38 ZITTING VAN WOENSDAG 22 NOVEMBER 1893. Uit bovenstaande opgaven blijktlo. dat de eilan den Schouwen en Duiveland in oppervlakte 100/766 gedeelte vertegenwoordigen van geheel Zeeland2o. dat zij door 88/766 gedeelte van de bevolking van geheel Zeeland bewoond worden3o. dat 1/9 van den ge- heelen verbouw van suikerbieten uit deze eilanden wordt afgevoerd; 4o. dat, terwijl de geheeleveestapel 1/7 gedeelte bedraagt van die van de provincie, het aantal mestbeesten het 1/2.7 gedeelte bereikt. VERMOEDELIJKE OPBRENGST en ontvangsten van de Stoomtramwegmaatschappij Brouwers havenSteenbergen. Van de 10 gemeenten, welke onmiddelijk aan de lijn gelegen zijn, bedraagt de bevolking te zamen ongeveer 25000 inwoners (zie bijlage I. ingezonden dd. 29 April 1893). Hiervan voor het verkeer gere kend per dag 5/8 of 160 personen tegen den ge middelden prijs van f 0.60 (vervoer over 15 K. M.) geeft per jaar 160 X f 0.60 X 365 f 35040 voor het locaalverkeer bij feestdagen extra f 2000van de omliggende gemeenten 5 personen per dag ad f 0.60 geeft per jaar 5 X f 0.60 X 365 f 1095vervoer van melk voor de twee zuivelfabrieken te Zonnemaire en te Nieuwerkerk f 730vervoer van 20 van de ver bouwde suikerbieten op Schouwen en Duiveland direct naar de fabrieken te Steenbergen enz.5352 ton ad 1.50 f 8028; voor vervoer van vee 10 in- en uitvoer van visch, mossels, oesters enz. f 4000voor boterexpeditie, vervoer van stukgoederen enz. f 3507; voor diverse ontvangsten f 600te zamen f 55000. Behoort bij schrijven van het comité tot het ver krijgen van concessie voor de kortste verbinding van de eilanden Schouwen en Duiveland met den vasten wal door middel van een stoomtram, van den 31en Augustus 1893 no 69. Een nader rapport van den hoofdingenieur van den provincialen waterstaat luidt als volgt Bij nevengenoemd schrijven wordt mijn gevoelen gevraagd over de beschouwingen van het comité naar aanleiding van mijn schrijven dd. 7 Juni jl. no 1351 2(7/18, waarin ik, ter voldoening aan de mij verstrekte opdracht, eene beoordeeling gaf der be grootingen van kosten, voor den aanleg en de exploitatie van den stoomtramweg BrouwershavenSteenbergen. Met terugzending der mij in handen gestelde be scheiden, heb ik de eer daaraan te voldoen. Ik moet hierbij in herinnering brengen, dat naar mijn oordeel de begrootingen een zeer globaal karakter droegen en dat mijn inzichten op meerder punten der raming uiteenliepen met die van het comité. Ik onthield mij echter van het stellen van een andere raming tegenover die van het comité, daar ook ik op globale plannen geen nauwkeurig begrootingcijfer kon opmaken. De redenen daarvoor vindt uw college in mijn aan gehaald schrijven toegelicht, hooidzakelijk de onzeker heid der ijzer- en staalprijzen, die zulten bestaan op het tijdstip der besteding van de uitvoeiing der werken, de onzekerheid omtrent den afloop der onteigening, der bedoeling van de ontwerpers omtrent tal van onder- deelen van den aanleg en der gehtele onderneming, alsmede omtrent de vermoedelijke opbrengst van den stoomtramweg. De beschouwingen, nu door het comité geleverd, maken niet dat thans met meer zekerheid dan vroeger het totaal cijfer der kosten van aanleg is vast te stellen. Het schrijven van het comité bevat voornamelijk slechts gedeeltelijke instemming en gedeeltelijke weer legging van het door mij opgemerktevoorts wordt een schetsje overgelegd, waaruit blijkt, dat meu door een zwaren keermuur den aanleg van de trambaan op de dijkskruin