ZITTING VAN VRIJDAG 10 NOVEMBER 1893.
13
Nieuw Bommenede, waarbij wordt overgelegd een af
schrift der notulen van de vergadering van inge
landen van het calamiteus waterschap Nieuw Bomme
nede, waarin tot die aanvraag wordt besloten, een
overzicht van den financieelen toestand van dien polder
over de laatste vijf jaren en een adres aan HB. Pro
vinciale staten van Zeeland, inhoudende het verzoek
tot vrijverklaring van genoemden polder.
0;er deze zaak wordt door den voorzitter eenige
inlichting gegeven en verwezen naar genoemden staat
van ontvangsten en uitgaven over de laatste vijfjaren,
waaruit blijkt dat de fioancieele toestand gunstig is
en geen bezwaar bestaat om tot aanvraag tot vrijver
klaring to besluiten.
Door den beer C. F. van de Bout wordt gevraagd
of de toestand van den polder financieel en de zee
wering en oeverdediging in zulken staat verkeeren dat
de aanvraag tot vrijverklaring kan worden gedaan en
yoor het vervolg geen bezwaren zal opleveren.
Door den voorzitter wordt hierop geantwoord dat
blijkens de zooeven overgelegde stukken van het be
stuur van het waterschap Nieuw Bommenede beiden
in gunstigen staat verkeeren en volgens zijne opvat
ting alle redenen bestaan om mede te kunnen werken
tot aanvraag om vrijverklaring, waarmede de heer
V. d. Bout genoegen neemt en mede kan werken tot
genoemd verzoek.
De voorzitter vraagt hoofdelijk aan al de leden der
vergadering of zij zich kunnen veieenigeu met het
voorstel tot aanvraag voor vrijverklaring, waarop door
al de heeren eenparig wordt geantwoord dat zij zich
kunnen vereenigen met het voorstel van het bestuur
van den polder Nieuw Bommenede tot genoemde aan
vraag.
Na omvraag door den voorzitter niemand meer iet»
voor te stellen hebbende en niemand meer het woord
verlangend, sluit de voorzitter de vergadering.
Het ambtsbericht van den hoofd ingenieur van den
provincialen waterstaat luidt
Bij nevengemeld schrijven stelde uw college mij in
handen, teneinde daaromtrent mijn gevoelen mede te
deelen, een adres van het bestuur van het calamiteus
waterschap Nieuw Bommenede, houdende het verzoek
tot uitspreken der vrijverklaring van dat waterschap.
Daarbij waren gevoegd
a. het betreffende besluit der vergadering van inge
landen van 28 Juli 1893;
b. een overzicht van den fiuaneieelen toestand van
het calamiteuse waterschap en
c een afschrift der notulen van de vergadering van
den óijkr8ad van 6 October jl.
Onder terugzending van stukken, heb ik de eer aan
de mij verstrekte opdracht te voldoen.
Fe vergadering van ingelanden grondt haar besluit
tot aanvraag der vrijverklaring op de navolgende om
standigheden
dat in de laatste 5 jaar de kosten van zeewering
en oeververdediging f 19164,795 minder hebben be
dragen dan aan dijkgeschot is opgebracht
dat in die jaren 12600 beschikbaar is gebleven en
belegd, en dit bedrag nog met f 1000 uit de fondsen
van het loopend jaar zal worden vermeerderd, terwijl
het waterschap geen schulden heeften
dat in den toestand van den oever geen reden tot
bezorgdheid gelegen is
zoodat er geen bezwaar bestaat om voortaan uit
eigen middelen in de kosten van den polder te voorzien.
Het bestuur van het calamiteuse waterschap Nieuw
Bommenede bepaalt zich in zijn adres aan de Staten
van Zeeland tot mededeeling van het besluit der ver
gadering van ingelanden, en tot het verzoek der
vrijverklaring van genoemd calamiteus waterschap in
Bijvoegsel van de Middelburgsche courant van zaterd;
de eerstvolgende] Staten-vergadering uit te spreken.
