6i ZITTING VAN WOENSDAG 22 NOVEMBER 1893. beweren. Toch is die kwestie niet in discussie geweest bij onze beslissing. Wij meenden, dat het ook nu zoo zou loopen, en ook desgelijks behoorde te gaan, nu eenmaal de be ginsel vraag omtrent het subsidieeren van stoomtrammen was uitgemaakt. Door die meening zijn wij in ons voorstel geleid, en door die opvatting is onze houding bepaald. Wij zijn te eerder daartoe gekomen, omdat onzes inziens elke discusrie over de levensvatbaarheid eener onderneming als deze met onvruchtbaarheid geslagen is, en zoowel de scbriitelijke als de monde linge gedachtenwisseling heeft ons niet overtuigd van ons onrecht, maar integendeel onze opinie ver sterkt. De voorspellingen van voor- en tegenstanders berusten veelal op vermoedens en niet op vaste gegevens. Een ieder berijdt ten deze zijn hobby horse (zijn stokpaardje), en voor ieders beweren valt allicht iets te zeggenmaar daarom kunnen die onzekere gegevens toch maar weiniggewicht in de weeg schaal leggen. Men staat soms verbaasd over het verkeer dat een nieuw vervoermiddel scheptmaar men komt bedrogen uit zoo men te vast daarop rekent. Daarom waardeeren wg de houding van hen, die een ander standpunt meenden te moeten innemen, al houden wij er aan vast, dat het onze ten deze het juiste was. Nog eene opmerking, ter voorkoming van misverstand, en wel niet geheel overbodig, naar mij voorkomt, met het oog op de uitlating van éen der vorige sprekers. Gedeputeerde staten willen door het aangenomen standpunt niet beweren, dat wij na de vroeger geval len beslissing zouden gehouden zijn, alle aanvragen om subsidie voor stoomtrammen in te willigen, maar zij meenen, dat, met het oog op de antecedenten, het hoofdelement te zoeken is in de beantwoording der vraag, of het algemeen belang dermate bij de zaak is betrokken, dat het geldelijk offer in verband met de middelen der provincie gewettigd is. Daarop komt het dan ook ten deze aan. Dit zullen de Provinciale staten hebben uit te maken, en tot voor lichting uwer vergadering hebben Gedeputeerde staten na rijp overleg gemeend, ten gunste van deze aanvraag te moeten adviseeren, al vertegenwoordigt zij ook een zeer aanzienlijk bedrag aan geld. Hierover nog een enkel woord. Men heeft dat hooge cijfer van ruim f 17.000 gedurende 20 jaar luide doen klinkenmaar ik doe opmerken dat dit bedrag nog in geenen deele vaststaat. Is toch, gelijk sommigen meenen, de begrooting te hoog, dan komt dit geheel en al ten goede aan en dus in mindering van het provinciaal subsidie. Heeft voorts de zaak zoo weinig levensvatbaarheid, als velen be weren, dan belooft het eiodcijfer van het provinciaal subsidie aanmerkelijk lager te wezen. Er wordt immers slechts jaarlijks, gedurende een termijn van 20 jaar, eene bijdrage gegeven. De uitbetaling dier termijnen zal bij zoo geringe levensvatbaarheid als van zekere zijde voorspeld wordt, wel niet lang duren en het totaalcijfer dus niet hoog zijn. Vat men de kwestie goed in het oog, dan is de ware stand van zaken deze Wordt ons voorstel aangenomen, dan is daarmede het tot stand komen der verbinding nog geenszins verze kerd. Immers dan moeten het rijk en de geldschieters ook nog het hunne doen, en van beide ia niet te wachten, dat zij op losse gronden hulp en medewer king zullen verleenen. De Provinciale staten hebben naar deu eisch der regeering, dat zij zullen voorgaan, den eersten steen aan te dragen van het op te trekken gebouw. Zij zullen om zoo te zeggen beslissen of de proef zal gewaagd wórden, Wordt daarentegen ons voorstel