N°. 308.
136* Jaargang.
1893
Zaterdag
30 December.
Middelburg 29 December,
c
Deze courant verschijnt d a g e I ij k s,
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per kwartaal m Middelburg en per post franco 2.-
Afzonderlijke nommers, met of zonder bijvoegsel,
zijn verkrijgbaar a 5 cent.
Advertentiën 20 cent per regel. Bij abonnement lager:
Geboorte-, Trouw-, Dood- en andere familieberichten, benevens all*
dankbetuigingen; van 1—7 regels 1.50
iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Reclames 40 cent per regel.
T.etteren en nunst,
HI I)I)l l lil III,SNIK COI II AM
Thermometer.
Middelburg 29 Dec. 8 u. vm 31 gr.
(n. 12 u. 35 gr., av. 4 u. 33 gr. F.
Verwacht verand. wind
Agenten te VlissingenP. G. de Vey Mestdagh Zoon, te Goes A. C. Boluit, firma weduwe A. C. de Jonge, te Kruiningen F. v. d. Peul, te ZierikzeeA. C. de Mooij,
te TholenW. A. van Nieuwenhuuzen en te TerneuzenM. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën
aan, eyenals de advertentie-bureau's van Nugh Van Ditmae, te Rotterdam, de Gebk. Belineante, te 's Gravenhage, en A. de La Mae Azn., te Amsterdam.
Hoofdagenten voor bet Buitenlandte Parjjs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger.
Advertentiën
moeten des namiddags te één uur
aan bet bureau bezorgd zjjn, willen
zjj des avonds nog worden opgenomen.
OCTROOIWET.
De Nijverheid, bet orgaan van de Neder-
landsche Maatschappij ter bevordering van
Nijverheidbevat het praeadvies, door direc
teuren dier Maatschappij aan den minister van
waterstaat uitgebracht betreffende de voorge
stelde ontwerp-octrooiwet.
Na er aan herinnerd te hebben, hoe uit
verschillende omstandigheden gebleken iB, dat
de regeering er ernstig over denkt de zaak
der octrooien door de wetgevende macht te
doen beslissen, en medegedeeld te hebben dat
ter wille van den spoed het onderwerp niet
eerst in de departementen ter sprake is ge
bracht, gaat het bestuur over tot eene bespre
king der vraag, of octrooien wenscheljjk zjjn
of niet. Het beantwoordt die vraag bevesti
gend.
Aan de nadere toelichting van dit antwoord
is het volgende ontleend.
De wetgever, die het recht van eigendom
op stoffeljjke goederen eerbiedigt en hand
haaft, schiet aan zijn roeping te kort, wanneer
hjj niet hetzelfde doet ten aanzien van voort
brengselen van den geest. Niets toch is meer
volkomen het eigendom van een mensch en
tevens het uitvloeisel van zijne persoonlijke
hoedanigheden, dan hetgeen hp met zjjn ver
stand heeft uitgedacht en in het leven geroe
pen. Heeft dezelfde persoon ook den stoff'e-
1 jjken vorm gegeven aan een proef of exem
plaar van hetgeen hp heeft bedacht of ont
worpen, dan is dat voortbrengsel ook een
stoffelijk voorwerp van zjjn eigendomsrecht;
maar het onstoffelijke, het bedenksel van den
geest zelf staat hooger, en een beginsel van
algemeene rechtvaardigheid eischt allereerst de
erkenning en handhaving d&arvan. Iemand
maakt h. v. een gedicht dat duizenden zullen
lezen en honderden van buiten leeren; hoven-
dien schrpft of drukt hij éen exemplaar van
dat werk. Dan is dat éene boek natuurlijk
het persoonlijk eigendom van den auteurin
dit eigendomsrecht staat hp echter geheel ge
lijk met dengene, die een gelijksoortig hoek
heeft gekocht of geërfd, of ten geschenke ge
kregen. Maar aan al de bestaande exemplaren
ligt ten gronde het gewrocht van den geest
des dichters zelf, zonder hetwelk al die boe
ken er niet zouden zpn en al de lezers en
koopers niets daarvan zouden genieten. Dat
onstoffelijke product, die idee, is het voorwerp
van intelectueelen eigendom, gewoonl jjk auteurs
of kopierecht genoemd. Eene wetgeving, die
het recht van eigendom van elk materieel
exemplaar van het dichtstuk waarborgt, maar
dat recht op het dichtstuk zelf niet handhaaft
bp den dichter of auteur, schiet bljjkbaar te
kort aan den eisch der rechtvaardigheid. Te
vens aan den eisch der staathuishoudkunde,
want ook de geldswaarde van het product van
d en geest is veel hooger dan die van het en
kele exemplaar.
