N°. 308. 136* Jaargang. 1893 Zaterdag 30 December. Middelburg 29 December, c Deze courant verschijnt d a g e I ij k s, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per kwartaal m Middelburg en per post franco 2.- Afzonderlijke nommers, met of zonder bijvoegsel, zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentiën 20 cent per regel. Bij abonnement lager: Geboorte-, Trouw-, Dood- en andere familieberichten, benevens all* dankbetuigingen; van 1—7 regels 1.50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Reclames 40 cent per regel. T.etteren en nunst, HI I)I)l l lil III,SNIK COI II AM Thermometer. Middelburg 29 Dec. 8 u. vm 31 gr. (n. 12 u. 35 gr., av. 4 u. 33 gr. F. Verwacht verand. wind Agenten te VlissingenP. G. de Vey Mestdagh Zoon, te Goes A. C. Boluit, firma weduwe A. C. de Jonge, te Kruiningen F. v. d. Peul, te ZierikzeeA. C. de Mooij, te TholenW. A. van Nieuwenhuuzen en te TerneuzenM. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, eyenals de advertentie-bureau's van Nugh Van Ditmae, te Rotterdam, de Gebk. Belineante, te 's Gravenhage, en A. de La Mae Azn., te Amsterdam. Hoofdagenten voor bet Buitenlandte Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger. Advertentiën moeten des namiddags te één uur aan bet bureau bezorgd zjjn, willen zjj des avonds nog worden opgenomen. OCTROOIWET. De Nijverheid, bet orgaan van de Neder- landsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheidbevat het praeadvies, door direc teuren dier Maatschappij aan den minister van waterstaat uitgebracht betreffende de voorge stelde ontwerp-octrooiwet. Na er aan herinnerd te hebben, hoe uit verschillende omstandigheden gebleken iB, dat de regeering er ernstig over denkt de zaak der octrooien door de wetgevende macht te doen beslissen, en medegedeeld te hebben dat ter wille van den spoed het onderwerp niet eerst in de departementen ter sprake is ge bracht, gaat het bestuur over tot eene bespre king der vraag, of octrooien wenscheljjk zjjn of niet. Het beantwoordt die vraag bevesti gend. Aan de nadere toelichting van dit antwoord is het volgende ontleend. De wetgever, die het recht van eigendom op stoffeljjke goederen eerbiedigt en hand haaft, schiet aan zijn roeping te kort, wanneer hjj niet hetzelfde doet ten aanzien van voort brengselen van den geest. Niets toch is meer volkomen het eigendom van een mensch en tevens het uitvloeisel van zijne persoonlijke hoedanigheden, dan hetgeen hp met zjjn ver stand heeft uitgedacht en in het leven geroe pen. Heeft dezelfde persoon ook den stoff'e- 1 jjken vorm gegeven aan een proef of exem plaar van hetgeen hp heeft bedacht of ont worpen, dan is dat voortbrengsel ook een stoffelijk voorwerp van zjjn eigendomsrecht; maar het onstoffelijke, het bedenksel van den geest zelf staat hooger, en een beginsel van algemeene rechtvaardigheid eischt allereerst de erkenning en handhaving d&arvan. Iemand maakt h. v. een gedicht dat duizenden zullen lezen en honderden van buiten leeren; hoven- dien schrpft of drukt hij éen exemplaar van dat werk. Dan is dat éene boek natuurlijk het persoonlijk eigendom van den auteurin dit eigendomsrecht staat hp echter geheel ge lijk met dengene, die een gelijksoortig hoek heeft gekocht of geërfd, of ten geschenke ge kregen. Maar aan al de bestaande exemplaren ligt ten gronde het gewrocht van den geest des dichters zelf, zonder hetwelk al die boe ken er niet zouden zpn en al de lezers en koopers niets daarvan zouden genieten. Dat onstoffelijke product, die idee, is het voorwerp van intelectueelen eigendom, gewoonl jjk auteurs of kopierecht genoemd. Eene wetgeving, die het recht van eigendom van elk materieel exemplaar van het dichtstuk waarborgt, maar dat recht op het dichtstuk zelf niet handhaaft bp den dichter of auteur, schiet bljjkbaar te kort aan den eisch der