6 ZITTING VAN DINSDAG 7 NOVEMBER 1893. zegd, niet zuiver en dat doet mij vrijheid vinden tbans het volgende voorstel te doen lo. Met ingang van 1 Januari 1894 de gemeenten in Zuid-Beveland, Schouwen en Duiveland vrij te stellen van hare bijdragen voor aikoop van tolrechten 2o. De thans ten bate der provincie nog bestaande tolheiiingen op de wegen af te schaffen 3o. De tolhuizen en tolboomen met toebehooren na 1 Januari 1894 in het openbaar te doen verkoopen. Ik wenschte, mijnheer de voorzitter, dit voorstel met een enkel woord te mogen toelichten. De voorzitter vraagt of daartegen bij de leden bezwaar bestaat en verleent, waar dit niet het geval blijkt te zijn, den heer Van Waesberghe Janssens het woord. De heer IVaesttergiie Janssens. Zooals gezegd zal ik zoo beknopt mogelijk zijn. Met betrekking tot het eerste deel van mijn voorstel betrekkelijk de ge meenten in Zuid-Beveland, Schouwen en Duiveland, wensch ik er op te wijzen dat, zooals der vergadering zeer zeker wel bekend zal zijn, de gemeenten in Zuid-Beveland, uitgenomen Fort Bath, met ingang van 1 Januari 1873 zich verbonden om gedurende een tijdvak van 25 jaren jaarlijks aan de provincie f 800 te betalen om vrij te zijn in de heffing van tolgeld. Ik heb berekend dat die wegen 5005 meter lang zijn en dat de afkoopsom bedraagt 16 cent per strekkenden meter. Vóór 1 Januari 1898 kunnen die voorwaarden niet worden gewijzigd, Wat betreft Schouwen-Duiveland, daar verbonden zich de gemeenten sinds 25 April 1839 tot een jaar- lijksche betaling van 1400. Daar zijn de wegen 13628 strekkende meters lang en bedraagt de afkoop som 11 cent per strekkenden meter. Daar bij dien afkoop geen termijn van jaren bepaald is, kan daarop altijd worden teruggekomen, zooals dan ook in 1872 en 1874 door Gedeputeerde staten reeds is voorgesteld. In het 4de district bedraagt de opbrengst der tollen ƒ2933.33 over 18442 strekkende meters of onge veer 16 cent per strekkenden meter. In het 5de district is die opbrengst 6330 over 21448 m. of 44 cent per strekkenden metertegen 16 cent op Zuid-Beveland en in het 4de district en 11 cent op Schouwen-Duiveland. De afkoopsommen in Zuid-Beveland en Schouwen en Duiveland plus de opbrengst der tollen in het 4de en 5de district, dus 800 f 1400 -f- 2933.60 -f- 6330 of f 11463.33 samen, is de som, die volgens het rapport van Gedeputeerde staten in 1892 in de provinciale kas is gevloeid. Den 30 Mei 1845 werd bij besluit van Gedeputeerde staten bepaald dat de wegen in het 4de en 5de district van eene kunstbedekking zouden worden voorzien. In de eerste jaren werd daarvoor tol geheven bij gaar- dering en ik weet niet hoeveel dat voor 1857 heeft opgebracht. Ook is mij niet bekend wat de boomen langs de wegen toen opleverden. Maar wat ik wel weet is dat sedert 1857 de tollen in het 5e district, toen de tollen publiek werden ver pacht, de opbrengst geweest is ƒ225.859.80. Daardoor zijn, als mijne becijfering juist is, de kosten voor aanleg van wegen in het 5e district meer dan voldaan. Daarvoor is meer terugbetaald dan van de wegen in de provincie, die aangelegd zijn met rentelooze voor schotten. Ik wijs daarop, omdat in de vorige verga dering gezegd is, dat bij aanneming van het voorstel tot afschaffiug der tollen ook de rentelooze voorschotten zouden moeten geschonken worden. In het rapport van Gedeputeerde 3taten wordt gezegd dat de tollen in de provincie in 1892 opbrachten 11 463.33. Maar, mijnheer de voorzitter, indien werd goedgevonden dat de wagendienst HalstWalzoorden geen tol meer betalen zou, dan verminderde de sub sidie aan