En hetgeen waar is omtrent het auteursrecht
van letterkundige werken, is het evenzeer
omtrent dat van kunstwerken, voor reproductie
vatbaar, en van uitvindingen op het gebied
der industrie. Van vele schijnbaar eenvoudige
zaken, thans van algemeen gebruik en zeer
goedkoop te verkrijgen, heeft de uitvinding
de idee zelf, hetzjj eene groote inspanning van
een schranderen geest, hetzjj eene reeks van
proefnemingen en moeieljjke onderzoekingen
gekosten wanneer de wetgever het recht
van den uitvinder op dat onstoffelijke en
voornaamste deel van het product onbeschermd
laat', en alleen het materieele bezit en de
eigendomsverkrpging van elk bewerkt voor
werp handhaaft, dan doet hij zpn plicht om
trent het mindere en miskent het hetere.
Men beseft eerst den grondslag van dit recht,
wanneer men zich bp iedere industrieele voort
brenging in gedachte verplaatst m den tjjd,
toen zjj voor het eerst werd aangewend. Hoe
veel meer aanspraak tegenover zjjne tjjdgenooten
had dan b. v. de uitvinder der verrekijkers
dan de fabrikant of winkelier die naar een
eenmaal uitgevonden type een verrekijker heeft
gemaakt of aangekochtWelk verschil tus
schen den uitvinder der lithographie en den
werkman die, eens geleerd hebbende welke
soort van steenen hp daartoe moet hebben,
zoodanigen steen zich aanschaft, bewerkt en
aflevert.
Geheel onmeetbaar wordt de afstand tus-
schen uitvinder en bezitter bp vele goedkoope
kleine voorwerpen, die voor dageljjksch gebruik
sedert lang onmisbaar zpn geworden, zooals
b, v. Zweedsohe lucifers of de sluitplaatjes
.(indertjjd aan Perry en C° geoctrooieerd), waar
door de portemonnaie tegeljjk open en gesloten
in den zak wordt gedragen.
Intusschen doet zich een bezwaar voor, wan
neer de gerechtigde tot den intellectueelen
eigendom aanspraak maakt op de bescherming
der wet. De idee kan geen voorwerp van bezit
zijn, op dezelfde wijze als het stoffelijke pro
duct. De dichter is alleen zóólang uitsluitend
bezitter van zpn gedicht, zoolang hij het noch
uitgeeft, noch voordraagtde uitvinder van
zjjne uitvinding, zoolang hjj die niet te werk
stelt of althans zjjne manier van werken weet
geheim te houden. Maar niet met dat doel
hebben zij gearbeid. Noch de auteur, noch de
uitvinder zelf, noch hunne tjjd- en landge-
nooten zouden met dat bezit door geheim
houding en met een ddaruit alleen voortvloeiend
eigendomsrecht gsdiend zjjn.
Om aan den eisch der rechtvaardigheid en
van het publiek belang te voldoen, moet dus
de staatswet een tjjdeljjk voorrecht toekennen,
waardoor de auteur genot kan hebben van
zpn werk, zonder dat de maker van een kopie
of nabootsing het hem kan ontnemen en de
uitvinder gerust de openbaarheid aan zjjn
procédé kan geven. Maar wederkeerig moet
die openbaarheid dan ook worden gegeven
zjj wordt de prjjs, dien de bevoorrechte op
zjjne beurt betaalt voor de bescherming van
zjjn recht.
Op deze beginselen steunt iedere octrooiwet,
zooals aan Uwe Exc. bekend is. Dat zjj sedert
de afschaffing der wet van 1817 in Nederland
niet meer worden gehuldigd, strekt den Neder-
landschen wetgever niet tot eerhjj ontgaat
daardoor ook het verwpt van gvoote inconse
quentie niet, daar hjj den eigendom van let
terkundige werken en van kunstgewrochten
wel huldigten hjj maakt in het negeeren
van den industrieelen eigendom van uitvin
dingen eene niét gunstige uitzondering in de
rjj der beschaafde natiën.
Dat isolement dreigt meer en meer ons
vaderland in eene niet wenschel jjke verhouding
te brengen. Indien alle beschaafde natiën
eene vereeniging voor den industrieelen eigen
dom vormden, zoude dit recht van eigendom
op uitvindingen, zoowel als op merken en
modellen, internationaal zonder onderscheid
van grenzen bestaan en beschermd worden.
