40
ZITTING YAN WOENSDAG 22 NOVEMBER 1893.
De bepaÜDg van een bedrag, zonder daarbij te
ietten op hetgeen voor den aanleg voorloopig door
het comité wordt noodig geacht, en dit subsidie te
laag te bepalen, zou mijns inziens tamelijk wel neer
komen op hetzelfde als weigering van subsidie.
In verband hiermede, meen ik uw college te moe
ten in overweging geven bet navolgende denkbeeld:
„Het provinciaal subsidie te bepalen op zoodanig
bedrag, als zal blijken dat de aanleg van den stoom
tramweg, onder behoorlijke controle, van wege de
provincie, door den concessionaris uit te voeren, vor
dert, verminderd met het bedrag der te sluiten lee
ning, ad 480.000, met dien verstande, dat dit
subsidie niet het bedrag van 250.000 mag te boven
gaan dat genoemd bedrag niet in eenmaal, doch met
bijrekening van rente, in 20 jaarlijksche termijnen zal
worden uitgekeerd, en voorts onder soortgelijke be
palingen, als verbonden aan de provinciale bijdragen,
in de reeds door de provincie gesubsidieerde lijnen."
Het denkbeeld, door het comité aangegeven, om de
provinciale bijdrage als een renteloos voorschot te
beschouwen, en terug te betalen uit de helft der op
brengst der liin boven de 5 van het geleende
kapitaal, meen ik niet te kunnen voorstaan.
In de eerste plaats schijnt mij toe, dat zoodanige
bepaling niet gunstig zou werken, tot het doen slagen
der leening van de benoodigde ƒ480,000, entweedens
zou zoodanige regeling noodwendig met zich brengea
een van wege de provincie te voeren volledige con-
tróle op en inmenging in de zaken der exploitatie,
wat niet anders dan belemmerend en nadeelig op de
ontwikkeling der onderneming zou kunnen zijn.
Buitendien mag betwijfeld wordeD, of werkelijk de
kans wel groot is, dat de provincie vruchten van deze
regeling zou plukken, ter vermindering van het ver
leende subsidie.
Ik vermeen met bet bovenstaande alles te hebben
medegedeeld, wat tot toelichting van de hangende
gewichtige kwestie kan strekken.
Het oordeel over de financiëele draagkracht der
provincie zal naar mijn oordeel moeten leiden de be
slissing, of al dan niet door het verleenen van de
bedoelde subsidie getracht moet worden, gunstiger
omstandigheden voor een belangrijk deel van Zeeland
in het leven te roepen.
De door den heer Huvers overgelegde nota is van
den volgenden inhoud
Als het werkelijk waar is dat de ontworpen
tramonderneming een levensbehoefte is voor de inwo
ners van Schouwen en Duiveland en deze bovendien
voorziet in een bepaalde behoefte, dan maakt de onder
steuning, toegezegd door de verschillende openbare
lichamen welke bij de zaak belaDg hebben, een tegen-
overgestelden indruk. Om rechtvaardig te zijn diende
men te onderscheiden.
Brouwershaven beloofde 400 per jaar en Zierikzee
f 500. Brouwershaven is niet ongelijk aan Yeere en
Zierikzee is in zekeren zin welvarende.
Indien deze bijdragen geacht kunnen worden een
maatstaf, een thermometer te zijn, dan zou men veilig
kunnen zeggen dat Zierikzee zój diep met is door
drongen van het groote belang eener tramonderneming.
Dan had ze hare bijdrage minstens wel mogen ver
driedubbelen.
Bruinisse dat er inderdaad veel belang bij kan heb
ben gaf 200 minder dan gevraagd werd per jaar.
Zonnemaire en Steenbergen elk f 100 minder, doch
het waterschap Schouwen, om 200 per jaar gevraagd,
beloofde 250 te zullen geven.