rechtvaardigheid. Te vens aan den eisch der staathuishoudkunde, want ook de geldswaarde van het product van d en geest is veel hooger dan die van het en kele exemplaar. En hetgeen waar is omtrent het auteursrecht van letterkundige werken, is het evenzeer omtrent dat van kunstwerken, voor reproductie vatbaar, en van uitvindingen op het gebied der industrie. Van vele schijnbaar eenvoudige zaken, thans van algemeen gebruik en zeer goedkoop te verkrijgen, heeft de uitvinding de idee zelf, hetzjj eene groote inspanning van een schranderen geest, hetzjj eene reeks van proefnemingen en moeieljjke onderzoekingen gekosten wanneer de wetgever het recht van den uitvinder op dat onstoffelijke en voornaamste deel van het product onbeschermd laat', en alleen het materieele bezit en de eigendomsverkrpging van elk bewerkt voor werp handhaaft, dan doet hij zpn plicht om trent het mindere en miskent het hetere. Men beseft eerst den grondslag van dit recht, wanneer men zich bp iedere industrieele voort brenging in gedachte verplaatst m den tjjd, toen zjj voor het eerst werd aangewend. Hoe veel meer aanspraak tegenover zjjne tjjdgenooten had dan b. v. de uitvinder der verrekijkers dan de fabrikant of winkelier die naar een eenmaal uitgevonden type een verrekijker heeft gemaakt of aangekochtWelk verschil tus schen den uitvinder der lithographie en den werkman die, eens geleerd hebbende welke soort van steenen hp daartoe moet hebben, zoodanigen steen zich aanschaft, bewerkt en aflevert. Geheel onmeetbaar wordt de afstand tus- schen uitvinder en bezitter bp vele goedkoope kleine voorwerpen, die voor dageljjksch gebruik sedert lang onmisbaar zpn geworden, zooals b, v. Zweedsohe lucifers of de sluitplaatjes .(indertjjd aan Perry en C° geoctrooieerd), waar door de portemonnaie tegeljjk open en gesloten in den zak wordt gedragen. Intusschen doet zich een bezwaar voor, wan neer de gerechtigde tot den intellectueelen eigendom aanspraak maakt op de bescherming der wet. De idee kan geen voorwerp van bezit zijn, op dezelfde wijze als het stoffelijke pro duct. De dichter is alleen zóólang uitsluitend bezitter van zpn gedicht, zoolang hij het noch uitgeeft, noch voordraagtde uitvinder van zjjne uitvinding, zoolang hjj die niet te werk stelt of althans zjjne manier van werken weet geheim te houden. Maar niet met dat doel hebben zij gearbeid. Noch de auteur, noch de uitvinder zelf, noch hunne tjjd- en landge- nooten zouden met dat bezit door geheim houding en met een ddaruit alleen voortvloeiend eigendomsrecht gsdiend zjjn. Om aan den eisch der rechtvaardigheid en van het publiek belang te voldoen, moet dus de staatswet een tjjdeljjk voorrecht toekennen, waardoor de auteur genot kan hebben van zpn werk, zonder dat de maker van een kopie of nabootsing het hem kan ontnemen en de uitvinder gerust de openbaarheid aan zjjn procédé kan geven. Maar wederkeerig moet die openbaarheid dan ook worden gegeven zjj wordt de prjjs, dien de bevoorrechte op zjjne beurt betaalt voor de bescherming van zjjn recht. Op deze beginselen steunt iedere octrooiwet, zooals aan Uwe Exc. bekend is. Dat zjj sedert de afschaffing der wet van 1817 in Nederland niet meer worden gehuldigd, strekt den Neder- landschen wetgever niet tot eerhjj ontgaat daardoor ook het verwpt van gvoote inconse quentie niet, daar hjj den eigendom van let terkundige werken en van kunstgewrochten wel huldigten hjj maakt in het negeeren van den industrieelen eigendom van uitvin dingen eene niét gunstige uitzondering in de rjj der beschaafde natiën. Dat isolement dreigt meer en meer ons vaderland in eene niet wenschel jjke verhouding te brengen. Indien alle beschaafde natiën eene vereeniging voor den industrieelen eigen dom vormden, zoude dit recht van eigendom op uitvindingen, zoowel als op merken en modellen, internationaal zonder