Alsdan zou er lo. nergens verschil worden
gemaakt hp het verleenen van die voorrechten
tusschen binnen- en buitenslands gevestigde
aanvragers, een onderscheid, dat tot nog toe
in eenige wetgevingen wel bestaat2o. geen
behoefte meer bestaan aan octrooien van in
voering deze hebben thans, waar zjj bestaan,
niet zoozeer de bescherming van den uitvinder,
maar veeleer de bevoordeeling van een tak
van nationale njjverheid boven de buitenland-
sche ten doel. Bjj het bestaan van eenè Unie
voor den industrieelen eigendom tusschen eenige
mogendheden bljjven de octrooien van invoe
ring hare reden van bestaan behouden, ten
aanzien van de uitvindingen, gedaan en be
voorrecht in staten, niet tot de Unie behoorende.
De bedoelde Unie, aangegaan tusschen een
zeker aantal op dat punt eensgezinde mogend
heden (die te Parjjs in 1883 gesloten, telde
toen 11, thans 13 leden) en opengesteld voor
de nadere toetreding van andere staten, is de
groote en gewichtige stap, die tot nog toe
gedaan is om een volledige internationale be
scherming van den industrieelen eigendom te
stellen in plaats van de nationale, die de wet
gevingen van elk land afzonderljjk konden
verleenen. Het spreekt van zelf, dat de auto
nomie van iederen staat over zijne administra
tie en rechtspraak blijft bestaan, maar het
behoeft geen betoog, dat een staat, wiens wet
ten geen industrieel eigendomrecht zouden
erkennen, in de Unie niet zouden hehooren.
En dat een staat, die slechts enkele voorwer
pen van industriëelen eigendom erkende, bjjv.
alleen de fabrieks- en handelsmerken, slechts
met voorbehoud en beperking tot zoodanige
Unie kan toetreden.
Ten aanzien van de octrooien van uitvin
ding deed zich hjj de internationale conferen
tie te Parjjs het geval voor dat twee staten
uitgenoodigd en genegen om aan de Unie deel
te nemen, Nederland en Zwitserland, geen
octrooien van uitvinding verleenen. Dit ver
oorzaakte moeiljjkheden, welke de heer Ver
niers van der Loeff, die zelf aan de conferentie
had deelgenomen, op geestige wjjze afschil
derde in de vergadering der Tweede kamer
van 2 April 1884.
Het praeadvies herinnert aan diens woorden
en vervolgt dan:
Zonder beding van wederkeerigheid, dus ook
dan wanneer Nederland aan de onderdanen
der andere Staten iedere bescherming hunner
uitvindingen binnen onze grenzen bljjft wei
geren, hebben de Nederlandsche uitvinders
aanspraak op de nationale en internationale
bescherming in al de Staten, tot de Unie be
hoorende. Deze toestand is abnormaal in het
voordeel van onze landg nooten, en wel van
dezen alleen immers Zwitserland heeft sedert
1888 een wet op de octrooien van uitvinding.
Hoewel nu in 1887 tjjdens de conferentie over
den industriëelen eigendom te Rome, een
voorstel van Frankrjjk om aan de Staten, die
geen octrooiwet hadden, het lidmaatschap der
Unie op te zeggen, niet is aangenomen, is het
toch niet waarschjjnljjk, dat een voortduring
van de op zoo ongel jjke voorwaarden aangegane
vereeniging bestendig zal zpn. Moest Neder
land uit de Unie treden, dan zouden onze
landgenooten èn omtrent octrooien van uitvin
ding èn omtrent de bescherming van fabrieks-
en handelsmerken représaille-maatregelen heb
ben te verwachten van de Unie-mogendheden.
Daarenboven is op te merken, dat Duitschland
niet tot de Unie behoort, en dat wel is waar
de Duitsche wet in den regel buitenlandsctie
aanvragen om octrooi Patenttoelaat, mits
de aanvrager een gemachtige Vertreterin
dat rjjk heeft; maar toch aan juist zulke
représaillemaatregelen heeft gedacht bjj 12
alinea 2 van het Patentgesetz, luidende
Unter Zustimmung des Bundesraths kann
durch Anordnung des Reichskanzlers bestimmt
werden, dasz gegen die Angehörigen eines
auslündischen Staates ein Verg eltungsrecht
zur Anwendung gebracht werde.
