ZITTING VAN WOENSDAG 22 NOVEMBER 1893. 41 Voegt men daarbij plus minus I 40000 voor onvoor zien, wat toch heel gemakkelijk kan, dan krijgt men een totaal bedrag van f 250000. Daar deze posten op de begrootiog van kosten voor memorie zijn uitgetrokken, als wordende deze geacht te komen ten laste van het rijk, en de begrooting een totaal cijfer aanwijst van f 750O00, zóo blijkt dat bet aanleggen van de tram ongeveer kosten zal do klei nigheid van een milioen Nederlandse he guldens. Ofschoon men niet weet ot het rijk de subsidie op de voorgestelde wijze verleenen zal, waarbij dan nog moet komen voor rekening van het rijk hot onder houd der beide havens en der havenwerken en een jaarlijksche bijdrage voor het onderhonden der gere gelde verbinding, te zamen natuurlijk weer vele dui zenden per jaar, zoo willen wij aannemende dat de subsidiën verleend worden gelijk het comité zich dit voorstelt toch vragen of dat alles nog wel voldoende zal blijken. ïs éen enkele stoomboot voor het onderhouden eener geregelde verbinding voldoende Zal er aan die stoomboot nooit iets mankeeren Als de stoomboot naar de werf moet, kan men natuurlijk tijdig in den dienst voorzien, maar hoe, als onverwacht en gansch ongedacht aan de machine bv. een defect ontstaat Zal het overzetten in zulk een geval geschieden met een roeiboot En als dit eens gebeurt in den tijd van het peeën- vervoer of als 't dan eens stormt Het deskundig advies maakt de opmerking dat ver moedelijk wel blijken zal te weinig rollend materieel voor de exploitatie van den stoomtramweg in Zeeland en Brabant te zijn ontworpen. Het wordt door het comité nader toegestemd. En wat te denken van een comité, dat zoo weinig op de hoogte bleek, van wat voor een geregelden dienst noodig zal zijn. Op zijn minst blijkt dat men hier niet te doen heeft met der zaken kundige mannen. Met de meest mogelijke bescheidenheid wordt daarom aan het comité de vraag gesteld, of het niet wensehelijk zou zijn ook neg op een tweede boot bedacht te wezen. Indien men daarop intijds bedacht is, kon ook deze voor rekening van het rijk worden gebracht. Vragen staat vrij en men kan het probeeren 1 De pogingen van het comité tot het verkrijgen eener verbinding van de eilanden Schouwen en Duiveland door middel van een stoomtram met den vasten wal, verdienen inmiddels hoogelijk te worden gewaardeerd. Gewaardeerd om het locaal belang dat er misschien, maar dan toch maar zeer betrekkelijk, bij betrokken is; doch het algemeen belang wordt er in ieder geval te weinig bij gebaat, om van 't rijk en de provincie ■zulke enorme offers te kunnen vorderen. Van het wenschelijke is bijna ieder overtuigd maar van het mogelijke is niemand zeker. Het verleenen van subsidie aan een dusdanige on derneming ligt ongetwijfeld op den weg der provincie. Daarbij mag echter nooit uit het oog worden verlo ren dat men dan ook de overtuiging diende te be zitten dat de onderneming levensvatbaar is. Ged. staten zeggen„In geen geval is echter de onderne ming levensvatbaar zonder een ruim provinciaal subsidie." Wilt dat niet zeggenOf de onderneming levens vatbaar is wetea wij niet, maar zonder provinciaal subsidie is zij het in geen geval Toch diende men daaromtrent zekerheid te hebben en van de levensvatbaarheid ten stelligste overtuigd te zijn; zoodanig dat, van wege Ged. staten, de ver zekering kan worden gegeven dat de onderwerpelijke tram in geen geval finantieel zal verongelukken. Bijvoegsel van de nlddelburgsche courant van Vlaand 't Zou niet onmogelijk zijn, indien later de exploi