dat
hg sliep onder het zoldertje, waarop L, snachts
Verbleet. Deze kwam op den zolder langs een
ladder, welke van buiten stond. In den avond,
waarop de moord gepleegd is, heeft getuige
niet gezien of L. uitging, 's Morgens daarna
om kwart voor vieren riep getuige den bekl.,
deze Was half gekleed en er was niets bpzon-
ders aan hem te bespeuren.
Getuige, die L. langen tpd gekend heeft,
heeft nooit iets ongewoons aan bekl. bemerkt.
Hp deed goed zpn plicht, zorgde bovenstbest
voor het vee. Nooit heeft getuige getwyfeld
aan de vers tandel jjke vermogens van beklaagde,
ny heeft nooit bemerkt dat deze een valsch
of wreedaardig karakter had.
A. Martens, eveneens knecht bp De Milliano
en daar sedert Febr. in dienst, verklaarde dat
hp L. in den avond vóór den moord omstreeks
half acht naar zpn zolder zag gaan. Hp heeft
's nachts hem leven hooren maken, 's Morgens
heeft getuige L. vroeg gezien en toen zoo min
als ooit te voren iets vreemds aan hem gemerkt.
Bekl. was van een gematigd karakter.
De twee en zestigjarige wagenmaker F.
Jacques verklaarde in den laatsten tpd de
eegtanden voor De Milliano te maken. De
hem vertoonde, ter terechtzitting aanwezige
tand, waarmede de mooiden gepleegd zpn,
herkende hp als door hem gemaakt. De
eegdetand was onbruikbaar en is door getuige
in de schuur van De Milliano geborgen.
De volgende getuige H. W. Rouwendaal,
huishoudster bp P. Gruson te Groede, verklaarde
L. een dag voor de misdaad ontmoet te hebben.
Hp heeft toen haar aangesproken en o. a.
gezegd »je bent een beter wpf dan de mpne."
Hp zeide ook »dat er een eind aan komen
moest," zonder dat nader toe te lichten.
In den avond vóór den moord heeft getuige
L. gezien op ongeveer tien minuten afstand
van de hofstede van De Milliano. Hp liep toen
met groote stappen en had een knuppel in de
hand.
Bekl. verklaart in den bewusten avond de
getuige niet gezien te hebben. Wat het ge
sprokene tegen deze getuige betreft, ontkende
getuige iets gezegd te hebben. »Ze liegt het al
'tis nog al een lekkere mos om dat tegen
haar te zeggen*', zeide hp.
P. de Wispelaere, schaapherder bp I. de
Smit, verklaarde dat den dag vóór den moord
de schoonmoeder van bekl. hem gespróken en
rich o vet hem beklaagd had. Er was neg »l
eens ongenoegen in het huishouden. De
schoonmoeder was bang dat daardoor nog wel
eens ongelukken zouden komen. Zoover ge
tuige bekend is heeft bekl. de vermoorden
nooit bedreigd.
In den nacht van den moord heeft de hond
van getuige, die nabp de plaats van den moord
woont, ongeveer 100 roeden er van daan, tus
schen elf en twaalf uur veel leven gemaakt,
een bewps dat er 't een of ander gaande was.
Op den 31 Aug. heeft getuige bekl. hooren
spreken. Hp sprak over den moord, doch
hield zich" alsof hp er weinig van wist.
Abr. Versprille, dienstknecht bp Mabesoone,
de eerste die het lpk van de oude vrouw in
den vroegen morgen op eenigen afstand van
hare woning gevonden heeft, werd nu gehoord.
Hp wist dien morgen niet dadelpk wie het
was. Later kwamen er anderen bp en toen
bleek het de schoonmoeder van bekl. te zpn.
Getuige ging toen met de anderen naar de
woning van de verslagenen, zag daar bloed en
vond het tweede lpk in het gangetje.
