N°. 213. 136' Jaargang. Zaterdag 9 September. Middelburg 8 September. Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2.- Afzonderlijke nommers, met of zonder bijvoegsel, zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentiën 20 cent per regel. Bij abonnement lager; Geboorte-, Trouw-, Dood- en andere familieberichten, benevens all* dankbetuigingen, van 1-7 regels 1.50 iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. Reclames 40 cent per regel. JSog eens; het vraagstuk van den dag. UIT STAD EN PROVINCIE. Thermometer. Middelburg 8 Sept. 8 u. vm. 64 m. 12 u. 71 gr., av. 4 u. 70 gr. Verwacht W. wind. j Agenten te VlisaingenP. G. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes A. A. W. Bolland, te KruiningenP. v. d. Peijl, te ZierikzeeA. C. de Mooij, te Tholen W. A. gr. van Nieuwenhuijzen en te TemeuzenM. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de F. i advertentie-bureau's van Nijgh Van Ditmab, te Botterdam, de Gebb. Belineante, te 's Gravenhage, en A. de La Mab Azn., te Amsterdam. Hoofdagenten voor het Buitenlandte Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John P. Jones, opvolger. Advertentiën moeten des namiddags te één uur aan het bureau bezorgd zjjn, wille* zjj des avonds nog worden opgenomen. Ontegenzeggelijk blijft de kiesrechtrege ling nog altijd het vraagstuk van den dag Men moge de aandacht vragen en ook ver werven voor andere onderwerpen wie ecnigzins belang stelt in de politiek van den dag, zal met ons het eens zijn dat, zoolang die regeling niet geschied is, aan het land niet is gegeven die zoo gewenschte rust om verder de hand te slaan aan drin gend noodige hervormingen. Telkens en telkens weêr zal die eisch zich doen hooren, omdat de billijkheid vordert dat aan het voorschrift van art. 80 van onze grondwet worde voldaan en de nu vigeerende voor- loopige regeling plaats make voor eene de finitieve. Toch znllen wij niet beweren dat een groot deel van ons volk aan de bespreking van het vraagstuk blijvende aandacht schenkt. Het vraagt verbeteringhet verlangt uit breiding van het kiesrecht, maar laat ons eerlijk erkennende kwestie is reeds zoo van alle kanten bekeken jaren lang is reeds zoo zeer op hetzelfde aambeeld geslagen, dat daarover niets nieuws meer te zeggen valt en de beschouwingen op het gros van ons, Neder landers, een vermoeienden indruk moeten maken. Wij zullen dan ook onze lezers, na al hetgeen herhaaldelijk in de kolommen van ons blad over dit onderwerp is geschreven, niet verder met breedvoerige beschouwingen daarover lastig vallen; ons doel is slechts enkele indrukken weer te geven, die wij kregen hij het nagaan der verschillende beschouwin gen, welke, vooral in verband met de in gediende amendementen op het wetsontwerp- Tak, in de laatste dagen ons ouder de oogeu kwamen. Herinneren wij even dat het eerste lid van art. 80 der Grondwet luidt als volgt: „De leden der Tweede kamer worden rechtstreeks gekozen door de mannelijke ingezetenen, tevens Nederlanders, die de door de kieswet te bepalen kenteekenen van geschiktheid en maatschappelijken welstand bezitten en den door de wet te bepalen leeftijd, welke niet beneden drie- en-twintig jaar mag zijn, hebben bereikt." Met hen, die dit voorschrift slechts be schouwen als een zonder pit of krachtdie er liefst niet uithalen wat daarvan ontegen zeggelijk doel en strekking is, met hen be hoeven wij waarlijk over een regeling van ons kiesrechtstelsel op den grondslag van dat artikel niet veel te redeneeren. Als wij de stelselmatige oppositie in de aristocrati sche kringen onzer residentie tegen de wets- o ntwerpen der regeering aan het woord laten, weten wij al vrij spoedig dat het onbegonnen werk is om te trachten zich daarmee eenigs- zins te verstaan. Zelfs de pogingen, die de voorsteller^ der amendementen doen om iu hunne oogen de regeerings-voorstellen te verbeteren, vinden aan die zijde geen genade. Nog dezer dagen lazen wij deze twee dood doeners: „De aandachtige inzage der zoo genaamde amendementen heeft ons tot de overtuiging