onderscheid van grenzen bestaan en beschermd worden. Alsdan zou er lo. nergens verschil worden gemaakt hp het verleenen van die voorrechten tusschen binnen- en buitenslands gevestigde aanvragers, een onderscheid, dat tot nog toe in eenige wetgevingen wel bestaat2o. geen behoefte meer bestaan aan octrooien van in voering deze hebben thans, waar zjj bestaan, niet zoozeer de bescherming van den uitvinder, maar veeleer de bevoordeeling van een tak van nationale njjverheid boven de buitenland- sche ten doel. Bjj het bestaan van eenè Unie voor den industrieelen eigendom tusschen eenige mogendheden bljjven de octrooien van invoe ring hare reden van bestaan behouden, ten aanzien van de uitvindingen, gedaan en be voorrecht in staten, niet tot de Unie behoorende. De bedoelde Unie, aangegaan tusschen een zeker aantal op dat punt eensgezinde mogend heden (die te Parjjs in 1883 gesloten, telde toen 11, thans 13 leden) en opengesteld voor de nadere toetreding van andere staten, is de groote en gewichtige stap, die tot nog toe gedaan is om een volledige internationale be scherming van den industrieelen eigendom te stellen in plaats van de nationale, die de wet gevingen van elk land afzonderljjk konden verleenen. Het spreekt van zelf, dat de auto nomie van iederen staat over zijne administra tie en rechtspraak blijft bestaan, maar het behoeft geen betoog, dat een staat, wiens wet ten geen industrieel eigendomrecht zouden erkennen, in de Unie niet zouden hehooren. En dat een staat, die slechts enkele voorwer pen van industriëelen eigendom erkende, bjjv. alleen de fabrieks- en handelsmerken, slechts met voorbehoud en beperking tot zoodanige Unie kan toetreden. Ten aanzien van de octrooien van uitvin ding deed zich hjj de internationale conferen tie te Parjjs het geval voor dat twee staten uitgenoodigd en genegen om aan de Unie deel te nemen, Nederland en Zwitserland, geen octrooien van uitvinding verleenen. Dit ver oorzaakte moeiljjkheden, welke de heer Ver niers van der Loeff, die zelf aan de conferentie had deelgenomen, op geestige wjjze afschil derde in de vergadering der Tweede kamer van 2 April 1884. Het praeadvies herinnert aan diens woorden en vervolgt dan: Zonder beding van wederkeerigheid, dus ook dan wanneer Nederland aan de onderdanen der andere Staten iedere bescherming hunner uitvindingen binnen onze grenzen bljjft wei geren, hebben de Nederlandsche uitvinders aanspraak op de nationale en internationale bescherming in al de Staten, tot de Unie be hoorende. Deze toestand is abnormaal in het voordeel van onze landg nooten, en wel van dezen alleen immers Zwitserland heeft sedert 1888 een wet op de octrooien van uitvinding. Hoewel nu in 1887 tjjdens de conferentie over den industriëelen eigendom te Rome, een voorstel van Frankrjjk om aan de Staten, die geen octrooiwet hadden, het lidmaatschap der Unie op te zeggen, niet is aangenomen, is het toch niet waarschjjnljjk, dat een voortduring van de op zoo ongel jjke voorwaarden aangegane vereeniging bestendig zal zpn. Moest Neder land uit de Unie treden, dan zouden onze landgenooten èn omtrent octrooien van uitvin ding èn omtrent de bescherming van fabrieks- en handelsmerken représaille-maatregelen heb ben te verwachten van de Unie-mogendheden. Daarenboven is op te merken, dat Duitschland niet tot de Unie behoort, en dat wel is waar de Duitsche wet in den regel buitenlandsctie aanvragen om octrooi Patenttoelaat, mits de aanvrager een gemachtige Vertreterin dat rjjk heeft; maar toch aan juist zulke représaillemaatregelen heeft gedacht bjj 12 alinea 2 van het Patentgesetz, luidende Unter Zustimmung des Bundesraths kann durch Anordnung des Reichskanzlers bestimmt werden, dasz gegen die Angehörigen eines auslündischen Staates ein Verg eltungsrecht zur Anwendung gebracht werde. Tegen de uitoefening van dat