N°. 30. 1370 Jaargang. 1894 Maandag 5 Februari. Wenken van heinde en ver. Middelburg 3 Februari, Deze courant verschijnt d a g e 1 fj k s, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2.- Afzonderlijke nommers, met of zonder bijvoegsel, zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentiën20 cent per regel* Bij abonnement lager. Geboorte-, Trouw-, Dood- en andere familieberichten, benevens alle dankbetuigingen van 17 regels l.BOj iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend, naar plaatsruimte. Reclames 40 cent per regel. Bij deze oourant behoort eeu Bijvoegsel- RECHTSZAKEN- COURANT. Th ermometer. Middelburg 3 Feb, 8 u. v:t 48 gr. na. 12 u. 47 gr., av. 4 u. 48 gr. F. Verwacht W. wind Agenten te VlissingenP. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes A. C. Boluit, firma weduwe A. C. de Jonge, te Kruiningen F. v. d. Peïjx, te ZierikzeeA. C. de Mooij, te TbolenW. A. van Nleuwenhuijzen en te Terneuzen: M. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekbandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de advertentie-bureau's van Nijgh Van Ditmae, te Botterdam, de Gebe. Belineante, te 'e Gravenbage, en A. de La Mae Azn., te Amsterdam. Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daübe Cie., John F. Jones, opvolger. ii. Het stukje historie, dat de geleerde Ja- pansche Buddhist Kinzar Binge M. Har^< in het Parlement der godsdiensten ten beste gaf om aan te toonen hoe onchristelijk de christelijke natiën zich tegenover zijn land gedroegen, wordt ons door den heer Hugen- hollz als volgt meegedeeld „Sedert 1853, toen commodore Perry naar Japan kwam als gezant van de Vereenigde Staten van Amerika, begon ons land beter bekend te worden bij de Westersche volken De havens werden wijd geopend en het verbod van christen-prediking opgeheven. In 1858 werd het verdrag van Yeddo, nu Tokio, met Amerika en de Europeesche machten door ons geteekend. Na twee eeuwen van de Europeesche beschaving te zijn afgeschei den geweest, was onze diplomatie nog oner varen, te goed van vertrouwen tegenover de Westersche volken, en zonder er iets in te wijzigen, namen wij elk artikel aan, zooals het door de vreemde gouvernementen was voorgesteld. Dientengevolge zijn wij in zeer ongunstigen toestand. Twee artikelen vooial ontnemen ons beide, ons recht en ons voor deel. Het eene is de bepaling, dat alle recht spraak over Westerlingen of in verschil punten tusschen hen en ons zal berusten bij de Westersche autoriteiten. Het tweede is de ons ontnomen vrijheid van zeiven het ta rief van inkomende rechten vast te stellen. Er was verder bepaald dat elk der con- tracteerende natiën, zoo zij een jaar vooruit waarschuwde, op of na 1 Juli 1872 revisie van het verdrag eischen kon. Dit deed dus onze regeering in 1871, doch wat wij ook vragen of eischen mogen, de vreemde gou vernementen ignoreeren ons eenvoudig. Met dankbaarheid erken ik, dat Amerika de ons hinderlijke bepaling omtrent het tarief introk doch het doet mij leed te moeten zeggen dat, daar geen Europeesche mogendheid dat voorbeeld heelt gevolgd, onze toestand te dien opzichte nog even belemmerend is ge bleven. Verder hebben wij geen rechterlijke macht over de vreemdelingen in Japan en tenge volge daarvan zijn onze nieuwsbladen steeds vol verhalen van stoffelijk en zedelijk onrecht, ons aangedaan. Gijlieden weet en hoort dat niet. Wordt gij een onbevooroordeeld onder zoeker, gij zoudt schrikken van het kwaad, ons aangedaan, daaronder misdrijven ons onbekend, ons heidenen geheel