ZITTING VAN DINSDAG 11 JULI 1893. 39 Omtrent de overige ter sprake gebrachte punten werd overweging toegezegd. Bij art. 23, subsidie aan de maatschappij stoomtram Breskens Maldegem en zoo voorts, werd door een lid derzelfde afdeeling gewezenlo op de omstandigheid dat de regeling van den dienst zóó laat aan de over weging van de gemeentebesturen, aan de lijn liggende, werd toegezonden, dat bet beoogde doel nooit kon worden bereikt, terwijl tusschentijdsche veranderingen in de dienstregeling eenvoudig zonder ruggespraak werden bekend gemaakt2o op de geheel onvoldoende voorzorgen voor de veiligheid van het verkeer, waar door het toeval is, dat er op sommige plaatsen niet meer ongelukken gebeuren, en door hem aangedrongen op voorziening in de uiteengezette bezwaren. Ook op de schending van de bepaling van artikel 24, slot, van het reglement op de tramwegen in Zee land, rakende de rookverbranding, een gevolg van het gebruik van brandstof die uitgesloten was bij de voorschriften, werd gewezen. Omtrent een en ander werd door Gedeputeerde staten onderzoek toegezegd, terwijl de late inzending van de ontwerp dienstregeling een gevolg was van de te late toezending aan hun college door de betrokken maatschappijen. In een andere afdeeling kwam de poststoomboot- dienst op de Westerschelde, artikel 19 van hoofdstuk VIII, ter sprake en wel naar aanleiding van de klachten en bezwaren van een artikel, geplaatst in de Middelburgsche Courant van 5 dezer, waaromtrent door een lid dier afdeeling inlichtingen werden gevraagd. De gevraagde inlichtingen gaven ook aan andere leden aanleiding tot deelneming aan het debat, 'twelk zich tot ampele discussiën uitbreidde en tot uitkomst had, dat de aangevoerde bezwaren voor juist werden erkend of gewettigd en het hoogst noodzakelijk werd geacht den directeur van dezen tak van dienst, die zeer weinig aan de aan- en afvaartplaats schijnt te komen, onder het oog te brengen, dat een en ander scherper toezicht eischt en vooral de zindelijkheid op de booten meer en meer worde betracht. Ook het op- en afgaan van de booten bij laagwater te Terneuzen gaf aan een lid aanleiding om op het gevaar daarvan te wijzen, zooals dit nu geschiedt en vooral voor vrouwen, en hij vroeg, waarom er bij het op en afgaan der booten geen bruggen met vaste leunin gen, zooals bij de mailboot plaats vindt, worden ge bruikt. De tegenwoordig gebruikt wordende plank met zeer beweegbare houvasten was zijns inziens onvoldoende. Eindelijk werd ook nog de vraag gedaan, of de post, voorkomende onder artikel 28 van dit hoofdstuk, nu door bet rijk een zoo belangrijk subsidie voor de paar denfokkerij en zoo voorts werd gegeven, tiet voor vermindering vatbaar was, terwijl ook de post, voor komende in hooldstuk I, artikel 5, aan dat zeltde lid aanleiding gaf om te vragen, of de kosten van het keuren van vee te Ylissingen door de daarmede belaste veeartsen niet vcor vermindering vatbaar waren, daar deze bij de laatste veeverzendingen over Ylissingen gebleken zijn zeer hoog te komen. Omtrent de in deze afdeeling ter sprake gebrachte punten en ontwikkelde bezwaren of gemaakte aanmer kingen werd van de zgde van Gedeputeerde staten óf een onderzoek toegezegd óf geantwoord, dat de hef fing van kenrloon geschiedde naar een reglement of tarief, dat niet willekeurig kon gewijzigd worden, en dat het subsidie voor de verbetering van het paarden ras voor 3 jaren was verleend 18921894 en dus daaraan niets viel te veranderen gedurende dat tijdperk. Overigens werden er geene bedenkingen meer ge opperd omtrent de uitgaven noch op de ontvangsten en konden de afdeelingen zich