Tegen de uitoefening van dat Vergeltungs-
recht zjjn alleen volkomen gewaarborgd de
onderdanen van die mogendheden, die met
Duitschland een tractaat hebben gesloten be
treffende den industieelen eigendom en
Nederland behoort niet tot deze categorie.
Maar buiten en behalve den précairen toe
stand van de Nederlandsche njj veren, die in
andere landen octrooien voor uitvindingen
aanvragen, wordt dqor het f geïsoleerde stand
punt onzer wetgeving een ^internationale ver
houding op dit gebied geschapen, die onhoud
baar is. Internationale tentoonstellingen van
njjverheid of van enkele takken van njjverheid
komen van tijd tot tjjd voor, en zjjn eene
behoefte of, zoo men wil, eene gewoonte ge
worden. Wanneer die plaats hebben, is het
billjjk en rechtmatig, dat exposanten, die
nieuwe voortbrengselen daarheen zenden, in
het land, dat de tentoonstelling houdt, geen
onedele concurientie door namaak ondervinden.
Dat beginsel is geschreven in art. 11 van het
tractaat van Parjjs van 20 Maart 1883. Maar
het kan alleen worden gewaarborgd in een
land, waar de wet het beginsel van eigendom
van industrieele uitvindingen erkent en hand
haaft. Nederland kan en mag niet verlan
gen, van die internationale verplichtingen te
worden verschoond door eene soort van toe
gevendheid van andere mogendheden, zooals
thans het geval is. Nederland mag niet,
volkenreehteljjk, in een staat van inferiori
teit zjjn.
Ook op dezen grond kan het Hoofdbestuur
der Maatschappij t. b. v. Nijv. zich met Uwer
Exc. hoofddenkbeeld vereenigen. Omtrent de
wjjze van regeling van het onderwerp meent
het, dat terecht in het medegedeelde wets
ontwerp is te rade gegaan met de nieuwste
wetten in andere Staten over de octrooien van
uitvinding uitgevaardigd inzonderheid met de
Duitsche Rjjkswet van 7 April 1891.
De tekst van het ontwerp en de toelichting
wordt vervolgens door het bestuur aan een
nadere beschouwing onderworpen.
Verschillende bladen zjjn nog altjjd druk
aan het redeneeren over het tekort op de
vermogensbelasting, zonder eerst af te wach
ten de nader, door den minister toegezegde
ophelderingen. Natuurlijk voeren de bestrjj-
ders van huis uit van den minister het hoogste
woord.
Wjj beamen echter ten volle het goed ver
trouwen der Kamp. Ort., die schrjjft»Wjj
zjjn er gerust op dat deze minister van finan
ciën, als men hem den tjjd laat, alles zal
terecht brengen. Het verlies van 18 ton voor
de schatkist is wel te boven te komen, en de
minister zal zjjn naam van goed financier
niet willen verspelen, door zjjn opvolger voor
een deficit te laten zitten."
Het wetsontwerp, houdende nadere bepalin
gen betreffende de heffing van
den suikeraccjjns is dan Donderdag
door de Eerste kamer verworpen met
22 tegen 18 stemmen.
Tegen stemden de heeren Sassen, Van Nispen
tot Pannerden, Smits, Melvill van Carnhée,
Magnée, Regout, Pjjnappel, L. v. Nispen, Ver-
hepen, Vlielander Hein, De Savornin Lohman,
Van Weideren Rengers, Pyls, Van Pal land
^mi-x
Merckelbacb, Van Zinnicq Bergruann,S. Prins,
Engelberts, Godin de Beaufort, Welt, Fokker
en Prinsen.
Voor het ontwerp brachten hun stem uit de
heeren Nysingh,NebbensSterling,Van Alphen
Fransen van de Putte, Van Gennep, Wertheim
Van Swinderen, Rahusen, Bljjdenstein, A. Prins,
E. Cremers, Alberda, Van Lier, Viruly, De Jong,
Stork, Coenen en de voorzitter.
Slechts drie sprekers namen aan de beraad
slaging deel om zich tegen het ontwerp te
verklaren. Het waren de heeren Merckelbacb,
Sassen en Godin de Beaufort.
Eerstgenoemde was bevreesd dat de meerdere
winst, welke de suikerraffinadeurs zouden ge
nieten, ten laste zou komen van beetwortel-
suikerfabrikanten, omdat dan de accjjns minder
zal opbrengen. Hjj zou alleen kunnen berusten
in een geruststellende verklaring des ministers
dat de beetwortelsuikerfatraksnten niet belast
zouden worden met meerdere winst der raffl-
nadeurs.