gebracht, dat geen enkel van de r egeeringsyoorstellen een go*de,aan de Grond wet beantwoordende kieswet kan maken." En als slot van het opstel, waarin dit voor kwam, deze regelen„Zoowel met het oog op de grondwettige als practische bezwaren blijven wij nog bij de meening, dat de wets ontwerpen tot regeling van het kiesrecht en de uitvoering daarvan niet moeten tot stand komen, hetzij die voordrachten al of niet door de gedane voorstellen (amendementen) w orden gewijzigd." De eerste tirade zal zeker wel als een verkoelende douehe kunnen werken op hep, die zich zoozeer beijverden van die regeerings- ontwerpen iets goeds te makenen de geheele redeneering draagt zoo zeer de sporen van eenzijdigheid, van tegeningenomenheidvan een parti-pris) dat zelfs zij, die haar uiten, niemand kwalijk nemen mogen, wanneer men hen eenvoudig links laat liggen. Maar anders is het met hen, die zich tot de liberalen rekenen, die de strooming der laatste jaren hebben gevolgd, en naar hunne krachten hebben meegewerkt om die voor waarts te stuwen of zich daardoor hebben laten meeslepen. Wanneer zij thans remmen willen, of terugdeinzen voor de consequentie van hun stelsel, begaan zij een grove fout. Op hun weg lag het om den eisch, dien men in 1891 uitdrukkelijk op den voorgrond plaatste, waarvan zij wel degelijk op de hoogte waren en waarmee zij, toen zij destijds een mandaat zich lieten welgevallen, stilzwijgend instemming betuigden, om dien eiBchhet kiesrecht uit te brei den tot aan de uiterste grens der grondwet, tot eerlijke uitvoering te helpen brengen. En thans ziet men geheel iets anders gebeuren. Terwijl de grondwet den minimum-leeftijd op 23 jaar voorschrijft, in de huidige kieswet die leeftijd is aangegeven en men naar uitbreiding van het aantal kiezers streeft, doet men van liberale zijde juist het voorstel tot eene inkrimping in deze. Wij hebben het meermalen opgemerktelke bepaling van een leeftijd is eenvoudig een slag in de luchtmen heeft menschen die op hun vijftigste jaar nog niet het minste begrip hebben van de eiscben der samenleving; nog geen blik in het leven hebben leeren slaanterwijl daarentegen personen van twintig jaar uitmunten door een gezond en practisch oordeel. Maar dit daargelaten, zouden wij willen vragenweike redenen zijn er om tot eene inkrimping van leeftijd over te gaan nu men naar eene uitbreiding van het kiesrecht streeft Want daarop komt het feitelijk, zooals het dezer dagen zoo juist door de Standaard is opgemerkt, neer. De huidige kiezers geven toch geen reden om zich over hen te beklagen, of het zou moeten zijn over hun on verschilligheid. En die zal men eerder aantreffen bij ouderen in jaren wier ondervinding hen deed besluiten zich „van de zaken liefst niets meer aan te trekken" dan bij de jongeren. Jeugdiger krachten met jonger bloed waren wenschelijker om het kiezerscorps tot voortvarendheid te prik kelen beter dan, door den leeftijd te ver- hoogen, de ouderen in hunne eigenaardige onverschilligheid te stijven. Edoch een leef tijd, lager dan 23 jaar, laat de Grondwet niet toe maar waar die in andere opzichten ook gehuldigd wordt als een juist tijdstip, waarop men aannemen mag dat iemand de noodige zelfstandigheid bezit, daar is deze, dunkt ons, ook voor de uitoefening van het kiesrecht de meest geschikte. De census als kiesrecht-maatstaf is sedert jaren veroordeeld. En toch ziet men ook thans weer van liberalen kant pogingen aanwenden om in die richting een regeling tot stand te brengen. Het is of men op een jongen boom een ouden tak wil enten. Men wil het kiesrecht verbinden aana betaling van directe belasting, b staatsexamen, c spaarbankboekjes, d woning van /la 2 weekhuur. En wat vooral hierbij een zonderlingen indruk maakt is dat men de z. g. capaciteiten, de spaarders en de huur ders van een woning wil verplichten tot eene aanvrage om op de kiezerslijst te wor den geplaatst en niet de belastingbetalers. Den premie dus bovendien voor de census kiezers. De voorstellers van deze amendementen hebben getracht om zooveel mogelijk