dien wagendienst met 2277.60bij de conces sie voor dien wagendienst is bepaald dat bij afschaffing der tollen het subsidie zoude verminderd worden met dat bedrag als aan tollen moet worden betaald. Blijkens een rapport van Gedeputeerde staten van 1888 zou het onderhoud van tolhuizen 2000 per jaar bedragen. Rekent men dit alles bijeen, dan blijft de bate voor de provinciale kas niet meer dan 7185.73. En nu, mijnheer de voorzitter, komende tot het derde punt van mijn voorstel, den verkoop van tol huizen, tolboomen en wat daarbij behoort, dan meen ik dat die verkoop wel zooveel zal opbrengen dat de afschaffing der tollen in 1894 geen invloed op de provinciale begrooting voor dat jaar zal uitoefenen. Maar aangenomen dat dit zoo uitkomt, dan kan men mij tegenwerpen dat er na 1894 nog altijd 7000 op de begrooting zal moeten worden gevonden. Ik geloof echter, mijnheer de voorzitter, dat dit bedrag later wel zal te vinden zijn; op eene begrooting toch van f 515.420.99zooals voor 1894 is geraamd, zijn f 7000 wel te vinden te meer als ik er aan denk aan het zuinig beheer van Ged. staten, en dat blij kens de provinciale rekening over 1892 pm. f 54.000, als batig saldo overbleef. En mocht dat nog te bezwarend tegen de 7000 worden geacht, dan, mijnheer de voorzitter, zie ik in de memorie van toelichting tot de begrooting dat over een bedrag van f 995.841.92 of nagenoeg een millioen opcenten worden geheven en zou ik het niet bezwaar lijk achten die opcenten met een °PC-te vorhoogen, wat reeds 5000 meer in opbrengst geven zou. Uit het rapport van Gedeputeerde staten zie ik dat en vermoedelijk is dat een gevolg van het in deze vergadering een vorig maal gesprokene al ware men genegen tot afschaffing der tollen op de provinciale wegen over te gaan, toch het rijk in deze diende voor te gaan. Dat begrijp ik echter niet. Ieder regelt zijn eigen huishoudingook ben ik er beslist tegen dat de pro vincie zoude vergoeden de opbrengst voor tollen, ge heven door gemeenten, polders en particulieren. Ik wensch dien allen de vrijheid te laten te doen wat zij noodlg oordeelen. Er is in eene vorige vergadering op gewezen, dat bij afschaffing der tollen de wegen in een toestand zouden komen als in België het geval is. Daarvoor heb ik geene vrees. Bij atschaffing der tollen zuilen de wegen evengoed worden onderhouden als thans het geval isdaarvoor is het reglement voor de wegen en voetpaden met zijne artikelen 54 en 55. Sedert 1888 is door deze vergadering gedecreteerd dat de tollen zouden worden geheven als belasting. Natuurlijk komt het er niet op aan of het belasting of iets anders genoemd wordt als men het toch beta len moetmaar wat ik tegen die belasting heb is dat zij zoo ongelijkmatig drukt, slechts door enkelen betaald wordt en daarom veroordeeld dient te worden. Eene billijke verdeeling toeh is een eerste eisch die aan belasting moet gesteld worden. Bovendien eischt ook deze belasting offers van een gedeelte der inwo ners van de provincie, die geen bate verschaffen voor de provinciale kas. Men houde er toch rekening mede, dat het niet voldoende is de som op te brengen voor tol heffing, die jaarlijks in de provinciale kas vloeit, maar dat boven dien de tolpliehtigen nog zooveel meer moeten opbren gen dat de tolpachters daar niet alleen van kunnen leven, maar bovendien nog winst moeten behalenik meen niet te overdrijven als ik reken dat boven de netto som, die in de provinciale kas vloeit, daarvoor nog 35 meer is moeten worden opgebracht, maar

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1893 | | pagina 10