Vergeltungs- recht zjjn alleen volkomen gewaarborgd de onderdanen van die mogendheden, die met Duitschland een tractaat hebben gesloten be treffende den industieelen eigendom en Nederland behoort niet tot deze categorie. Maar buiten en behalve den précairen toe stand van de Nederlandsche njj veren, die in andere landen octrooien voor uitvindingen aanvragen, wordt dqor het f geïsoleerde stand punt onzer wetgeving een ^internationale ver houding op dit gebied geschapen, die onhoud baar is. Internationale tentoonstellingen van njjverheid of van enkele takken van njjverheid komen van tijd tot tjjd voor, en zjjn eene behoefte of, zoo men wil, eene gewoonte ge worden. Wanneer die plaats hebben, is het billjjk en rechtmatig, dat exposanten, die nieuwe voortbrengselen daarheen zenden, in het land, dat de tentoonstelling houdt, geen onedele concurientie door namaak ondervinden. Dat beginsel is geschreven in art. 11 van het tractaat van Parjjs van 20 Maart 1883. Maar het kan alleen worden gewaarborgd in een land, waar de wet het beginsel van eigendom van industrieele uitvindingen erkent en hand haaft. Nederland kan en mag niet verlan gen, van die internationale verplichtingen te worden verschoond door eene soort van toe gevendheid van andere mogendheden, zooals thans het geval is. Nederland mag niet, volkenreehteljjk, in een staat van inferiori teit zjjn. Ook op dezen grond kan het Hoofdbestuur der Maatschappij t. b. v. Nijv. zich met Uwer Exc. hoofddenkbeeld vereenigen. Omtrent de wjjze van regeling van het onderwerp meent het, dat terecht in het medegedeelde wets ontwerp is te rade gegaan met de nieuwste wetten in andere Staten over de octrooien van uitvinding uitgevaardigd inzonderheid met de Duitsche Rjjkswet van 7 April 1891. De tekst van het ontwerp en de toelichting wordt vervolgens door het bestuur aan een nadere beschouwing onderworpen. Verschillende bladen zjjn nog altjjd druk aan het redeneeren over het tekort op de vermogensbelasting, zonder eerst af te wach ten de nader, door den minister toegezegde ophelderingen. Natuurlijk voeren de bestrjj- ders van huis uit van den minister het hoogste woord. Wjj beamen echter ten volle het goed ver trouwen der Kamp. Ort., die schrjjft»Wjj zjjn er gerust op dat deze minister van finan ciën, als men hem den tjjd laat, alles zal terecht brengen. Het verlies van 18 ton voor de schatkist is wel te boven te komen, en de minister zal zjjn naam van goed financier niet willen verspelen, door zjjn opvolger voor een deficit te laten zitten." Het wetsontwerp, houdende nadere bepalin gen betreffende de heffing van den suikeraccjjns is dan Donderdag door de Eerste kamer verworpen met 22 tegen 18 stemmen. Tegen stemden de heeren Sassen, Van Nispen tot Pannerden, Smits, Melvill van Carnhée, Magnée, Regout, Pjjnappel, L. v. Nispen, Ver- hepen, Vlielander Hein, De Savornin Lohman, Van Weideren Rengers, Pyls, Van Pal land ^mi-x Merckelbacb, Van Zinnicq Bergruann,S. Prins, Engelberts, Godin de Beaufort, Welt, Fokker en Prinsen. Voor het ontwerp brachten hun stem uit de heeren Nysingh,NebbensSterling,Van Alphen Fransen van de Putte, Van Gennep, Wertheim Van Swinderen, Rahusen, Bljjdenstein, A. Prins, E. Cremers, Alberda, Van Lier, Viruly, De Jong, Stork, Coenen en de voorzitter. Slechts drie sprekers namen aan de beraad slaging deel om zich tegen het ontwerp te verklaren. Het waren de heeren Merckelbacb, Sassen en Godin de Beaufort. Eerstgenoemde was bevreesd dat de meerdere winst, welke de suikerraffinadeurs zouden ge nieten, ten laste zou komen van beetwortel- suikerfabrikanten, omdat dan de accjjns minder zal opbrengen. Hjj zou alleen kunnen berusten in een geruststellende verklaring des ministers dat de beetwortelsuikerfatraksnten niet belast zouden worden met meerdere winst der raffl- nadeurs. De heer Sassen was ook van