ZITTING VAN WOENSDAG 22 NOVEMBER 1893. 39 Ik moet aannemen, dat de gegevens, door het comité verstrekt, met zorg zijn verzameld, en dat men op goede gronden, die buiten het bereik van mijue beoordeeling vallen, heelt geschat het aandeel, dat de ontworpen stoomtramweg van het bestaand vervoer zal weten tot zich te trekken. Naar mijne meening, moet dit blijven geheel voor de verantwoordelijkheid van het comité, dat den aanleg van de stoomtram Brouwershaven—Steenbergen voor staat, en derhalve van de mogelijkheid dier onderneming uit een financieel oogpunt moet overtuigd zijn. Het verkrijgen door deze stoomtram van een vol doende rente van het daarvoor te leenen kapitaal, moet blijven een zaak tusschen het comité en de toekomstige deelnemers in de te sluiten geldleening. Ik geloof dat men dezerzijds dien kant van het vraagstuk moet laten rusten ook bij de onmogelijkheid, om het bewijs van het tegenovergestelde der financiële bestaanbaarheid van de onderneming te leveren. Het tot stand komen van de ontworpen stoomtram verbinding is intussehen een zaak van groot gewicht voor bet betrokken deel van Zeeland, het eiland Schouwen en Duiveland, ongeveer 1/8 gedeelte uitma kende der provincie, zoo in oppervlakte als bevolking. Behalve dat waarschijnlijk verschillende voortbreng selen van het eiland sneller en met minder kosten zullen worden vervoerd naar de groote markten buiten Zee land, en dus voor Schouwen en Duiveland de concur rentie met andere streken van landbouw en veeteelt beter zal zijn vol te houden, zal groote verbetering komen in den toestand van gedeeltelijke isolement van gezegd eiland, waarin dit nagenoeg jaarlijks in de wintermaanden verkeert, bij door ijs onbruikbare Zuid- Hollandsche rivieren en van totaal isolement, waarin het bij enkele strenge winters kan komeD, wanneer ook de Zeeuwsche stroomen door ijs onbevaarbaar zijn. Nu, naar het schijnt, van rijkswege geneigdheid be staat, door voor zijn rekening den overgang van het Zijpe te nemen, het tot stand, komen van een stoom tramweg BrouwershavenSteenbergen mogelijk te maken, ligt het mijns inziens op den weg der provincie, om ook van hare zijde eene ernstige poging in het werk te stellen, om voor een belangrijk deel der pro vincie betere toeetanden van communicatie in het leven te roepen. Daartoe waren de Staten van Zeeland ten alien tijde bereid, zooals wel blijkt uit de aanzienlijke sommen, besteed aan den stoombootdienst op de Wester-Schelde, aan de subsidiën aan den stoomboot-wagendienst Vlake—WatzoordenHulst, en aan den dienst der spoorbootmaatschappij, aan de rentelooze voorschotten tot verbetering der wegen, en eindelijk aan de subsidiën, verleend aan de stoomtramwegen BreskensMal- deghem—zijtak Sluis en Schoondijke—IJzendijke. Daar nu wel vast staat, dat zonder een ruim provin ciaal subsidie de onderneming in ieder geval onmo gelijk wordt, en niet voor het minst ook daarom, wijl geen staatshulp zal te verwachten zijn, indien de provincie in deze niet flink voorgaat, is mijne overtui ging, dat het verleenen van subsidie vau wege de provincie zeer ernstige overweging verdient. Dit op den voorgrond plaatsende, rijst de vraag, tot welk bedrag zoodanig subsidie ware te verleenen. Het comité vraagt aan de Staten van Zeeland eeue bijdrage uit de provinciale fondsen van 250 000 in eens, of van een aan deze som evenredig bedrag gedu rende 20 jaar, met dien verstande, dat deze bijdrage renteloos zal worden terugbetaald, uit de opbrengsten der lijn, zoodra die boven een zeker bedrag, door Gedeputeerde staten vast te stellen, zullen gestegen zijn. Een zeer belangrijk offer