De heer Sassen was ook van meening dat
de binnenlandsche fabrikanten wel degel jjk
het gelag zullen betalen. Hjj was het eens
met den heer MerckJliach. De minister zegt
welde raffinadeurs zullen ook verlies ljjden-
maar waarom dan deze wet vroeg de heer;
Sassen. Z. i. kwam zjj nêer op een protectie
der buitenlandsche suikers, die nu ƒ27 accjjns
betalen en voortaan slechts f 26.46 zullen
betalen; een protectie dus van de buitenland
sche suiker ten nadeele van de nationale
industrie en landbouw, daar men minder geld
zal betalen voor de beetwortels.
Men heeft hier dus een protectie, waartegen
hjj sterk gekant is.
Nu ontkent de minister, op grond van een
advies van professor Gunning, dat de suiker
raffinadeurs winst zouden hebben van het
raffineeren van Russische zandsuiker en van
.Fnmsschc suiker n° 3. Als dit zoo is, waarom
willen de raffinadeurs dan deze wet V
Doch het is niet zoo, en dit bljjkt uit een
advies van den Belgischen scheikundige voor
deze aangelegenheid.
De heer Sassen wenschte verwerping van het
ontwerp, opdat niet een soort van infamie
begaan worde tegenover de binnenlandsche
fabrikanten, die eigen!jjk beschouwd kunnen
worden als de borgen voor den staat voor de
integrale opbrengst van den suikeraccjjns.
De heer Godin de Beaufort wees in de eerste
plaats op de late indiening van het ontwerp
en beweerde dat bjj de invoering daarvan
volstrekt geen urgentie was.
Wat het ontwerp zelt betreft, vereenigde
hjj zich ook met hetgeen daartegen reeds was
aangevoerd.
Onschuldig was het ontwerp z. i. ook niet in
verband met het nog aanhangig wetsontwerp,
waarbjj de binnenlandsche suikerfabrikanten
verantwoordeljjk worden gesteld voor een op
brengst van den suikeraccjjns van f 8,500,000
in de jaren 18941896.
Werd deze wet aangenomen, dan zouden de
fabrikanten moeten betalen voor de winst der
raffinadeurs.
Hjj vreesde ook, hjj aanneming der wet,
vermindering van de prjjzen der beetwortels,
De kamer moest voorkomen, dat onrechtmatig
schade worde geleden.
Hjj wenschte daj de minister de wet introk
en over een jaar er mede terugkwam, of dat
de minister toezeide dat, wanneer inderdaad de
accjjnswinst der raffinadeurs grooter wordt ten
nadeele der fabrikanten, alsdan een wetsont
werp zal worden ingediend om de Bchade niet
te brengen ten laste der fabrikanten.
De minister van financiën verdedigde het
ontwerp met warmte. Hjj begon met de ver
klaring dat hjj volstrekt^niet voornemens was
het m te trekken.
Wat de zaak zelve betreft, het ontwerp is,
zeide hjj, een gevolg van een adres van raffi
nadeurs, die er op wezen dat, niettegenstaande
in Nederland bestaat het vrjjhandelsstelsel,
feiteljjk het raffineeren van Russische zand
suiker en van Fransche suiker n°. 3 hun on-
mogeljjk wordt gemaakt. De raffinadeurs boden
aan onder toezicht van rjjksambtenaren te wer
ken ten bewijze, dat zjj door het verwerken
dier suikers geenerlei accjjnswinst zullen ge
nieten.
Onder die omstandigheden meende de mi
nister aan den wensch der raffinadeurs gevolg
te moeten geven, ook wegens den precairen
toestand, waarin zjj zich thans bevinden.
Het was overigens 's ministers vaste overtui
ging dat al de beweerde nadeelen voor de
fabrikanten overdreven zjjn en hjj bleef bjj dit
gevoelen ook na lezing van het zeer interessant
rapport van den directeur van het Belgisch
laboratorium, den heer Sachs.
Was er hier spiake van een algemeene 6ui-
kerwet, dan zou dit rapport van gewicht kunnen
zjjn. Men zou dan het fabrieksverlies voor
suiker van verschillend gehalte andeiB kunnen
stellen. Doch onze bestaande suikerwet neemt
een geljjkvormig fabrieksverlies aan voorsuikers
van 99 pCt. Zou men nu een verschil kunnen
maken tusschen suikers van 99 en 99Y, pCt.
Te minder is dit noodig, waar de hier be
doelde suikers titreeren op ongeveer 99y3pCt?