meening dat de binnenlandsche fabrikanten wel degel jjk het gelag zullen betalen. Hjj was het eens met den heer MerckJliach. De minister zegt welde raffinadeurs zullen ook verlies ljjden- maar waarom dan deze wet vroeg de heer; Sassen. Z. i. kwam zjj nêer op een protectie der buitenlandsche suikers, die nu ƒ27 accjjns betalen en voortaan slechts f 26.46 zullen betalen; een protectie dus van de buitenland sche suiker ten nadeele van de nationale industrie en landbouw, daar men minder geld zal betalen voor de beetwortels. Men heeft hier dus een protectie, waartegen hjj sterk gekant is. Nu ontkent de minister, op grond van een advies van professor Gunning, dat de suiker raffinadeurs winst zouden hebben van het raffineeren van Russische zandsuiker en van .Fnmsschc suiker n° 3. Als dit zoo is, waarom willen de raffinadeurs dan deze wet V Doch het is niet zoo, en dit bljjkt uit een advies van den Belgischen scheikundige voor deze aangelegenheid. De heer Sassen wenschte verwerping van het ontwerp, opdat niet een soort van infamie begaan worde tegenover de binnenlandsche fabrikanten, die eigen!jjk beschouwd kunnen worden als de borgen voor den staat voor de integrale opbrengst van den suikeraccjjns. De heer Godin de Beaufort wees in de eerste plaats op de late indiening van het ontwerp en beweerde dat bjj de invoering daarvan volstrekt geen urgentie was. Wat het ontwerp zelt betreft, vereenigde hjj zich ook met hetgeen daartegen reeds was aangevoerd. Onschuldig was het ontwerp z. i. ook niet in verband met het nog aanhangig wetsontwerp, waarbjj de binnenlandsche suikerfabrikanten verantwoordeljjk worden gesteld voor een op brengst van den suikeraccjjns van f 8,500,000 in de jaren 18941896. Werd deze wet aangenomen, dan zouden de fabrikanten moeten betalen voor de winst der raffinadeurs. Hjj vreesde ook, hjj aanneming der wet, vermindering van de prjjzen der beetwortels, De kamer moest voorkomen, dat onrechtmatig schade worde geleden. Hjj wenschte daj de minister de wet introk en over een jaar er mede terugkwam, of dat de minister toezeide dat, wanneer inderdaad de accjjnswinst der raffinadeurs grooter wordt ten nadeele der fabrikanten, alsdan een wetsont werp zal worden ingediend om de Bchade niet te brengen ten laste der fabrikanten. De minister van financiën verdedigde het ontwerp met warmte. Hjj begon met de ver klaring dat hjj volstrekt^niet voornemens was het m te trekken. Wat de zaak zelve betreft, het ontwerp is, zeide hjj, een gevolg van een adres van raffi nadeurs, die er op wezen dat, niettegenstaande in Nederland bestaat het vrjjhandelsstelsel, feiteljjk het raffineeren van Russische zand suiker en van Fransche suiker n°. 3 hun on- mogeljjk wordt gemaakt. De raffinadeurs boden aan onder toezicht van rjjksambtenaren te wer ken ten bewijze, dat zjj door het verwerken dier suikers geenerlei accjjnswinst zullen ge nieten. Onder die omstandigheden meende de mi nister aan den wensch der raffinadeurs gevolg te moeten geven, ook wegens den precairen toestand, waarin zjj zich thans bevinden. Het was overigens 's ministers vaste overtui ging dat al de beweerde nadeelen voor de fabrikanten overdreven zjjn en hjj bleef bjj dit gevoelen ook na lezing van het zeer interessant rapport van den directeur van het Belgisch laboratorium, den heer Sachs. Was er hier spiake van een algemeene 6ui- kerwet, dan zou dit rapport van gewicht kunnen zjjn. Men zou dan het fabrieksverlies voor suiker van verschillend gehalte andeiB kunnen stellen. Doch onze bestaande suikerwet neemt een geljjkvormig fabrieksverlies aan voorsuikers van 99 pCt. Zou men nu een verschil kunnen maken tusschen suikers van 99 en 99Y, pCt. Te minder is dit noodig, waar de hier be doelde suikers titreeren op ongeveer 99y3pCt? Hierbjj komt, dat de polarisatie van de sui kers, die tegenwoordig