ver- schillende maatstaven te vinden, maar zij begaan daardoor vele onbillijkheden. Bij de capaciteiten sluiten zij tal van personen uit, die geen staatsexamen aflegden, doch even knap, zoo niet soms beter tot oordeelen ge schikt zijn dan juist de toegelatenen. Den spaarders geven zij een voorrecht boven tal van even werkzame, nijvere personen, die door tegenspoed, door ziekte, of door bezwa rende familie omstandigheden in de onmoge- lijkheid zijn om iets op zij te leggen. En met den huurders van woningen het kiesrecht te geven, huldigen zij het beginsel van huis manskiesrecht, wat onzes inziens verwerpe lijk is. Nu komt het ons voor dat deheerenVan der Kaay c. s., toen zij dit voorstelden, zeiven de zwakheid van deze drie grondslagen in zagen, omdat er dan nog zoovelen buiten gesloten werden, die men moeilijk kan vrij laten; en dat zij daarom het oog weêr lieten vallen op de verouderde bepaling omtrent een aanslag in een rijks directe belasting. En nu moge men met allerlei spitsvondig heden willen betoogen dat van census hier geen sprake ishet nuchtere verstand staat bjj zulke redeneeringen eenvoudig stil van verbazing over dergelijk gespeel met woorden. Huismanskiesrecht noemden wij verwer pelijk en wij deden dit meermalen, omdat wij daarin een premie zien voor de schromelijke lichtzinnigheid, die nu reeds op huwelijks gebied zoo zeer valt waar te nemen. Iemand, die uit verstandig overleg, of wijl hij familie tot zijn last heeft, of omdat hij het huwelijksleven niet uitlokkend vindt, niet trouwt, zon van het kiesrecht buiten gesloten kunnen worden. Dit vooral is de beteekenis van het amen dement der heeren Mackay en Van Alphen en hierdoor zou een beperking in de hand worden gewerkt, die geheel is tegen de be doeling en den geest van het grondwets artikel. Met de Arnh. Crt. zijn wij het eens dat, door dit beginsel te decreteeren, men „elkeen, die niet aan het hoofd van een gezin staat, onverbiddelijk zou uitsluiten van een staatsburgerlijk recht, dat hoegenaamd niet met de gezinsvorming samenhangt, doch daaiaan alleen vastgeknoopt wordt door zekere mystiek-theologische redeneeringen. Er is geen enkele grond, waarom een gezinshoofd meer recht zou hebben op het bestel van 's lands zaken invloed uit te oefenen dan een niet-gezinshoofd, wanneer overigens de innerlijke en uiterlijke omstandigheden voor beiden gelijkstaan. Stelt men eenmaal vast, dat wie in het onderhoud van zich en zijn gezin voorziet, geschiktheid en maatschap pelijken welstand heeft, dan valt hij, die, geen gezin hebbende, in eigen onderhond voorziet, geheel in de termen van deze de finitie, en kan dus ook aanspraak maken op het recht om te kiezen. Over de andere amendementen, o. a. dat van den heer Vermeulen om enkelen cate gorieën van personen meer dan een stem te geven, zullen wij niet veel zeggen. Dit idee vond tot heden weinig of geen steun. En geen wonder. Tegen eene dergelijke rege ling, die van zelf aanleiding moet geven tot willekeur, verzet zich, dunkt ons, de Grond wet. Zij spreekt nergens van een meer voudig kiesrecht; en waar tot heden altijd kwestie geweest is van het uitbrengen van éen stemoveral op staatsgebied een der gelijke regeling als vaststaand gebruik is aangenomen, had, dunkt ons, bij zulk een ingrijpende verandering, die tot vermeerde ring van invloed van enkelen zou leiden, de grondwet-gever zich zeker dienen uit te sprekenen gaat de gewone wet gever naar onze meening te ver wanneer hij zulk eene bepaling voorschreef. In België is dan ook een dergelijke regeling bij de grondwetsherziening tot stand ge bracht. Een enkel woord moet ons echter uit de pen over de kwestie der schrijfproef. Daartegen verzet zich vooral het grootste deel der anti-liberale pers. Men noemt haar aan die zijde een onstaatkundige belemmering. Dit geeft ons aanleiding tot het vermoeden dat men daar in die proef een voor de partij gevaarlijk middel ziet. Wat voor be zwaar zou er anders kunnen zijn tegen eene eenvoudige aanvrage om kiezer te worden een aanvrage, die onzes inziens juist de