nieuw, gruwelen waarvan niemand onzer in ver trouwelijk samenzijn zou durven spreken. Als excuus voor het maken van zulk een verdrag wordt opgegeven dat ons land nog niet beschaafd is. Is dit het beginsel van het recht in de beschaafde wereld, dat daar de rechten en voordeden van den zoogenaamd onbeschaafde, van den zwakkere worden vertreden? Ik meende dat juist omgekeerd de wet den zwakke beschermen moest tegen de aanvallen van den sterke, althans dat heeft mijn weinigje rechtsstudie mij geleerd. Of wel het heet dat de Japanneezen afgodendienaars en heidenen zijn. Of wij dat zijn, kan een onbevooroordeeld onderzoek naar onzen godsdienst in de echte Japan- neesche bronnen u spoedig genoeg leeren. Doch aangenomen dat het zoo is, is het dan Christelijke zedelijkheid de rechten en be langen van niet-Christelijke natiën te ver treden Ik lees in den bijbel„Wie u op de rechter wang slaat, keer hem ook de andere toe," doch ik kan er nergens in vinden: „Wie recht van u vraagt, sla hem op de rechter wang en als hg zich van u afkeert, sla hem dan ook nog op de andere." Ik lees in den bijbel: „Als iemaud met u rechten wil en uwen rok nemen, laat hem ook uw mantel," doch ik kan nergens eene passage ontdekken die luidt: „Als gij iemand in rechten aanspreekt en zijn rok wil nemen, zorg dan dat hij u zijn mantel ook geve." Is het wonder dat Kinza Binge M. Harai ien strenge philippics richtte tot de Chris. Advertentiën moeten des namiddags te één uur aan het bureau bezorgd zjjn, willen zjj des avonds nog worden opgenomen. tenen „Gij zendt" zeide hij „uwe zendelingen naar Japan en zij raden ons aan zedelijk te zijn en in het Christendom te gelooven. Wij willen graag zedelijk zijn, wij weten dat het Christendom goed is, wij zijn zeer dankbaar voor deze vriende lijkheid. Doch terzelfde tijd staat ons volk verbaasd en weet niet wat van dezen raad te denken. Want intusschen houden de machtige Christelijke natiën nog vast aan het verdrag, dat zij ons opdrongen, toen wij, nog jong en onervaren, te goed van vertrouwen warenintusschen worden alle rechtsgedin gen tusschen ons en de vreemdelingen steeds te onzen nadeele beslist; intusschen werd eenige jaren geleden een Japanees nog ge weigerd toen hij zich als student wou laten inschrijven aan uwe universiteit aan de kust van de Stille Zuidzee; werd nog pas eenige maanden geleden te San Francisco bepaald dat geen Japanees zou worden toe gelaten op de openbare school aldaarwer den verleden jaar alle Japaneezen verdreven uit een van de „territories" der Vereenigde Staten van Amerikawerden onze mannen van zaken in San Francisco door sommige werklieden-vereenigingen gedwongen om geen Japaneesch werkvolk aan te nemenworden er aldaar in processies lantaarns gedragen, waarop de woorden ,,Jap moet weg wordt den Japaneezen op de Hawai-eilanden het stemrecht ontnomenzijn er Westerlingen in Japan die daar aan den ingang van hunne woning een bord plaatsen waarop te lezen staat„Geen toegang voor JapaneezeD," evenals men elders leest„Geen honden toegelaten." Is het dan onredelijk ondanks de vriendelijkheid der Westersche natiën in dit opzicht dat zij ons hunne zendelingen toezenden zoo wij, nadenkende heidenen, verlegen staan en aarzelen het zoete vloei bare vuur van den hemel der christenheid in te zwelgen Zoo dat christelijke zede lijkheid is, verkiezen wij heel wat liever heidenen te blijven. Mocht iemand zeggen, dat velen in Japan tegen het christendom spreken en schrijven, ik wil er niet om veinzen, ik erken rond weg dat ik in mijn land de