zitting van maandag 4 decembeü 1893. 67 doordrongen van het groote belang dat de eilanden Schouwen en Duiveland en daarmee geheel Zeeland hebben bij de tot standkoming der verbinding met den vasten wal door middel van een stoomtram. Overwegende dat over het voorstel van heeren Ge deputeerde staten van Zeeland, strekkende om aan die onderneming subsidie te verleenen en haar daardoor mogelijk te maken, de stemmen in de vergadering der Provinciale staton van 22 November 1893 hebben ge staakt. Spreken als hun innigen wensch uit dat het boven genoemd voorstel van heeren Gedeputeerde staten in de vergadering der Provinciale staten, te houden den 4 December aanstaande, zoowel in het welbegrepen belang van Schouwen en Duiveland als in het belang der provincie Zeeland, met meerderheid van stemmen zal worden aangenomen. Hetwelk doende. Het adres van ingezetenen van Noordwelle, waarop 42 handteekeningen, luidt: De ondergeteekenden, allen inwoners der gemeente Noordwelle, eiland Schouwen, hebben met belangstel ling vernomen dat door een comité concessie werd aangevraagd voor de verbinding van de eilanden Schouwen en Duiveland met den vasten wal, door middel van een stoomtram, en hebben met vreugde het voorstel van Gedeputeerde staten begroet omiau deze onderneming eene provinciale subsidie te ver leenen. Zij hebben tot hunne teleurstelling gezien dat over het voorstel van HH. Gedeputeerde staten de stemmen in de vergadering van de Piovinciale staten van 22 November jl. hebben gestaakt. Zij spreken den waarachtigen wensch uit dat in de vergadering van de Provinciale staten van 4 Decem ber a. s. voormeld voorstel van HH. Gedeputeerde staten zal worden aangenomen, omdat het daardoor mogelijk wordt deze eilanden uit hun isolement op te heffen en de zoozeer allerwege gewensehte en ver langde verbinding tot stand te brengen. 't Welk doende enz. De voorzitter stelt voor deze adressen voor ken nisgeving aan te nemen, daar de adressanten van zelve door de beslissing, door de vergadering te nemen, een antwoord ontvangen. Aldus wordt besloten. De voorz:t<er deelt mede, dat verder is ingeko men een nota van den heer Siegers, houdendo beden king tegen het besluit der Provinciale staten, om op Maandag 4 December 1893 eene herstemming te hou den over het voorstel tot het verleenen eener subsidie ten behoeve vaa den stoomtramweg Brouwers havenSteenbergen; waarover de Btemmen, in de bijeenkomst van 22 November jl., hebben gestaakt. De Nota luidt: Mijne heeren Sedert onze bijeenkomst van 22 November jl. zijn er bij mij bezwaren gerezen tegen het toen genomen besluit om op heden eene herstemming te houden over het voorstel óm een subsidie te verleenen voor een stoomtramweg 'BrouwershavenSteenbergen, waar over iu de zitting de stemmen hebben gestaaktom dat, naar mijne bescheiden meening, dat besluit niet wtl overeen te brengen is met de bepalingen der provinciale wet. Zooals aan deze vergadering zeer wel bekend is, bepaalt art. 76 der provinciale wet o. m.„Bij staken van rtemmen wordt het nemen van het besluit tot eene volgende vergadering uitgesteld." De vraag is dus geoorloofd: of deze bijeenkomst geacht kan worden te zijn: eene volgende vergadering in den zin der wet. Ik meen dit te mogen ontkennen. In art. 64 der provinciale wet lees ik: „Jaarlijks worden twee gewone vergaderingen gehouden. De eerste wordt geopend op den eersten Dinsdag der' maand November." In artikel 65 2e alinea: „Zij (de vergadering) duurt, tenzij de Staten tot het tegendeel besluiten, ten minste veertien dagen." Eu in artikel 63: Zij (de vergadering) wordt, in onzen naam, door den voorzitter geopend en gesloten." Voorwaar, mijne heeren dit alles is m. i. vrij scherp geformuleerd De wet kent dus slechts twee gewone vergaderingen-, (NB. de buitengewone vergaderingen kunnen in dit betoog veilig onbesproken blgven), die afgepaald wor den door eene opening en eene sluiting ia naam der koningin. Nu zon ik meenen dat, waar de wet spreekt van uitstel tot eene volgende vergadering, daarmede niet anders kan bedoeld zijn als uitstel tot eene andere ver-1 gadering dan die thans bijeen is. Kon de opvatting juist wezen, dat de bijeenkomst op heden gerekend kon worden te zijn een vergade ring in den zin der wet, dan zouden ook onze bijeen komsten van 7, 10 en 22 November jl. gerekend moeten worden vergaderingen, in den zin der wet, geweest te zijn. Wij zouden dan nu reeds de vierde vergadering houden, in plaats van de eene vergadering, in November te houden, waarvan de wet spreekt. Deze opvatting kan m. i. onmogelijk juist zijn. De tegenwoordige vergadering, door den voorzitter, op den 7 November jl., in naam der Koningin geopend, moet m. i. wettelijk gedacht worden, als onafgebroken voort te duren totdat zij, na afhandeling van aan de orde gestelde onderwerpen, door hem, in naam der Koningin, gesloten is. Eerst daarna kan gedacht worden aan eene volgende vergadering. Deze vergadering op 7 November officieel geopend, is, tot hare oilicieele sluiting, een ondeelbare verga deringin hoevele bijeenkomsten ook onderverdeeld; alle handelingen der Staten, in bet tijdvak, tusschen deze oilicieele opening en officieele Bluiting verricht, zijn m. i. handelingen, lot een en dezelfde vergadering behoorende. Eene tweede stemming over het voorstel tot subsi- dieering voor een stoomtramweg Brouwershaven Steenbergen in deze bijeenkomst zou, naar mijne be scheiden meening, niet anders zijn dan: eene tweede stemming over een zelfde onderwerp in eene en de zelfde vergadering, dns het „nemen van het besluit, niet in eene volgende maar in dezelfde vergadering" alzoo niet in overeenstemming met de voorschriften der Provinciale wet. Het is op grond dezer beschouwingen, dat ik be zwaar heb aau de voorgestelde stemming deel te ne men, en dat ik vrijheid vind, der vergadering in overweging te geven, om bet nemen van het besluit uit te stellen tot de aanstaande zomervergadering; opdat uit uw besluit geen rechtsonzekerheid ontsta, of wel gevaar loope van hoogerband vernietigd te worden. De voorzitter merkt op dat uit de nota van den heer Siegers blijkt dat deze wenscht de stemming uit te stelleu tot de zomergadering. Hij beschouwt dit als een motie van orde en opent daarover de beraad slaging. Te voren zegt bij, dat bij het niet eens is met den heer Siegers. Het is bekend dat in de grondwet van 1848 de woorden zitting en vergadering niet dui delijk werden onderscheiden. Men sprak door elkander dan eens van vergadering dan eens van zitting. Het zelfde gebeurde bij de Provinciale wet. Hier ook

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1893 | | pagina 71