meest bescheiden maatstaf mag heeten om eenigs- zins over iemands geschiktheid als kiezer te kannen oordeelen Lezen en schrijven mag men toch wel als geringsten eisch stellen maar juist dat men daartegen van zekere zijde zoo ernstig zich verzet is voor ons een bewijs dat de minister Tak goed deed met dit voorschrift aan de hand te doen. Men tast hierdoor velen huidigen kiezers in hunne zwakke zijde aan; en menig tot zelfstandig oordeelen ongeschikte zal voor het vervolg daardoor geweerd kunnen worden. Als de liberalen den toestand goed begrij pen, het belang van het land juist inzien, zullen zij, dunkt ons, op dit punt niet mogen toegeven. De oppositie daartegen is voor ons eene vingerwijzing om zulk een voor schrift vooral te handhaven. Alles overwegende wat in de laatste dagen is geschreven over de aanhangige kieswet en de daarop ingediende amendementen zijn wij versterkt in onze meening dat men steeds zoekende is naar, maar nog niet gevonden heeft eene betere oplossing van het kies- rechtvraagstuk dan de regeering aan de hand doet. Men kan de eischen verhoogenmen kan beproeven te beperken, teneinde een zekere categorie uit te sluitenwij blijven van meening dat dit alles in strijd is met een eerlijken uitleg van het grondwetsartikel en met de eischen der hedendaagsche samen leving, waarvan de voornaamste is niet te streven naar uitsluiting maar naar opname van het grootBt aantal kiezers. Het meermalen gebezigde argument ten voordeele van de nu voorgestelde uitbrei- ding, dat bij niet voldoening daaraan meu na eenigen tijd wêer tot eene herziening van ons kiesrechtstelsel zal moeten overgaan, en de beweging in die richting zal blijven voortduren; dit argument achten wij reeds zoo dikwijls en zoo voldoende gemotiveerd dat wij met deze bloote aanhaling meenen te kunnen volstaan. Bijzonder trof ons in een der opstellen, door de N. Rott. Crt aan de op het kies wet-ontwerp ingediende amendementen ge wijd de volgende slottirade„Ontkennen wij overigens niet, dat verschillende bezwaren niet geheel opgeheven worden, wij herhalen, dat men sommige nadeelen in den koop zal moeten medenemen bij elke regeling, waarbij positieve eischen van welstand gesteld wor den. Zij zijn alleen te voorkomen door, gelijk in het regeeringsvoorstel geschiedt, zich van het stellen van deze eischen te onthouden, maar daartegen bestaat juist bij velen, ook bij ons, overwegend bezwaar." Men erkent dus op den weg, dien anderen willen inslaan, verschillende bezwaren aan te treffen, die men niet dadelijk wenseht op te heffen, maar die men dan toch na kor ter of langer tijd wel zal moeten nit den weg ruimen. Is het dan niet al te groote angstvallig heid, al te overdreven voorzichtigheid wan neer wij ons laten weerhouden in eens den grooten stap te doen, waartoe de regee ring, die zeker zelve wel al de bezwaren kende, waarop elke van andere zijde nu voorgestelde regeling afstuit, den eenigen weg aanwijst? Wjj ontvingen, met verzoek tot overname in ons blad, eene beschouwing uit De Veldpost over de winterscholen. De daarin geschetste regeling betreffende die scholen hebben wjj in hoofdzaak reeds eenigen tjjd geleden onzen lezers meegedeeld terwjjl wij ook reeds meer dan eens op het nut dier scholen hebben gewezen. Br bestaat dus voor ons geen aanleiding Om aan dat verzoek te voldoen. Bjj kon. besl. is aan den heer H. Greffhulhe, op zjjn ver zoek, eervol ontslag verleend als consul te Zanzibar is aan mr. J. Paulus, op zijn verzoek, eer vol ontslag verleend uit zijne betrekking van commies bjj het departement van buiten- landsche zaken. j De minister van waterstaat heeft het gevoe len gevraagd van Gedeputeerde staten dei- verschillende provinciën over eene niéuwe re geling van de kiesbevoegdheid voor de Kamers van koophandel en fabrieken by eene eventu- eele invoering der bedrgftbelasting en de daar mede gepaard gaande intrekking van de pa tentwet. FABKIEKS- en HANDWEBKSNIJVERHEID. In de Donderdag voortgezette algemeene vergadering der Vereeniging tot bevordering van Fabrieks- en