Blijkens de notulen der vergadering van den dijk-
raad van 6 October 1893 deelt dit collego de inzichten
van de vergadering van ingelanden, en werd met
algemeene stemmen besloten mede te werken tot de
aanvraag om vrijverklaring.
Ingevolge art. 15 der wet van 19 Juli 1870, Staats
blad no. 119, kan een calamiteuze polder volgens
regelen, bij Provinciaal reglement te stellen, door de
Staten van Zeeland onder koninklijke goedkeuring
worden vrij verklaard.
Die regelen worden aangegeven in art. 132 en
volgende van het reglement voor de calamiteuse
polders of waterschappen in Zeeland, vastgesteld 1/12
Juli 1871, Provinciaal blad no. 91.
Aan het voorschrift van art. 132 is voldaan door
de inzending van het verzoek om vrijverklaring aan de
Provinciale staten van Zeeland, en door de overlegging
daarbij van het besluit der vergadering vau ingelanden,
waarin blijkt van het verlangen en van de redenen
die tot het verzoek hebben geleid, met een overzicht
van den financieelen toestand van het calamiteuse
waterschap gedurende de laatste 5 jaar.
Art. 133 bepaalt, dat geen vrijverklaring zal worden
uitgesproken, dan voor zoover het bewijs is geleverd,
dat de kosten van zeewering en oeververdediging
gedurende de laatste 5 jaar niet meer hebben bedragen
dan de gelden, die volgens de artt. 3 en 4 der wet
van 19 Juli 1870, Staatsblad no. 119, door het water-
Bchap ziju bijeengebracht.
Hiermede is dus bedoeld, dat in de laatste 5 jaar
geen subsidiën mogen zijn noodig geweest van de
onderhoudsplichtigen der onmiddellijk aan den eala-
miteusen polder grenzende dijken, en e venmin van het
rijk en de provincie.
Volgens het overgelegde 5-jarige financieele over
zicht, opgemaakt uit de goedgekeurde rekeningen der
ontvangsten en uitgaven, blijkt dit hier werkelijk het
geval te zijn geweest.
In die jaren bedroegen de inkomsten zonder de subsi
diën en zonder het goed slot f 32217.55 en de uitga
ven, waaronder i 13522.39 aan belegd kapitaal,
f 33499.115.
Het schijnbare tekort ad f 1281.56', wordt geheel
gedekt door het goed slot der rekening, dat in
1888/89 bedroeg f 2395.765 en in 1892/93 f 1073.296.
Bij raadpleging der provinciale verslagen blijkt voorts
dat niet alleen gedurende de 5 laatste jaren geen
subsidiën noodig waren, doch dat dit reeds sedert
1878/79 het geval was, toen door rijk en provincie en
sedert 1879/80 toen door de aangrenzende polders bet
laatst werd bijgedragen.
Er kan dus wel geen sprake zijn van eenig beletsel
tegen de vrijverklaring van het calamiteuse water
schap Nieuw Bommeoede, gelegen in het bepaalde in
art. 133 van het reglement vosr de calamiteuse pol
ders en watei schappen.
Waar nu gebleken is dat het calamiteuse waterschap
Nieuw Bommenede sedert 1879/80 uit eigen middelen
kon bestaan niet alleen, maar zelfs gelden beleggen,
ligt het wel voor de hand om aan te nemen, dat dit
ook bij vrijverklaring, waardoor toch in ieder geval de
kosten van beheer kunnen verminderen, het geval zal
kunnen zijn.
In bijlagen la en b is een overzicht gegeven van
den fidancieelen toestand, zooals deze 10 jaar na de
vrijverklaring wellicht zal kunnen zijn.
Dit onderstelt echter stilzwijgend, dat in den toe
stand van den oever van het waterschap geen ongun
stige veranderingen intreden.
Ofschoon ik gereedelijk kan instemmen met de
zienswijze van de vergadering van ingelanden, dat de
18 November 1893. 4