nabij de kom van St. Philipsland wil mogelijk maken, terwijl eindelijk eene toelichting wordt gegeven op de becijferde opbrengst per dag kilometer, in de exploitatie-rekening vermeld. Eenigermate gevolg gevende aau de strekking der dezerzijds gemaakte opmerkingen is eenige wijziging gebracht in de bedragen der hoofdrubrieken van de begrooting der kosten van aanleg, doch het eindcijfer is gebleven 750.000. Bij vermindering van het bedrag voor den bovenbouw, uitgetrokken met f 47 022, heeft men de rubrieken „kunstwerken" ei» „gebouwen", alsmede de „admini stratiekosten" en „onvoorzien" met datzelfde bedrag verhoogd en daarmede natuurlijk hetzelfde eindcijfer behouden. Ik geloof, dat het ten eenenmale doelloos zou zijn, de gedachtenwisseling met het comité omtrent den prijs van den ijzeren en stalen bovenbouw voort te zetten. Ofschoon blijkbaar toegevende, dat de gestelde prijzen daarvoor in de begrootiog te hoog waren gesteld, wor den de cijfers, door mij genoemd, te laag geacht. In mijn aangehaald rapport gaf ik de gronden op, waarop zij berusten; ik heb daaraan niets toe te voegen. Intussehen kan ik het comité geen cDgelijk geven, dat, waar bij eene globale raming, als door hea inge zonden, veel kans is, dat verschillende zaken worden over het hoofd gezien en andere meer kosten dan waarop geraamd, men niet gebruikt lage thans geldende eenheidsprijzen, doch deze eenigermate opvoertmen is dan gedekt tegen eventueele stijging der prijzen van de materialen en schept op die wijze tevens een tweeden post voor onvoorzien. Bij de opvatting van het comité, omtrent de wijze van samenstelling der raming, zoodat men bijvoorbeeld meent, dat bet niet noodig is nit te trekken posten voor kosten der geldleening, kapitalen voor waarborg, rentekapitaal tijdens den bouw, enz. en men van oordeel is, dat deze bij het sluiten der leening gevon den worden, is natuurlijk een zeer groote post voor onvoorzien noodig; doch deze opvatting pleit mijns inziens niet voor de waarde der raming. In het hierbij overgelegde schrijven van den ingenieur te Zierikzee, wordt de aandacht gevestigd op ver schillende, minder juiste opvattingen, voorkomende ia de beschouwingen, door het comité aan uw college medegedeeld. Mij met den inhoud van dat schrijven vereenigende, kan ik volstaan met daarnaar te verwijzen. Evenmin ale vroeger, kan ik thans tegenover het eindcijfer van bet comité een ander stellen. Het is onder de gegeven omstandigheden niet mogelijk eene begrootiog te maken, die achter af met de werkelijke uitgaven niet zou blijken een halve ton of meer te verschillen. Mijne meening is echter, dat, indiende besteding der werken niet onder geheel gewijzigde omstandigheden van de thans bestaande ijzer- en staalprijzen plaats heeft, tn men met geen onwil bij de onteigening te maken heeft, de begrooting van kosten voor den aanleg zeer ruim is, en de stoomtramweg daarvoor zeer goed zal blijken te maken te zijn. Thans wordt door het comité overgelegd de becijfe ring van het geraamde bedrag ad f 55.000, voor de vermoedelijke opbrengst van den ontworpen stoom tramweg. Blijkbaar heeft het comité zelf geen groot vertrouwen in die becijfering voor mij, die Latuurlijk onmogelijk met de toestanden van landbouw, veeteelt, handel en nijverneid van Schouwen in die mate vertrouwd kan zijn als het comité, is het niet doenlijk te beslissen, welke waarde aan die becijfering te hechten is.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1893 | | pagina 42