Handiverksnijverheid, welke te Enschedé wordt gehouden, we'd het debat voortgezet over de kwestie der pensioenverze kering voor arbeiders. De afgevaardigde voor den Haag, de heer mr Bik, verklaarde veel voor het particulier initiatief in deze te gevoelen, maar achtte toch Staatsinmenging zjj het ook zoo noodig be perkt wenseheljjk. Het gemeenschapsbelang eischte ditpensioenverzekering is omzetting van armenzorg. Vooral achtte hjj Staatsinmen ging noodig, omdat de gemeenschap dé grootste arbeidsgeefster is. De Staatshulp moest en kon evenwel beperkt zjjn en bjj v. zich uitsluitend tot rentegarantie bepalen. De voorzitter, de heer Van Karnebeek, ont kende niet de noodzakelijkheid van Staatsbe moeiing, maar hjj meende, dat men moet pre ciseeren, waarin zjj moet bestaan. Hjj bestreed de meening, dat pensioenverzekering de arm lastigheid zou verminderenhet is wel een omzetting, maar alleen van vorm. In elk geval, den plicht van den Staat om in deze materie op te treden, betwistte hjj, vooral nu eerlang de groote massa des volks de richting van het Staatsbestuur zal gaan aanwjjzen. Staatsdwang kwam hem beslist ongewenscht voor, waar de noodzakelijkheid daartoe niet ia gebleken. Staatszekerheid kan hier alleszins voldoende zijn, geljjk de werkzaamheid van de postspaar bank trouwens had bewezen. Het hoofdbestuur (de heer Van Malsen) stelde zich geheel op het standpunt-Stork. Na replieken van den heer Stork, die nader staatsdwang bestreed, niet staatshulp, Ket- jen, afgevaardigde van Amsterdam, die staats zorg plicht achtteprof. Molengraaff, die staatspensioenuitkeering bleef verdedigen, waar de onmacht van het particulier initiatief be lemmerend werkt en die als conclusie Voor stelde, om de vergadering te doen uitspreken, dat, waar het particulier initiatief onmachtig is, een wet tot stand kome, die dwang oplegt en deels den staat doe by dragen in de kosten der pensioenen van de werkliedenmeende de heer Van Malsen, dat dit stelsel niet alleen loontrekkenden doch allen omvat, en stelde hjj voor de conclusie, dat staatsdwang onge wenscht en dat de staatszorg vooralsnog be perkt worde tot het dragen van de admini stratiekosten der pehsioneering van werklieden en tot het toezicht. De heer Stoop, secretaris van het hoofdbestuur, was van oordeel dat het laatste voorstel de voorstanders eener wet, bjj wjjze van proefneming, kon bevredigen. Na nog eenig debat, waarbjj de heer mr. E. Fokker Staatsdwang bleef verdedigen en de voorzitter de Staats- en socialistische theorie van prof. Molengraaff bestreed, werd door den heer Stork vootgesteld in de conclusie-Van Malsen als amendement op te nemen om den Staat nevens administratiekosten te doen zorg dragen voor een vaste rente-garantie. In stemming gebracht werd echter het eerste deel der conclusie-Molengraaff (Staatsdwang) aangenomen met 25 tegen 12 stemmen, doch het tweede deel (Staatsbjjdrage) verworpen met 23 tegen 14, waardoor de conclusie-Van Malsen verviel. Daarna was aan de orde het vraagpunt »Bust op de overheid de plicht er voor te zorgen dat de werklieden verzekerd worden tegen de gevolgen van ongelukken bjj werken die van overheidswege worden aanbesteed Zoo ja, welke is de beste wjjze waarop dit kan geschieden Nadat zich allerlei uiteenloopende meeningen hadden lucht gegeven, werd zonder meer be sloten in den zin, dat, indien de staat de be-, doelde verzekering verplichtend stélt, hjj ook heeft te zorgen dat daartoe eene staatsinstelling aanwezig zjj De kwestie van het arbeidscontract in onze wetgeving te verbeteren, werd commissoriaal gemaakt. Wegens het vergevorderde uur werd, naaf-, doening van huishoudelijke zaken en weder- zjjdsche plichtpleging, de vergadering gesloten. De volgende vergadering zal te Utrecht worden gehouden. Onze lezerB zullen zich herinneren hoe eenigen tjjd geleden werd medegedeeld dat H. M. de koningin eene verzameling phojto- grapkieën aanlegdé, om een overzicht te heb ben van de verschillende kleederdracliten, in

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1893 | | pagina 1