Getuige is naar den brigadier gegaan en
heeft hem een en ander medegedeeld. Met den
brigadier is hp mede teruggegaan en hp heeft
toen ook het derde lpk gezien, dat in de kamer
lag tegen een muur.
Getuige kent Lampier alleen van aanzien
en kan niets omtrent hem mededeelen. Hp
heeft wel eens gehoord dat L. iemand was,
die overal toe in staat is.
A. van Liere, brigadier der marechaussee,
is den morgen na den moord daarmede bekend
gemaakt door Versprille en heeft, evenals deze,
de lpken gezien op de genoemde plaatsen.
Getuige heeft gezorgd dat de lpken, die
buiten lagen, binnen bet huis werden gebracht.
In de kamer lag alles overhoop. Er ston
den drie kisten, waarvan er twee open waren,
en waarin blpkbaar gezocht was. Verschil
lende kleedingstukken in de kist waren be
bloed. Dit kan een gevolg er van zpn dat zp
op den grond, die met bloed bevlekt was, heb
ben gelegen.
Deze getuige gaf vervolgens eene beschrpving
van het huisje, waar de verslagenen woonden.
Na de ontdekking is getuige omstreeks acht
of tien uren op de hofstede van De Milliano
geweest en heeft tegen de vrouw verteld, wat
er gebeurd was. Hp vroeg naar Lampier maar
deze was niet thuis. Een tpd later heeft ge
tuige L. medegenomen naar het huis, waar de
moorden gepleegd waren. Eerst was hp brutaal,
maar voor de lpken gebracht huilde hp. Die
weekhartigheid ging spoedig over, want weldra
zocht L. in kisten en kasten om te zien wat
er in was; uit de kist haalde hp eenig geld,
een paar oorbellen en nog eenige kleinigheden.
Omtrent den beklaagde kon getuige geen in
lichtingen geven.
De zitting werd alsnu tot half twee geschorst
Tpdens de pauze vernamen wp dat het
onverstaanbaar gezegde van L. tegen de
getuige Leonie Notelaar een soort bargoensch
was en beteekende »Pas op dat je me niet
bezwaart."
De zitting heropend zpnde, werd gehoord
de maréchaussée J. Rottier. Deze heeft den
brigadier vergezeld bp het gaan naar de
woning van de slachtoffers. Zpn getuigenis
kwam overeen met die van den vorigen getuige.
T. Vos, brigadier-majoor-titulair der rpks-
veldwacht te Oostburg, is ook tegenwoordig
geweest bp het eerste bezoek in de woning
van de verslagenen. Hp heeft verschillende
zaken in beslag genomen en heeft ook een
afdruksel van een schoen gezien, dat later
bleek overeen te komen met den voet van
bekl. Uit de kist van zpn schoonmoeder heeft
bekl. f 20.50 genomen, dat door de maré
chaussee in beslag genomen is.
Deze getuige heeft in den stal van De
Milliano, verstopt in een zakje, waarin de
boeren hun scheemes dragen, gevonden een
bedrag in geld ten bedrage van f 20. Het
lag in een koewaehtersbakje.
H. Bosselaar, brigade kommandant der mare
chaussees te Breskens, is ook bp het vinden
der lpken in de woning aan den Marolleput
tegenwoordig geweest. Zpne verklaring stemde
met die der vorigen overeen.
Deze getuige gaf inlichtingen omtrent den
afstand tusschen de hofstede van De Milliano
en het huisje aan den Marolleput. Bekl. kan
dien afstand in ongeveer een half uur hebben
geloopen.
Deze getuige geeft, naar aanleiding van be
kentenissen van L., verleden week een onder
zoek ingesteld op de hofsteden en in het bezit
van Leonie Notelaar een blauwen rok gevonden,
die aan een der vermoorden heeft toebehoord.
Jacob van de Vpver, gemeen te-veldwachter
te Groede, heeft de lpken van de verslagenen
gezien, doch die niet herkend.
