ZITTING VAN DINSDAG 11 JULI 1893.
19
mijnheer de voorzitter, bij hetgeen mijn ambtgenoot
Snotick HurgroDje zoo even gezegd heeit, moet ik toch
nog iets daaraan toevoegen. Beider), de heer en Van
Waesberghe Janssens en Fruijtier, hebben er nadruk
op gelegd, dat het door de provincie te lijden verlies
bij afschaffing der tollen door Gedeputeerde staten
al te hoog was voorgesteld. Dit is zoo weinig waar-
dat integendeel het cijfer nog wel iets te laag mag
heeten zooals blijken za), wanneer ik de nuchtere cijfers
in het geding roep. Op de begrooting, die wij straks
in behandeling zullen nemen, komt aan opbrengst van
verpachte tolleD voor 10760. Wanneer men nu in
't oog houdt, dat de attrek, dien de heeren willen
toepassen, naar aanleiding der bepalingen voor het
subsidie aan den dienst VlakeWalsoordenHulst,
ruim f 2200 bedraagt, en dat de tolopbiengst met f 2200
te ver'noogen is wegens jaarlijksche afkoopsom van
tolrechten op Schouwen eu Zuid-Beveland, dan is het
duidelijk, dat de 10.000 in 't voorstel van Gedepu
teerde staten niet te hoog, maar wel te i a a g
mogen heeten.
Mede is door beide heeren gezegd, dat het Gedepu
teerd college ten onrechte van eene vroeger genomen
beslissing sprak, daar die in hun tijd nooit ge.
vallen was. Mij dunkt, dit is spelen met woorden.
In 1888, toen door gewijzigde wetgeving de tolheffing
op andere wijze als tot dusver moest geschieden, heb
ben Gedeputeerde staten in hun voorstel desbetreffende,
met vermijding van elk soort struisvogelpolitiek en
om eiken schijn van „verstoppertje spelen" te ontgaan,
de Provinciale staten met zooveel woorden op de mo
gelijkheid van tolafsehaffing gewezen doch die hun
nerzijds ontraden. Met welk gevolg De Provinciale
staten hebben over de nieuwe regeling gesproken,
maar van de afschaffing, waarop zij als redmiddel
gewezen waren, met geen enkel woord gerept. Ik zou
zoo zeggen, dat dit toch wel iets van een beslissing heeft.
Eindelijk heeft speciaal de heer Van Waesberghe
Janssens zich luide beklaagd, dat zoo nu en dan geheel
valschelijk het beweren wordt geuit, als zouden onze
landgenooten aan de overzijde der Schelde veeleischend
zijn. Zoo niet tot mij uitsluitend gericht, was dat
woord toch zeer zeker voor een deel aan mijn adres.
En om nu met een enkel voorbeeld te staven, dat
zoodanig beweren niet valsch is, herinner ik aan de
geschiedenis van den dieost VlakeWalsoorden, nu
uitgebreid tot den dienst Vlaka—Walsoorden—Hulst.
Toen door den wakkeren ijver van collega Waesberghe.
een ijver waarvoor hij veler dank verdient, de lijn
VlakeWalsoorden met krachtige hulp uit de provin
ciale kas is in 't leven geroepen, was de verbinding
met een wagendienst naar Hulst overgelaten aan de
belanghebbende gemeenten, die daarvoor subsidie
zouden geven. Al spoedig bleek men aan de overzijde
ongenegeD, om zoodanige bijdrage op den duur te
verstrekken, waarschijnlijk iu de hoop, niet vrij m. i.
van brutaliteit, dat de provincie dan ook daarin zou
moeten voorzien, zooals dan ook bij de nadere regeling
geschied is. Inderdaad van geven weet men daar niet,
wel van nemen.
De heer Pompe van JMeerdervoort* Mijnheer
de voorzitter, het geldt hier m. i. een zeer belangrijk
onderwerp. Ik stel mij geheel en al op het Btandpunt
van Gedeputeerde staten, dat zij, die de lusten hebben
van de wegen, ook in de eerste plaats daarvoor de
lasten dragen moeten en ik kan mij daarom zeer goed
voorstellen hoe het Gedeputeerd college tot dit voorstel
gekomen is. Het staat echter ook vast, dat de tollen
eene belemmering mogen genoemd worden en daarom
zou ik wel een middel willen vinden om de twee ge
voelens tot een te brengen.