vereenigen met het ont- werp-besluit tot heffing van de opcenten op de grond en personeeie belasting, zooals die voorgedragen waren. De voorzitter deelt mede dat Gedeputeerde staten in dit verslag geene aanleiding hebben gevonden wij ziging in hun voorstel te brengen. De voorzitter opent de algemeene beraadslagingen. De heer Henneqniiii Mijnheer de voorzitter, ik wenschte wel een enkele vrang te doen. Wij vinden onder de andera stakkeD gedrukt de stereotiepe uit drukking dat heeren Gedeputeerde staten in het alge meen verslag der afdeelingen geene aanleiding vinden om wijziging te breDgen in hun voorstel. Hier echter ontbreekt die. Heeft dit misschien iets te beteekenen 1 De voorzitter. De weglating heeft niets anders te beteekenen dan dat het verslag niet tijdig is ont vangen voor de voorlaatste zitting van Gedeputeerde staten en dat die behandeling eerst heeft plaats gehad, nadat het verslag gedrukt was. Daarom heb ik mondeling de mededeeling gedaan dat Gedeputeerde staten bij hun voorstel volharden. De algemeene beraadslaging wordt, aangezien nie mand meer het woord verlaDgt, gesloten. Thans wordt overgegaan tot de artikelsgewijze be handeling der begrootiog, beginnende met de uitgaven. Bij hoofdst. V art. 2, kosten van drukwerken ten dienste van de zuiver provinciale administratie, en van de volgens de provinciale wet verplichte en verder noodig geachte mededeelingen in de openbare dagbla den, merkt de voorzitter op dat het, bij gemis van eene bepaalde aanduiding, moeilijk is een antwoord te geven op de vraag of bij het doen van mededeelin gen ia de openbare dagbladen niet wel eens te voor barig werd gehandeld en zaken werden openbaar gemaakt, waarvan de mededeeling aan de eerstbetrok- kenen onder geheimhouding was geschied. Hij meent echter gerust te kunnen instaan voor allen die ter provinciale griffie met de behandeling van zaken belast en tot geheimhouding verplicht zijn. De heer Henneiiain. Mijnheer de voorzitter, ik gevoel mij verplicht na die opmerking te zeggen dat het hier bedoelde door mij is gereleveerd en dat beï betreft het feit dat een kabinetsschrij ven, dat behoorlijk van een lak en het woord „kabinet" voorzien verzonden is, een dag nadat het mij in handen kwam, woordelijk stond afgedrukt in de Middelburgsche courant. De voorzitter. Nu kan ik den heer Hennequin antwoorden, dat door mij dadeijk een onderzoek is ingesteld omtrent die zaak, waaruit gebleken is dat bedoeld schrijven eerst voorkwam in d Nieuwe Rotter- damsche Courant en daags daarna in de Middelburgsche. Ik geloof dat hei geachte lid de fout ergens anders dan in Zeeland zal hebben te zoeken. Bij hoofdstuk VIII art. 14 subsidie voor ambachts scholen ƒ1700 stelt de heer Van «Ier Bilt voor om die, naar aanleiding van het genomen besluit, met betrekking tot de ambachtscholen te Goes en te Zierik- zee, met 450 te vermeerderen en te biengen op ƒ2150, Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt dit goedgevonden. Bij art. 19 van hetzelfde hoofdstuk, kosten instand houding van den stoombootdienst op de Wester-Sehelde, zegt de heer Van Rompm. Mijnheer de voorzitter. In de bijlagen zie ik dat (le uitgaven van dagelijkseh ond rhoud 17.000 bedragen, mij dunkt, wel een cijfer hoog genoeg tot behoorlijk onderhoud, terwijl voor mutsaards en steenkolen f 20.500 i3 uitgetrokken. Ik ben degeen, die in een der afdeelingen mijn stem heb laten hooren voor publieke aanbesteding der steen kolen. Ik acht de benoodigde hoeveelheid '240 waggons daartoe groot genoeg en veronderstel dat er voor de

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1893 | | pagina 42