J. C. Julianus, gevangenbewaarder in het
huis van bewaring alhier, verklaarde dat de
beklaagde aan hem het eerst eenige mede
deelingen heeft gedaan, waarop zpne beken
tenis is gevolgd.
Toen Leonie als getuige voor den rechter
commissaris was geweest en bekl. haar had
gezien vroeg L. aan getuige of zp iets gezegd
had, waarop hp vroeg Weet zp watheeft
zp 't misschien gedaan Op de laatste vraag
antwoordde L. dadelpk ontkennend. Later in
de cel heeft hp aan getuige zpne misdaad in
den breede beleden. Toen heeft getuige zpn
collega A. de Jonge geroepen en in diens
tegenwoordigheid heeft L. zpne bekentenis
herhaald.
Getuige Julianus verklaarde verder dat L.
bp zpne bekentenis aan hem had gezegd hem
wel te willen vertellen wat er gebeurd was;
aan de rechters zou hp het nooit gezegd
hebben, zeide hp.
L. verklaarde met betrekking tot dit laatste
dat hp niet aan den rechter commissaris wilde
bekennen; hp was tot bekentenis gekomen
omdat de getuige Leonie iets gezegd had wat
hem niet beviel.
Bekl. gedroeg zich in de gevangenis goed
bp werkte flink, en was in zpn wjjze van
doen niet vreemd. Op het laatst sprak hp
veel in zich zelf, wat trouwens gevangenen,
cellulair opgesloten, meer doen uit gebrek aan
gezelschap.
De volgende getuige, de bewaarder in het
huis van bewaring A. de Jonge, verklaarde in
denzelfden geest. Hp zeide dat L. dikwpls in
zpn cel op en neder liep en dan met de armen
beweging maakte alsof hp met iemand vocht.
Toen de getuige Leonieopnieuw voorkwam
om een bp haai in beslag genomen rok te
herkennen, riep de bekl. haar weder iets
onverstaanbaars toe. Vermoedelpk iets hatelpks.
De volgende getuige S. Oosterling, huisvrouw
van Verhulst, verklaarde Lampier van kinds
af gekend te hebben zp wist echter omtrent
zpn karakter niets te zeggen.
Een dag of drie vóór de misdaad heeft deze
getuige de schoonmoeder van L. gesproken,
die zich tegenover haar beklaagde over de
oneenigheid in het huisgezin. Zp was bang
van beklaagde, zoowel als hare dochters.
L. was dikwpls kwaad en hp was dan zeer
lastig; dit vertelde de schoonmoeder haar ten
minste.
Amelia Begepn, arbeidster, zorgde wel eens
voor de koeien van De Milliano en heeft menig
maal met bekl. gesproken. Deze wilde naar Ame
rika maar niet met zpne vrouw, want die kon
niet van hare moeder afhp heeft ook in de
laatste dagen vóór den moord gezegd: »Van
de week gaat de kogel door de kerk en ge
zult nog vreemde dingen zien".
Dit laatste verklaarde bekl. te zpn bedoeld
als het gaan naar Amerika met Leonie.
De herbergier A. Buyse verklaarde dat
Zondagsavonds L. en diens vrouw wel eens bp
hem kwamen. Een dag of 14 vóór den moord
is door L. gesproken over het gaan naar
Amerika. De vrouw wilde niet mede zoolang
haar moeder leefde, wel als deze overleden
zou zpn. Getuige had den indruk dat Lampier
zpn vrouw wel had willen medenemen naar
Amerika.
Plaatsgebrek dwingt ons het verslag hierbp
af te breken.
Door den ambtenaar van het O. M. werd
tegen beklaagde levenslange gevangenis-
strat geëischt.
De verdediger bepleitte verzachtende om
standigheden.