eerste ben geweest, die ooit openlijk het christendom aanviel neen, niet het echte, maar het valsche christendom, het onrecht en kwaad, ons door christenen aangedaan. Zoo iemand het iu de Japaneezen afkeurt dat zij sterke anti-christelijke vereenigingen hebben, ik wil eerlijk verklaren dat ik de eerBte was in Japan, die ooit zulk eene vereeniging oprichtte tegen het christendom neen, niet tegen het echte christendom, maar om ons te beschermen tegen het val sche. Denkt niet dat ik dat deed, omdat ik een Buddhist ben, want ik dacht al juist zoo, eer ik den Buddhistischen tempel binnenging. En ik mag tegelijk uitspreken dat zoo iemand de onderlinge verwantschap der godsdiensten bepleitte als een aanhanger van synthetischen godsdienst, ik dat was ik ben waarlijk geen Buddhistische secte- man. Ik geef om geen naam, en de Japanees over het geheel doet dat niet. Doch wel geven wij om het verband tusschen de ge predikte en de beoefende waarheid. Of Christus ons behoudt of ter helle voert, ol Gautama Buddha werkelijk geleefd heeft ol niet, dat zijn geen vragen waarin wij ons sterk verdiepen. Maar waar wij veel aan hechten, het is de vraag of leer en gedrag met elkaar samenstemmen. Daarom, zoo deze inconsequentie niet wordt weggenomen, en vooral zoo het verdrag, waaronder wij lijden, niet naar den eisch der billijkheid wordt herzien, zal ons volk het vooroordeel tegen het christendom nimmer kunnen af leggen, al wordt het nog zoo welsprekend van den kansel gepredikt. Wij worden dikwijls barbaren genoemd en te stompzinnig om de waarheid des bijbels te verstaan. Eu het is waar, eene zedelijkheid die bestaat in het prediken van het eene en het doen van juist het tegenovergestelde, voor het vatten van zulk eene zedelijkheid ziju wij te stomp. Ik geloof ook dat dit de zedelijkheid niet kan zijn van het beschaafde Westen. Ik geloof in de humaniteit dezer natiën ondanks den slechten schijn. Vooral tot uwe natie voel ik mij aangetrokken, gij die de negers van slavernij hebt bevrijd, gif die uzeiven een maal hebt vrijgevochten. Uwe onafhanke lijkheidsverklaring, ik kan haar niet zonder tranen lezen. Het kan niet auders, gij moe; onzen toestand eenigszins kunnen verstaan. Gelijk gij eenmaal recht vraagdet van uw moederland, zoo vragen ook wij recht vaD deze vreemde mogendheden. Eiken godsdienst, die der menschheid on recht leert, zal ik blijven bestrijden, gelijk ik dat tot nu toe deed, met lichaam en ziel. Ik zal de bitterste vijand van het Christen dom zijn of de warmste bewonderaar van de evangeliën. Ik vertrouw dat gij, mannen en vrouwen van dit parlement, eene gods dienstige unie onder de volken wilt stichten, niet in naam maar in de daad. Doch wij, de veertig millioen zielen van Japan, die met vastheid en volharding blijven staan op onzen eisch van internationale gerechtigheid, wij kunnen niet anders dan afwachten, wat de zedelijkheid der Christenheid zal blijken te zijn". Het is zeker geen wonder dat deze flinke woorden een diepen indruk maakten. En zij, die hier in ons midden steeds roemen op de noodzakelijkheid van het uitzenden van zendelingenop de waarde van het Christendom voor belijders van andere gods diensten zij moeten van zelf wel tot nadenken gestemd worden na deze herinne ring, en de les, daarin opgesloten. Arrondissements-Rechtbank. te Middelburg. Bedriegelijbe verkorting van recliten van scliuldeiscUers. Voor bovengenoemde rechtbank stond heden terecht: W. T., oud 58 jaren, meubelmaker, ge boren te Bergen op Zoom, laatst woonachtig te Goes, thans