36
ZITTING VAN DINSDAG 11 JULI 1893.
voor 1893 een post onder de ontvangsten en de uit
gaven voorkomt.
Het komt ons wenschelijk voor, dat wij alsnog in
de gelegenheid worden gesteld naar bevind van zaken
rente te kweeken van dat kasgeld, wanneer het te
voorzien is, dat daaraan gedurende eenigen tijd geene
behoefte zal bestaan.
Wij hebben mitsdien de eer u voor te stellen, het
volgende besluit te nemen:
De staten der provincie Zeeland
besluiten:
een bedrag van ten hoogste vijftig duizend gulden
(f 50000) op prolongatie uit te zetten, onder de ge
bruikelijke voorwaarden en voor zoodanigen tijd als
aan Gedeputeerde staten met het oog op den stand der
kas raadzaam zal voorkomen.
Het algemeen verslag der atdeelingen wordt uitge
bracht door den heer Van Deinse.
Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben deel
genomen 34 leden, waaronder 6 leden van Gedepu
teerde staten.
Alle leden vereenigden zich met het voorstel van
Gedeputeerde staten.
De voorzitter deelt mede dat Gedeputeerde staten
in dit verslag geene aanleiding vinden om wijziging
te brengen in hun voorstel.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt
het voorstel daarop aangenomen.
VERANTWOORDING van Gedeputeerde staten aan
de provinciale staten van Zeeiand, wegens de enkel
provinciale en huishoudelijke inkomsten en uitgaven
van dat gewest, over het op den laatsten December
1892 afgesloten dienstjaar 1891 ter voldoening aan
art. 119 der wet van 6 Juli 1850 (Staatstblad no. 39).
Volgens de hierbij overgelegde rekening, waarvan de
cijfers door de algemeene rekenkamer, onder dagteekening
van 8 Mei 1883, zijn deugdelijk verklaard, hebben de
ÏDkomsten en middelen over het dienstjaar 1891, ge
raamd op f 613.885,424, opgebracht f 627.721,32,
terwijl de uitgaven en behoeften, mede geraamd op
613.885,424, hebben vereischt 585,099,644; zoolat
het dienstjaar 189 L een voordeelig slot heeft opgele
verd van f 42.621,674;
De volgende inkomsten en middelen hebben meer
opgeleverd, dan waarop zij geraamd waren:
a. de opcenten op de hoofdsom der belasting op
de gebouwde eigendommen f 633,35;
b. idem op de ongebouwde eigendommen 0,17
c. idem op de personeele belasting f 902,16§;
d. teruggaven van rentslooze voorschotten, daar
ten gevolge van wijzigingen der begrooting van 1890
t 51,166,664 meer voor rentelooze voorschotten is ver
strekt, dan daarvoor primitief was geraamd, zoodat de
teruggaaf in 1891 meer bedroeg dan waarop was ge
tekend f 2.558,334
e. de opbrengst wegens den verkoop van 2 boomen
uit den weg van Walzoorden naar Hulst en van puin
uit den weg wederzijds Sluis, en de wegen van Oost
burg naar Zuidzands, Groede naar Nieuwvliet, Schoon-
dijke naar IJzendijke, Terneuzen naar Axel, van den
veerdam van Wolfaartsdijk naar 's rijks grooten weg,
leidende naar Goes, en van Zierikzee naar het Zijpe,
(uitgetrokken voor memorie) 1.138,514
rente van op prolongatie uitgezet kasgeld, (uit
getrokken voor memorie) 2.032,81;
ff. een jaar huur van het tolhuis op den weg van
Walzoorden naar Hulst bij Rustwat f 15bijdrage
van de Middelburgsche stoomvaartmaatschappij in de
herstellingskosten van den steiger te Cortgene 6.80
teruggaat van het bostuur der waterkeering van het
calamiteus waterschap Eliewoutsdijk en den calami-
tenzen polder Borssele wegens te veei ontvangen tege -
moetkoming in de uitgaven voor zeewering 5713
bijdrage van het waterschap Groede en Baanst in de
kosten der herstelling van een duiker in den weg van
Breskens naar Nieuwvliet f 932.564, te zamen (uitge
trokken onder den memoriepost, „andere ontvangsten"
enz.) f 6667.364te zamen eene hoogere opbrengst
van 13932.71*
Er is minder ontvangen dan geraamd wegens:
a. de rechten op het gebruik van de steigers
91.314;
b. de opbrengst der uitgifte van het provinciaal
blad, door opzegging van een abonnement op dat blad
f 5.50, te zamen eene mindere opbrengst van ƒ96.814.
De overige inkomsten komen overeen met de raming.
Er is alzoo meer ontvangen dan geraamd/13835.894.
Ten slotte wordt ter verantwoording nog medege
deeld
lo. dat de besluiten, waarbij de begrooting der
enkel provinciale en huishoudelijke inkomsten en uit
gaven zijn gewijzigd, na de koninklijke goedkeuring
zijn afgekondigd in de provinciale bladen no. 4, 80 en
119 van 1891 en no. 83 van 1892;
2o. dat buiten de in de overgelegde rekening ver
antwoorde inkomsten geene andere, het dienstjaar 1891
betreffende, zijn ontvangen;
3o. dat door de ontvangers der provinciale heffingen
naar behooren rekening en verantwoording is gedaan;
4o. dat de uitgevoerde werken, welke niet in het
onderhondsbestek waren opgenomen, vooraf door den
hoofdingenieur bij den provincialen waterstaat zijn ge
raamd en de daartoe betrekkelijke overeenkomsten of
staten van kosten door ons zijn goedgekeurd;
en dat al hetgeen de provincie over het dienstjaar
1891 verschaldigd wa3, voor zooveel noodig, ca onder
zoek der schuldvordering in tijds betaalbaar is gesteld,
wat de werken en wegen betreft, na mcdedeeling van
den hoofdingenieur, dat de in de declaratiën bedoelde
uitvoering' naar behooren had plaats gedad.
Het ontwerp-besluit tot goedkeuring luidt:
De Staten van de provincie Zeeland,
gezien de door Gedeputeerde staten overgelegde, door
de algemeene rekenkamer deugdelijk verklaarde reke-
niDg en hunne verantwoording van de enkel provin
ciale en huishoudelijke inkomsten en uitgaven van dat
gewest, over het dienstjaar 1800 een en negentig
gelet op art. 120 der provinciale wet
besluiten:
goed te keuren het gehouden beheer van Gedepu
teerde staten van Zeeland met betrekking tot de
inkomsten en uitgaven der provincie, over het dienst
jaar 1800 een en negentig
vast te stellen
de ontvangsten op zes honderd zeven en twintig
duizend, zeven honderd een en twintig gulden, twee
ea dertig cent f 627,721.32
de uitgaven op vijf honderd vijf en tachtigduizend,
negen en negentig gullen, vier en zestig en een halve
cent f 585,099,644
en het voordeelig slot op twee en veertig duizend,
zes honderd een en twintig gulden, zeven en zestig en
een halve cent 42,621,674.
Het algemeen verslag der afdeelingen wordt
uitgebracht door den heer Van Deinse.
Aan het onderzoek in de afdeelingen hebben deel
genomen 32 leden, waaronder 6 leden van Ged. staten.
In alle de afdeelingen verklaarden de leden geen
bezwaar te hebben tegen de goedkeuring van de door
Gedeputeerde staten gedane verantwoording wegens