Een kranig waterschap zal men misschien zeggen,
maar als men nu weet dat het waterschap Schouwen
9300 hectaren groot is en dat de Anna Jacobapolder,
met de Kramerspolder te zamen slechts 869 hectaren,
ook 250 beloven, dan blijkt daaruit zonneklaar dat
het waterschap Schouwen, dat is eigenlijk het geheele
land van Zierikzee, elf malen te weinig geeft en in die
verhouding wel 2750 per jaar moest geven.
Zoo heel groot is dus de belangstelling, in klinkende
muutspeciën omgezet, op Schouwen niet.
Toch zegt het eommité in haar missieve aan Gede
puteerde staten, dat de gemeenten en polders reeds
nagenoeg allen, naar hun vermogen, flinke bijdragen
hebben toegestaan.
Ze deden iets meer of minder dan gevraagd werd, maar
om van „flinke" bijdragen te spreken, is wel ietwat
overdreven.
Te zamen is het f 3675 per jaar.
In de als bijlage I aan de Staten overgelegde be-
grooting van het comité wordt medegedeeld dat deze
gemeenien en polders f 4000 per jaar zullen bijdragen.
En dan, zoo zeggen Gedeputeerde staten in hun
voorstel, zullen kosteloos in gebruik worden afgestaan,
de aan gemeenten, polders of waterschappen behoorende
eigendommen, welke voor den aanleg van den tramweg
benoodigd zullen zjjn en waarvan de waarde door het
comité op twintig duizend gulden wordt geraamd.
Nu blijkt uit de overgelegde begrooting dat die
eigendommen grootendeels zijn bermen van wegen
en dijken, voor zooveel die voor den aanleg benoodigd
zijn. Het gebruik van bermen van wegen en dijken
vertegenwoordigt nu juist zoo'n groote waarde niet.
Wat de waarde is der overige, om niet in gebruik
af te stane eigeDdomtneD, biijkt nergens nit.
Het advies van den hoofd-ingenieur zegt daaromtrent,
dat het niet is na te gaan of de waarde op twintig
duizend gulden juist is te noemen, en dat men het
slechts hoopt, dat bedoelde eigendommen gratis zullen
worden afgestaan.
Nu kan die koop intusschen zekerheid geworden zijn.
Wat betreft de waardebepaling vindt men, in de
begrooting van kosten, weiland langs het Brouwerij-
wegje, tusschen Brouwershaven en Zierikzee tegen 1
en de onderberm van den Blooischen dijk tegen ƒ0,50
per eenheid genoteerd.
Wordt hier de waarde van dijksbermen niet overdreven?
In de nadere missieve van het comité worden zij
kant wegen begroot op f 1000 en ouderberm dijk naar
gemelden maatstaf op f 5000 per hectare begroot. Zeker
niet gering voor eigendommen die in den handel weinig
waarde vertegenwoordigen
Nu door het comité zoo hoog van dit presentje
wordt opgegeven, had van de wezenlijke waarde dezer,
overigens zeer eigenaardige, subsidie wel beter mogen
blijken.
Bovendien had het niet geschaad indien men van
de belofte tot afstand eenvoudig had melding gemaakt
en van de 20 miile in debet en credit, die toch immers
elkander doodslaan, eenvoudig bad gezwegen.
Yan het rijk verwachten de ondernemers steun door
het maken of het betalen der kosten van den over
gang van het Zijpe, het aanleggen van havens te Brui
nisse en aan den Anna Jacobapolder, van een stoom
boot geschikt tot onderhouden der verbinding, het
onderhouden der beide havens en havenwerken en
een jaarlijksche bijdrage voor het onderhouden der
geregelde verbinding.
Zekerheid omtrent deze rijks bijdragen bestaat niet,
maar Gedeputeerde staten verwachten toch, dat op
de eene of andere wijze steun zal worden verleend.
De aanleg der havens wordt geschat aan de zijde
van Bruinisse op f 45000 en aan den Anna Jacoba
polder op f 105000 of zamen 150 duizend gulden.
De stoomboot voor den Zijpe-overgaug op 60000-