worden ingeslagen, in den regel ver boven de 90 pCt is. Van protectie is dus geen sprakealleen wordt de regel van billjjkheid betracht, door een fiscale bepaling, die geen doel' meer heeft, af te schaffen. De minister wilde gaarne de verklaring afleggen, dat, wanneer hem mocht bljjken, dat door den voorgestelden maatregel de raffi nadeurs meerdere overponden maken, hjj een wetsvoorstel zal indienen om dit meerdere niet te brengen ten laste der fabrikanten. Doch hjj voegde er dadeljjk bjj, dat die ver klaring weinig beteekent, omdat het onmogeljjk zal zjjn na te gaan, hoeveel meerdere over ponden eventueel door de raffinadeurs worden gemaakt; daarbjj herhalende, dat die over ponden niet zullen worden gemaakt. Na repliek van de heeren Sassen, die alsnog antwoord wenschte op de vraagof de fabri kanten niet zullen worden belemmerd in het maken van witte suikers, en Godin de Beaufort bleef de minister volhouden, dat er geen sprake is van eenige protectie der raffinadeurs tegenover de fabrikanten. De beantwoording der vraag van den heer Sassen wilde hij aanhouden, ook omdat deze kwestie niets te maken had met het bewuste ontwerp. Het Vadérland meent dat de Eerste kamer bjj hare beslissing niet indachtig is geweest aan het hooge standpunt, dat zjj behoort in te nemen. Het blad wjjst erop dat die ver werping het werk was der protectionisten, die benadeeling vreesden van bun troetelkinderen, de beetwortelsuikerfabrikanten, en daarom een wetsontwerpje afstemden, waarin zjj protectie meenden te speuren van de suikerraffinaderijen. Die protectionistische leden der kamer werden geholpen door eenige liberalen, die het Vad. tot zjjne verwondering in dat gezelschap aantrof. Aan het algemeen debat, in die kamer, over de Indische begrooting namen gisteren nog deel de heeren Mellvil van Lynden en Fokker. De eerste wees op den gebrekkigen rechtstoe stand van de inlandsche hoofden, die het chris tendom aannemen, en drong aan op verbetering en meerdere waardeering, dan waarvan deze minister bljjk geeft. De heer Fokker besprak het rapport van den resident Kroesen over den toestand inBezoeki en wees op hetgeen ook in Djemhang heeft plaats gevonden, waar de overheid zich heeft gesteld tusschen twee particuliere personen. Hjj keurde af de houding, door de overheid aangenomen ten aanzien van de geschillen tusschen tabaksfabrikanten, waarbjj als regel werd aangenomen, dat de oorspi onkel jjke be zitter steeds wordt in 't geljjk gesteld, in plaata dat het bestuur onpartjjdig bleef. Bjj kon. besluit is Willem Wjjt, industrieel te Rotterdam, benoemd tot ridder in de orde van Oranje-Nassau. In de St. Ct. is opgenomen de wet van den llden December 1893, houdende bepalingen omtrent vrjjstelling van belasting voor sommige buitenlandsche goederen. De vorige week is onder leiding van den heer H. C. Offenberg met een schare jonge dames en kinderen te Apeldoorn eene nitvoe ring gegeven, waarop o. a. de kinder cantate Michiel Adriaansz. de lïuyter, van onze stad- genooten de heeren Lysen en HaBselbacb, weid ten gehoore gebracht. De solisten, het koor en het piano-accom- pagnement alles werkte mede om de cantate goed te doen Blagen. Het publiek, dat in groote getale was opge- komïen, toonde zich hoogst dankbaar, terwjjl het koor den heer Offenberg een lauwerkrans aan bood. Het jubiié van Het Vaderland valt eerst op 1 April a. s. Bjj hef jubilé zal ook de redacteur Van der Kolk de 25-jarige vervulling van zjjne betrek king herdenken. Onder de hoofdredacteurs moet nog mi. Hey- ligers genoemd worden. In de Woensdag te Amsterdam gehouden algemeene jaarvergadering der Nederlandsche Koorvereenigingonder voorzitterschap van dg W. F. Loman, werden het jaarverslag van den secretaris, dr Pijzei, en de verantwoording va# j

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1893 | | pagina 1