verblijvende te Amsterdam, ter zake: dat hp te Goes, koopman zjjnde en bp vonnis dezer rechtbank van 25 October jl. in staat van faillissement verklaard, op 19 October 1893, op een tijdstip, waarop hp wist, dat het fail lissement niet kon worden voorkomen, ter bedriegelpke verkorting van de rechten zjjner schuldeischers, een zpner schuldeischers heeft bevoordeeld, door aan Maurits Vos en Isidore Vos, handelende onder de firma J. M. Vos Zoon te 's Gravenhage, die van hem, beklaagde, een bedrag van ruim twee duizend zeven hon derd gulden hadden te vorderen, over te dra gen bij akte van cessie, zjjne vordering van interessen, hem komende in hoedanigheid van erfgenaam van den vèrmoedeljjk overleden verklaarden Th. W. A. van der Linden du Toy, tot een bedrag van jaarljjks f 337.76, op de voorwaarden, in die akte vermeld. In deze zaak waren vanwege het openbaar ministerie 5 getuigen gedagvaard, terwijl als veidediger van beklaagde optrad de heer mr A. C. A. Jacobse Boudewijnse. In de eerste plaats werd voorlezing gedaan van het vonnis van faillietverklaring en daarna overgegaan tot het hooren der getuigen. De eerste J. C. H. Hollmann, deurwaarder te Goes, verklaarde in de laatste jaren in zijne betrekking nog al veel met beklaagde in aanraking geweest te zjjn, ter zake van het protesteeren van wissels. Dat beklaagde zich failliet heeft doen verklaren is vermoe delijk daaraan toe te schrpven dat de eerste hypothecaire schuldeischer van beklaagde hem het voorgeschoten kapitaal heeft opgezegd. Beklaagde was koopmanhjj kocht en ver kocht goederen. Op eene vraag van den verdediger verklaarde getuige dat bekl. bp hem steeds bekend heeft gestaan als een oppassend werkzaam man, die zooveel mogeljjk zich van zpne verplichtingen kweet en steeds te goedertrouw handelde. Getuige gelooft niet dat de bekl. het voor nemen gehad heeft den eenen schuldeischer boven den anderen te bevoordeelen. De tweede getuige, de heer mr C. de Witt Hamer, advocaat te Middelburg, verklaarde op verzoek van bekl. het faillissement aange vraagd te hebben. Vroeger was hjj met dezen nooit in aanraking geweest. Wel was hem bekend dat bekl. zaken deed, maar nimmer h6eft hjj iets te zjjnen nadeele gehoord. Getuige is als curator in het faillissement opgetreden en heeft inventaris opgemaakt. Eenige dagen later is getuige tot de weten schap gekomen dat aan een der schuldeischers vier dagen vóór het failliet, bp akte van cessie, de vordering, hierboven genoemd, is overgedragen. Getuige heeft daarvan kennis gegeven aan het openbaar ministerie. Verder verklaarde getuige dat de schulden van den gefailleerde bedroegen 23692.83', waaronder f 18000 aan geleend geld. De beklaagde erkende de aanvraag om fail lissement gedaan te hebben. De firma Vos had hem geduvende een geheel jaar gevraagd de bedoelde cessie te volbren gen beklaagde had dat steeds uitgesteld, omdat hjj voornemens was te betalen zoo spoedig hjj kon. Hjj trachtte eerljjk door de wereld te komen door minder hout en ander materieel in te slaan. De firma Vos heeft hem eindelpk onder bedreiging met faillissement gedwongen tot de cessie over te gaanhjj heett lang geaar zeld maar heeft eindeljjk toegegeven, in de hoop zoodoende uit zpne moeiljjkheden te geraken. De bekl. was niet op de hoogte van hetgeen de akte van cessie inhield en had er geen gedachte op dat hjj door die overdracht te bewerkstelligen zpne andere schuldeischers benadeelde, Op eene vraag van den voorzitter, of bekl. den 19en October niet wist dat hjj den 25en dier maand zich failliet