Hierbjj komt, dat de polarisatie van de sui
kers, die tegenwoordig worden ingeslagen, in
den regel ver boven de 90 pCt is. Van protectie
is dus geen sprakealleen wordt de regel van
billjjkheid betracht, door een fiscale bepaling,
die geen doel' meer heeft, af te schaffen.
De minister wilde gaarne de verklaring
afleggen, dat, wanneer hem mocht bljjken,
dat door den voorgestelden maatregel de raffi
nadeurs meerdere overponden maken, hjj een
wetsvoorstel zal indienen om dit meerdere
niet te brengen ten laste der fabrikanten.
Doch hjj voegde er dadeljjk bjj, dat die ver
klaring weinig beteekent, omdat het onmogeljjk
zal zjjn na te gaan, hoeveel meerdere over
ponden eventueel door de raffinadeurs worden
gemaakt; daarbjj herhalende, dat die over
ponden niet zullen worden gemaakt.
Na repliek van de heeren Sassen, die alsnog
antwoord wenschte op de vraagof de fabri
kanten niet zullen worden belemmerd in het
maken van witte suikers, en Godin de Beaufort
bleef de minister volhouden, dat er geen
sprake is van eenige protectie der raffinadeurs
tegenover de fabrikanten.
De beantwoording der vraag van den heer
Sassen wilde hij aanhouden, ook omdat deze
kwestie niets te maken had met het bewuste
ontwerp.
Het Vadérland meent dat de Eerste kamer
bjj hare beslissing niet indachtig is geweest
aan het hooge standpunt, dat zjj behoort in
te nemen. Het blad wjjst erop dat die ver
werping het werk was der protectionisten, die
benadeeling vreesden van bun troetelkinderen,
de beetwortelsuikerfabrikanten, en daarom een
wetsontwerpje afstemden, waarin zjj protectie
meenden te speuren van de suikerraffinaderijen.
Die protectionistische leden der kamer werden
geholpen door eenige liberalen, die het Vad.
tot zjjne verwondering in dat gezelschap aantrof.
Aan het algemeen debat, in die kamer, over
de Indische begrooting namen gisteren nog
deel de heeren Mellvil van Lynden en Fokker.
De eerste wees op den gebrekkigen rechtstoe
stand van de inlandsche hoofden, die het chris
tendom aannemen, en drong aan op verbetering
en meerdere waardeering, dan waarvan deze
minister bljjk geeft.
De heer Fokker besprak het rapport van den
resident Kroesen over den toestand inBezoeki
en wees op hetgeen ook in Djemhang heeft
plaats gevonden, waar de overheid zich heeft
gesteld tusschen twee particuliere personen.
Hjj keurde af de houding, door de overheid
aangenomen ten aanzien van de geschillen
tusschen tabaksfabrikanten, waarbjj als regel
werd aangenomen, dat de oorspi onkel jjke be
zitter steeds wordt in 't geljjk gesteld, in plaata
dat het bestuur onpartjjdig bleef.
Bjj kon. besluit is Willem Wjjt, industrieel
te Rotterdam, benoemd tot ridder in de orde
van Oranje-Nassau.
In de St. Ct. is opgenomen de wet van
den llden December 1893, houdende bepalingen
omtrent vrjjstelling van belasting voor sommige
buitenlandsche goederen.
De vorige week is onder leiding van den
heer H. C. Offenberg met een schare jonge
dames en kinderen te Apeldoorn eene nitvoe
ring gegeven, waarop o. a. de kinder cantate
Michiel Adriaansz. de lïuyter, van onze stad-
genooten de heeren Lysen en HaBselbacb, weid
ten gehoore gebracht.
De solisten, het koor en het piano-accom-
pagnement alles werkte mede om de cantate
goed te doen Blagen.
Het publiek, dat in groote getale was opge-
komïen, toonde zich hoogst dankbaar, terwjjl het
koor den heer Offenberg een lauwerkrans aan
bood.
Het jubiié van Het Vaderland valt eerst
op 1 April a. s.
Bjj hef jubilé zal ook de redacteur Van der
Kolk de 25-jarige vervulling van zjjne betrek
king herdenken.
Onder de hoofdredacteurs moet nog mi. Hey-
ligers genoemd worden.
In de Woensdag te Amsterdam gehouden
algemeene jaarvergadering der Nederlandsche
Koorvereenigingonder voorzitterschap van dg
W. F. Loman, werden het jaarverslag van den
secretaris, dr Pijzei, en de verantwoording va#
j