Ik meen dat de geachte voorsteller wel wat voor
barig is en ik zou niet gaarne nu reeds eene beslissing
nemen dat na opheffing der rijkstollen ook alle tollen
van de provincie in elk geval zullen worden opgeheven.
Het doet mij leed dat ik de bewoordingen van het
amendement niet juist voor me heb.
(De voorzitter leest nog eens bet voorstel van
den heer Fruijtier voor.)
De strekking is dus, zoo als ik vermoedde, dat de
voorsteller wenscbt dat de vergadering op dit oog en-
blik reeds beslissen zou dat alle tollen zullen wor den
afgeschaft als de opheffing der rijkstollen tot stand is
gebracht. Ik heb - daartegen echter bezwaar en zon
den geachten voorsteller in overweging willen geven,
zijn voorstel in dier voege te wijzigen, dat de verga
dering zich er vooralsnog toe bepaalde om de wen-
schelijkheid uit te spreken dat pogingen zullen word en
aangewend om, als de tollen op de rijkswegen z jn afg e-
sehaft, op intusschen overeen te komen voorwaarden
ook de tollen op de provinciale wegen op te heffen.
Dan bindt de vergadering zich niet.
De heer Pritijtier. Met een enkel woord wensch
ik de objectie van den vorigen spreker te beantwoor
den. Ik zie niet in dat de vergadering zich erg zou
binden door aanneming van mijn voorstel, wel bestaat
er dan een zedelijke band, doch de voorwaarden, waarop
afschaffing zal geschieden, blijven thans onbesproken
en worden eerst later vastgesteld als het rijk is voor
gegaan, maar ik ben bereid de verandering aan te bren
gen, welke de beer Pompe wenseht.
Wat het door den heer Snouek Hurgronje gespro
kene betreft, dat het 4e en 5e district zoo bevoordeeld
wordt, ook dat zie ik niet in. Wanneer er sprake
van privilege kan zijn, dan is het Schouwen, waar men
bevoordeeld wordt. Daar toeh zijn de tollen op den
weg van ZierikzeeZijpe, die 13628 M. lang is, afge
kocht tegen betaiing van 1400 pee jaar, terwijl, om
een voorbeeld uit mijne omgeving te nemen, op den
weg HulstWalzoorde, die minder lang is, 3 tollen staan,
die thans 5100 per jaar opbrengen.
Dat Gedeputeerde staten deze onbillijkheid wel in
zien, bewijst dat tweemaal voorgesteld is aan de ver
gadering, het eerst in 1872 en daarna in 1874, om
weder tol te heffen ia Schouwen. Dit werd echter
afgewezen. De afkoop geschiedde daar onder zeer
voordeelige voorwaarden, ik erken het, in tijien toen
de tollen minder opbrachten. Maar ook in de overige
gedeelten van Zeeland brachten toen de tollen veel
miader op. De weg HulstWalzoorden bracht in 1857
maar 1784 op. Het neemt niet weg, dat, zoola ng
het contract tot afkoop, dat altijd schijnt verbroken
te kunnen worden, blijft bestaan, het privilege wordt
bestendigd.
Er zijn in verschillende streken der provincie wegen
aangelegd met rentelooze voorschotten. De fondsen
daarvoor zijn evenzeer toegestaan door deze vergade
ring. Op de meeste van die wegen komen geea tollen
voor; nu beweer ik dat men daar in gunstiger con
ditie verkeert dan waar men provinciale wegen met
dure tollen heett gekregen. Ik geloof dan ook wel, da t
men eindelijk zal overgaan tot afschaffen der tollen op
de provinciale wegen.
Nog moet ik even terugkomen op het beweren van
den heer Heijse dat ik mij misrekend heb. M. i. deed
ik dit niet. Ik nam de rekening van 1891, die voor mij
ligt, en de heer Heijse de begrooting voor 1894. In de
rekening zie ik dat de opbrengst der tollen bedraagt
f 9490, voeg daarbij de afkoopsom van Schouwen en
Goes ad f 22C0, samen 11690, hiervan afgetrokken
de som, bij afschaffing der tollen te korten van het
subsidie aan den wagendienst HulstWalzoorden ad
f 2277, en f 2000 voor onderhoud van tolhuizen
enz., welk bedrag Gedeputeerde staten, blijkens bun