zou moeten geven, verklaarde hjj den 19en nog aan geen faillis sement gedacht te hebben, maar door het lastig maken zpner andere schuldeischers tot de faillietaanvrage te zjjn gekomen. De getuige verklaarde nog niet te kunnen zeggen, hoeveel percent uit den boedel zal te recht komen, maar wel dat het nü reeds vast staat dat de andere schuldeischers door de handeling van beklaagde zjjn benadeeld. De volgende getuige, M. Vos, lid der firma J. M. Vos en Zn te 's Gravenhage, verklaarde geruimen tjjd, 15 a 20 jaar, met den bekl. gehandeld te hebben. De betaling liet nog al eens te wenschen over maar bekl. deed al wat hp kon om zjjne schuld aan te zuiveren. Getuige heeft hem altjjd als een fatsoenljjk, eerlijk man leeren kennen. Reeds sedert een paar jaar heeft getuige getracht om van bekl. zekerheid te krjjgen en hem gevraagd de meergenoemde ceBsie aan de firma over te dragen. Bekl. heeft dat steeds uitgesteld onder verklaring dat hjj, buiten de schuld aan de firma, niet meer dan 500 a f 600 schuld had. Toen de tjjd van het uit stel verstreken was en getuige er mede be kend werd dat de eerste hypotheekhouder op de huizen van bekl. het kapitaal had opgezegd heeft de firma, die tweede hypotheek had, in plaats daarvan de cessie genomen. Getuige heeft' er nooit aan gedacht dat bekl. failliet zou gaan, te minder daar hjj meende dat de opgaaf van weinig schuld juist was gedreigd met faillietverklaren heeft hjj nooit; zelfs is dit hem nooit in de gedachte gekomeD. De bekl. hield vol dat de firma hem met vervolging had gedreigd en met verkoop der huizen. Bekl. gaf toe dat hjj wel zjjn koopmans schuld had opgegeven maar dat hjj van de schuld aan geleend geld niet had gerept. De volgende getuige, G. van Kalmthout, meubelmaker te Goes, deelde mede dat hjj gedurende dertig jaar bp T. in dienst is geweest en dat bekl. meubelen kocht en verkocht. Over den toestand van de zaak kan getuige niet oordeelen. Getuige verklaarde dat in de dertig jaar, dat hjj bp bekl. in dienst was, deze jjverig zjjn best deed om zjjn zaak te behartigen en ook dat de levenswjjs niet te weelderig was voor zjjn stand integendeel hjj leefde burgerljjk. De laatste getuige, de meubelmakersknecht D. C. Lujjk te Goes, is bp bekl. in dienst ge weest, en verklaarde dat in de laatste dagen voor het faillissement nog meubelen werden verkocht. Van de zaak van bekl. was hjj niet op de hoogte. Ook deze getuige verklaarde dat de baas wel niet medewerkte, maar toch zpne zaak goed behartigde en in zjjn levens- wjjze burgerljjk was. Beklaagde, nogmaals gehoord, verklaarde opnieuw dat hp den 19 October het faillisse ment niet heeft voorzien. Hjj hoopte zjjne schulden te kunnen voldoen en verminderde zpne levenBwjjs in alle opzichten om daartoe te geraken. Vjjftien jaar geleden verkeerde beklaagde in gelijke omstandigheden als in Oct. jl. en toen ia hjj er in geslaagd zich op de been te houdendit hoopte bjj ook nu te zullen kun nen doen. De overdracht der cessie heeft hjj te goeder trouw gedaan, beweerde bp, in tranen uit barstende. Hp gat den arme en deed wat hjj kon om den last van anderen te verlichten en had nooit gedacht hier als bedrieger te zullen terecht staan. De ambtenaar van het openbaar ministerie, de heer mr J. A. van Hoek, begon met de verschillende elementen na te gaan, voor het misdrjjf van bedriegelpke bankbreuk noodig, en achtte, zooals hjj in het breede uiteen zette, die alle in deze zaak aanwezig. Spreker legde er vooral den nadruk op dat uit de omstandigheden, waarin beklaagde in October