tatierekening mocht tegenvallen, dat opnieuw geldelijke offers tot instandhouding der onderneming, vsn de provincie moesten worden gevraagd, welke men dan niet zou kunnen weigeren zonder hetgeen reeds ge geven was, te doen verloren gaan. Het offer is te groot voor eene onderneming, waarvan de levensvat baarheid niet zeker is. Die zekerheid wordt door Ged. staten niet gegeven. Integendeel. Ged. statenj erkennen de onzekerheid. Eu daarmede handelden zij zeer voorzichtig. Zij zeggen„dat de risico aan een dergelijke onderne ming groot is en dat het met name „onzeker" is ot zoo alb het comité aanneemt „een verkeer onge veer als op de lijn BreskensMaldeghem zal verkregen worden." En toch is op die onzekerheid de geheele exploitatierekening gebouwd. Het comité meent dat de ontvangst „moet" zijn f 55000. Wat „moet" heeft men niet in zijne macht. Het comité erkent dat alle cijfers, die voor ontvangst ge steld zijn, „betrekkelijk willekeurig" zijn. Men spreekt van „allerverrassendste resultaten." Als 't maar geen onaangename verrassingen zullen zijn. Wij hebben ons bepaald, zoo schrijft het comité, het bedrag uit te rekenen per dagkilometer en vonden daarvoor een cijfer van f 3.40. Om een cijfer te „vin den" is niet moeielijk. Met cijfers kan men zelfs goocheltoeren doen. Het groote belang en de ernst der zaak vorderde, dat men een dergelijke berekening op deugdelijker gegevens bad doen berusten. Omdat de stoomtram BreskensMaldeghem tusschen 1888 en 1892 als minimum f 3.40 opbracht, meent men op gelijke opbrengst, „te mogen rekenen," omdat, zoo luidt het woordelijk ia de missive van het comité, „omdat naar onze vaste overtuiging de stoomtramweg BrouwershavenSteenbergen wel niet geheel, maar toch vooreen belangrijk deel gelijk te stellen is met den stoomtramweg Breskens—Maldeghem met zijtak Sluis." „Mag ook al op de door ons Deoogde lijn het door gaand verkeer zooals men dat heeft op de lijn Bres kensMaldeghem, gemist worden tijdens ijsgang en mist zal onze lijn een zeer belangrijk deei van het gebeele verkeer tot zich trekken". Zooals uit de aangehaalde woorden blijkt, heeft bet comité, dat even te voren sprak over „betrekkelijk willekeurig", reeds vrij spoedig een „vaste overtuiging" gekregen. Wat men eerst meent gelijk te mogen stellen gaat men onmiddelijk daarop met „vaste over tuiging" „niet geheel" maar „vooreen belangrijk deel" gelijk stellen. Wel gelijk maar toch weer niet geheel gelijk! Men gaat toegeven dat het „doorgaand verkeer" niet gelijk zal zijn maar „zal gemist worden" om eindelijk zijn hoop te stellen op „ijsgang" en „mist"! Een hoop, broos en vergankelijk, die evenals mist damp kan verdwijnen en smelten kan als ijs voor de zon. Kan ijsgang en mist geen tegenovergestelde uitwer king hebben en nimmer belemmerend werken bij den overgang van het Zijpe? Naar mijne bescheiden mee ning blijft juist het Zijpe een groot beletsel voor het welslagen der geheele onderneming. Een oponthoud dat zeer belangrijk kan zijn en waardoor wellicht menigeen, om naar Rotterdam en Middelburg te komen, wat den tjjd en den prijs betreft, de voorkeur zal geven aan de welingerichte stoom- booten. En als men moet leven van ijsgang en mist daargelaten of deze ook voor den Zijpe-overgaDg nimmer een beletsel kunnen wezen; als men moet gaan rekenen op personenvervoer van eeuige beteekenis, alleen dan als alle andere vervoermiddelen ontbreken, dan leeft men van den afval en zullen de uitkomsten 4 December 1893. pp

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1893 | | pagina 45