wordt alzoo van de pro vincie gevraagd. Aannemende, dat de aanleg zal kosten 750.000, zooals de raming van het comité luidt, dat van rijks wege in den overgang van het Zijpe zal worden voor zien, en dat voorts de verschillende, in de begrooting genoemde bijdragen van gemeenten en polders, en van het rijk voor het postvervoer werkelijk zullen worden verkregen, en het zal blijken mogelijk te zijn f 480.000 te leenen, dan volgt daaruit, dat om het tot stand komen van de tram' te verzekeren, een bijdrage van de provincie, van t 250.000 niet kan worden gemist. Het financieel belang der provincie schijnt mij toe, dat niet mede brengt de betaling in éénmaal van het gevraagde subsidiebedrag; integendeel komt mij voor, dat het wenschelijk is, even als bij de twee thans reeds gesubsidieerde stoomtramwegen het geval is, de pro vinciale bijdrage over zeker getal jaren te verdeelen. Wenseht men, ingevolge het verzoek van het comité een aan het gevraagde subsidie-kapitaal evenredige jaarlijksche uitkeering, gedurende 20 jaar, te doen. dan zal het bedrag dier uitkeering moeteD zijn 17.668 (zie bijgevoegde becijfering). Per kilometer zou het aangevraagde subsidie per jaar. gedurende 20 jaar, bedragen 393. Tot beoordeeling van dit bedrag mogen dienen de navolgende opgaven. De van wege de provincie verleende subsidiën, ge durende 10 jaar, aan de stoomtrammaatschappijen Bres kensMaldeghem met zijtak Sluis, en Schooadijke— IJzendijke. bedragen per jaar respectievelijk f 6000 en f 3000, makende per kilometer slechts 185 en f 285. Van wege de gemeenten en polders op Schouwen en Duiveland meent het comité te mogen rekenen op f 4000 jaarlijks, gedurende 20 jaar, of f 80.000 en bovendien op kosteloozen afstand van eigendommen f 20.000 ol te zamen 100.000. Per kilometer zouden dus de onmiddelijk belang hebbende gemeenten en polders aaa de stoomtram BrouwershavenSteenbergen bijdragen 2.222 deze bijdrage was bij de tramwegen BreskensMaldeghem zijtak Sluis f 2.000 en Schoondijke— IJzendijke 2.533. De gevraagde provinciale bijdrage per kilometer is dus aanzienlijk hooger dan voor de beide, reeds van wege de provincie gesubsidieerde stoomtramwegen. De bijdrage per kilometer door de belanghebbende gemeenten en polders op de stoomtramlijn Brouwers havenSteenbergen, staat tusschen die voor Breskens Maldeghem—zijtak Sluis en Schoondijke—IJzendijke. Wat nu betreft het bedrag van het provinciaal subsidie, moet niet uit het oog worden verloren, dat voor den aanleg van den stoomtramweg Brouwersha ven—Steenbergen zelf zeker geen groot rijkssubsidie zal te verkrijgen zijn, als het geval was bij Breskens Maldeghemzijtak Sluis, daar de rijkshulp zich zeker wel niet verder zal uitstrekken, dan tot de bekostiging van den overgang ;van het Zijpe, eu eene bijdrage voor het postvervoer. Ook moet bedacht worden, dat het zeer onwaar schijnlijk is dat voor een stoomtram als do onderhavige, het benoodigd te ltenen kapitaal 480.000), uit den vreemde zal toevloeien, doch dit zeer vermoedelijk op Schouwen zelf zal moeten gevonden worden. Voorts zij nog opgemerkt, dat een door het comité gevraagd subsidie aan de Staten van Noord-Brabant, ten bedrage van 25.000, is geweigerd. (Zie week blad Ingenieur no. 30 van 1893.) Deze omstandigheden pleiten mijns inziens voor de behoefte aan een ruim subsidie van wege de provincie Zeeland. Bij de onmogelijkheid, zooals ik uiteenzette, om reeds nu met zekerheid de kosten van aanleg te ramen, schijnt het mij ook bezwaarlijk toe, thans een bepaald bedrag voor het subsidie aan te geven.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1893 | | pagina 43