verkeerde, voor iedereen, dus ook voor hem, de gevolgtrekking voor de hand lag^dat, toen hjj op 19 October de cessie deed, het faillissement niet meer was te voorkomen. Hjj had 23 mille schuld, waartegenover slechts een bate stond van 7 mille, en heeft door de overdracht aan de firma Vos de andere schuld eischers benadeeld. Men heeft hoog opgegeven van de eerljjk- heid en de goede trouw van beklaagde maar spreker wees erop dat daarmede niet te rjjmen valt de opgaaf van bekl. aan de firma Vos, dat hjj slechts enkele honderd guldens schul dig was. De ambtenaar vorderde schuldigverklaring van beklaagde aan bedriegelpke bankbreuk en zpne veroordeeling tot eene maand gevan genisstraf. De verdediger, de heer mr A. C. A. Jacobse Boudewjjnse, begon met op den aanval van het openbaar ministerie op de goede trouw van beklaagde te antwoorden dat de opgaaf van dezen aan Vos met betrekking van schuld sloeg op koopmansschuld en niet op geleend geld. De verdediger toonde verder aan dat be klaagde een werkzaam leven achter den rug hééft en 28 jaar den harden strjjd des levens streed om thans hier te staan, bedreigd, na het verlies van geld en goed, ook nog zjjn eer verloren te zien gaan. Spreker gaf een schets van den aan rampen en tegenspoeden rjjken levensloop van be klaagde, die alleen door harden arbeid en noeste vljjt en door zich en den zjjnen het noodige te onthouden, de zaken drjjven kon en zelfs er niet tegen opzag de spaarcenten van zpne kinderen op te offeren om staande te bljjven. Het voortdurend leven tusschen hoop en vrees, dat het deel van beklaagde was, leidde ertoe dat hjj den 19en October niet voorzag en niet verzekerd was dat hjj binnen weinige dagen failliet gaan moest. Vele buien waren reeds over zjjn hoofd gedreven en hjj hoopte dat ook deze voorbjj gaan zou. Verder wees de verdediger erop dat de pres sie van de firma Vos den bekl. aanleiding had gegeven om, teneinde zich te redden, de cessie te doenen dat, toen dit geschied was, onmiddeljjk een andere schuldeischer optrad met de bedreiging dat bekl. binnen 3 dagen zekere som moest betalen of failleeren. Deze verloor nu allen moed en ging er toe over zich failliet te geven. Verder trachtte verdediger aan te toonen dat zjjn cliënt den 19 October niet gehandeld heeft met de wetenschap dat hjj door te ce- deeren zjjne andere crediteuren zou benadee- len en dat in deze zaak de bedriegeljjke ver korting van rechten der overige schuldeischers niet bewezen is. Nog stelde de verdediger in het licht dat bekl. iemand is die van administratie of za ken weinig of geen besef heeft. Indien hjj den schurk had willen spelen, had bekl. anders gehandeld. Verder legde de verdediger nog over een schrjjven van den heer mr M. J. de Witt Ha mer, waarin deze verklaart dat bekl. sedert 25 jaren bp hem bekend is als een eerljjk man, die steeds zjjn best deed, maar met een verward hoofd en geen administratieve kennis, en naar de meening van mr De Witt Hamer niet geweten heeft, wat hjj bjj de acte van cessie onderteekende. De burgemeester van Goes sloot zich bp deze verklaring, blpkens diens mede-ondertee- kening ten volle aan. Spreker concludeerde, op grond van een en ander, dat het der rechtbank moge behagen dezen ongelukkigen man zonder geld en goed, een zwerver, die bjj zpne kinderen het gena debrood moet vragen, niet het laatste wat hjj heeftde eer te ontnemen. De rechtbank sloot hierop het onderzoek en bepaalde de uitspraak op heden over acht dagen.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1894 | | pagina 1