Door dezelfde rechtbank zpn heden ver
oordeeld wegens
mishandeling en wegneming
van iets: A. H. de V., 44 j., schipper op
het tjalkschip de Vrachtzoeker, gedomicilieerd
te Raamsdonk, tot f 25 b. s. 10 d. h.en
diefstal: J. d. V. 14 j., zonder beroep
en P. M. 14 j., beiden Domburg, de le tot 1
m. en de 2e tot 3 m. gev. straf.
Allen in de kosten.
Ontslagen van rechtsvervolging
met last tot hunne opzending naar een rpks-
opvoedingsgesticht tot den leeftpd van 18
jarenW. J. 13 j. en J. M. 10 j., beiden zon
der beroep Domburg, beklaagd van diefstal.
Zooals in een telegram in ons vorig
nommer kortelpk werd gemeld had Donderdag
ter zitting van het gerechtshof te 's Graven-
hage een incident plaats, dat voor de recht
bank te Middelburg in den laatsten tpd meer
malen voorkwam.
Terecht stond n.l. zekere E., 26 j., houtza
ger te Lamswaarde, gemeente Hontenisse, als
appellant van een vonnis der Middelburgsche
rechtbank, waarbp hp tot 1 maand gevange
nisstraf veroordeeld werd wegens poging tot
diefstal van visch uit een viBchwater. Hp er
kende in het water te zpn geweest, maar be
weerde dat hp daarin slechts zpn laarzen had
afgespoeld en dat hp de diepte van het water
wilde meten. In strpd met de verklaringen
van drie getuigen a charge verklaarden twee
van de 4 a décharge gehoorde getuigen, nat
beklaagde niet aan de in het water aanwe
zige aalkorven was geweest en dat hp zich
ook niet aan een kameraad, dien hp bp zich
had, over het al of niet in de korven zpn van
visch had uitgelaten. Toen deze getuigen
(A. Kouwpzer, 23 jaren, werkman, en L. F.
De Thepe, 32 jaren, wagenmaker, beiden onder
Hontenisse) ook na een herhaald verhoor bp
hun verklaring bleven volharden, requireerdo'
de advocaat-generaal mr Telders, dat tegen,
hen rechtsingang zou worden verleend wegen»
meineed, waarop het hof, na in raadkamer te'
zpn geweest, een onderzoek beval aangaande
de schuld van de verdachten met schorsing
van de zaak tegen den houtzager tot na
afloop van dat onderzoek en met bevel tot
voorloopige aanhouding van de verdachten
op grond van vrees voor ontvluchting, en last
tot hun onverwplde overbrenging naar het
huis van bewaring te Middelburg.
Voor het hof werd denzelfden dag behandeld
de bekende zaak der afpersing jegens een paar
bejaarde vrouwen, wonende te 's-Heer Hen
drikskinderen, nabp Goesgepleegd door A-
R. en J. F. B. v. E., twee personen uit Goes,
thans te 's Gravenhage woonachtig en voor
dit feit door de rechtbank te Middelburg ver
oordeeld ieder tot 71/3 jaar gevangenisstraf,,
onder aanneming van verzwarende omstan
digheden.
De eerste beklaagde vroeg verlichting vau
straf. De tweede trachtte zpne onschuld aan
te toonen.
Mr A. D. H. Quintus betoogde als verdedi
ger van den eersten beklaagde, dat behoorde
te vervallen de verzwarende omstandigheid,
als zouden beklaagden zich den toegang tot
de plaats des misdrpfs hebben verschaft door
middel van braak. Voorts dat zpn cliënt ten
onrechte tot gelpke straf veroordeeld is als da
tweede beklaagde, terwpl hem toch niet, zoo
als dezen, recidive is ten laste gelegd.
Mr. C. L. Modderman, voor den tweeden
beklaagde optredende, refereerde zich wat de
genoemde verzwarende omstandigheden be
treft aan hetgeen hieromtrent door zpnén col
lega was aangevoerd, en bepaalde zich er toe,
om aan te dringen op vermindering van straf,