verworpen, dan laadt deze vergadering de verantwoordelijkheid op zich, dat het uitzicht op deze voor een belangrijk deel van Zee land gewenschte verbinding zoo niet voor goed dan toch voor zeer langen tijd onmogelijk is geworden. Mag men het nemen van die proef ondoenlijk maken is het voorgedragen geldelijk offer te groot? Op beide vragen gaven Gedeputeerde staten door hun voorstel een ontkennend antwoord. Zij meenen uwe vergade ring te mogen en te moeten adviseeren, om de proef te doen, al vordert die wellicht een belangrijk offer, en zulks met het oog op het groote belang dat daarbij betrokken is. Daar geen der leden thans meer aan de algemeene beraadslagingen wenscht deel te nemen, worden die door den voorzitter gesloten en wordt overgegaan tot de artikelgewijze behandeling. Hierbij wordt door niemand het woord gevoerd en bij geen der onderdeelen hoofdelijke stemming ver langd, zoodat zij z mder deze worden aangenomen. Daarop wordt het voorstel in zijn geheel in stem ming gebracht met den uitslag dat de stemmen staak ten 19 tegen 19. Voor stemden de heeren Van Teylingen, Saijders, Van Waesberghe Janssens, Van Deinse, Van der Bilt, Hennequin, De Casembroot, Da Jonge, Buteux, De Smidt, Hammacher, Van Lynden, De Bats, Van Woel- deren, Heijse, M. Bolle, J. A. Bolle, C, J. Fokker en Van der Lek de Clercq. Tegen stemden de heerenVan Uije Pieterse, Den Boer, Moes, Fruytier, Moerdijk, Van Voorst Vader, Ysebaert, Van der Meer, Siegers, Hollestelle, Pompe van Meer* dervoort, Van der Beke Callenfeis, Dronkers, Huvers, Van Buren, Van Rompu, Noordijke, Van der Have en Lucasse. De voorzitter wijst erop dat, volgens art. 76 der provinciale wet, nu het nemen van een besluit moet uitgesteld worden tot een volgende vergadering. Daar voor zal het noodig zijn dat een dag wordt aangegeven, tenzij men de zaak wil aanhouden tot eene volgende Staten vergadering, wat hem niet wenachelijk voorkomt. Do heer jr. A. Bolle. Ik stel voor heden avond bijeen te komen. De heer Van Rompn> Mijnheer de voorzitter. Kan de vergadering niet over een half uur worden bepaald De heer Van IJije Pieterse. De zaak, die hier besproken is, is van het hoogste belang. Komen wij nu van avond bijeen, dan is het te verwachten dat ieder der leden bij zijn opinie big ven zal en daardoor wordt het belang der zaak niet bevorderd. Mijnheer de voorzitter, u gaf in overweging de zaak uit te stellen tot een volgende vergadering en ik geloof dat het wenachelijk is dien raad te volgen en in de Juli-vergadering de beslissing te nemen. Dan hebben wij ruimschoots tijd gehad over het voorstel nog eens te denken en kan ook nog meer licht over de kwestie worden verspreid. Ik zelf heb veel over de zaak nagedacht, evenals mijne medeleden, maar dat neemt niet weg dat na ver loop van tijd, en na meer inlichtingen verkregen te hebben, een opinie kan gewijzigd worden. Het is m. i. in het belang van het comité, dat gele genheid gegeven wordt om de zaak nog eens van alle zijden te bezien. Trouwens, de zaak is niet zóó urgent dat zij geen uitstel van 7 of 8 maanden zou kunnen leiden. De voorzitter meent dat het uitstel, door den heer Yan Uije Pieterse voorgesteld, niet wenschelgk is. Hij voor zich gelooft dat het verkieselijk is op een nieuwen dag bijeen te komen. Het kan ook heden avond geschieden, doch hij betwijfelt of dit wel zou zijn overeenkomstig den geest der wet, die bedoelt dat de afwezige leden in de gelegenheid worden gesteld alsnog mede te stemmen.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1893 | | pagina 68