18
ZITTING VAN DINSDAG 11 JULI 1893.
op (le ongebouwde eigendommen een som zon opbrengen
ongeveer gelijk aan de zuivere opbrengst der tollen,
wat per hectare ruim 4 cent zou uitmaken.
Op betoogenblik ben ik echter niet voor de afschaffing,
omdat zij billijkshalve niet kan geschieden, tenzij de
tollen op de rijkswegen worden afgeschaft. Die
streken, waar thans rijkswegen zijn, zouden door de
afschaffing van tollen op de provinciale wegen, onbillijk
worden getroffen.
Op al die gronden heb ik de eer een voorstel in te
dienen van den volgenden inhoud
„Aan adressanten in antwoord op hun adres te
kennen te geven dat, naar de meening der Provinciale
staten van Zeeland, de tollen op de bij de provincie
in onderhoud zijnde wegen eerst dan faehooren afge-
Bchaft te worden, als de tollen op de rijkswegen zullen
afgeschaft zijD."
Op verzoek van den voorzitter dient de heer
Fruijtier zijn voorstel schriftelijk in.
Daar het voorstel voldoende wordt ondersteund, maakt
het tegelijk met dat van Gedeputeerde staten een punt
van beraadslaging uit.
De heer Snonck Hargrooje, Ik heb hier zoo
straks een leer hooren verkondigen, waarmede ik mij
volstrekt niet kan vereenigen en ik meen hier ook
namens Gedeputeerde staten te spreken. Ik heb hooren
zeggen dat de kunstwegen zijn aangelegd in het alge
meen belang en dat het alzoo ook billijk is dat ze
uit de algemeene bas worden in stand gehouden. Ik
ontken echter dat de wegen zijn aangelegd in het alge
meen belangwel wordt het algemeen belang er door
bevorderd, maar die bevordering was bij den aanleg
geen doel. In hun eigen belang zijn nu eens particu
lieren, dan weder gemeenten oi polders opgestaan om
onrijdbare wegen bruikbaar te maken en daarvoor
werd dan hulp van de provincie gevraagd en ook
meestal verleend. De bevoordeelde was een bijzondere
streek en hare bewoners, als de naast belanghebben
den, betaalden de kosteD.
Maar niet overal had het op deze wijze plaatser
bestonden uitzonderingen en het verwoudert mij dat
juist uit het 4e en 5e district, waar die uitzondetin-
gen voorkwamen, thaDS stemmen tot opheffing der
tollen opgaan, omdat die districten reeds te dien aanzien
in een gepriviligeerden toestand verkeeren.
Wat toch is het geval Toen nog vóór 1860 de
klacht algemeen werd over den toestand der wegen
in beide districten en eeD transport met boerenwagens
in het natte jaargetijde vier a vijf paarden vorderde,
besloten de Staten de verbetering ter hand te nemen
en daartoe eene bijzondere belasting in die districten
te heften.
Een bundergeld van dertig cent zou de noodige
middelen verschaffen en met de wegen naar Groede
en Nieuwvliet, tnsschen Zuidzande en Oostburg en
tusschen Schoondijke en IJzendijke in het 4e district,
met die van Ter Neuzen naar Axel en van Hulst
naar Walzoorden in het 5e, werd een aanvang gemaakt.
Spoedig daarop bleek het echter dat de uitgeschre
ven belasting ongrondwettig werd geoordeeld en met
de heffing niet kon worden voortgegaan. De provincie
moest den daaruit voortspruitenden last dragen, maar
de streken, welke intusschen de wegen verkregen
hadden, ontvingen daardoor eene ongedachte bate.
Daarop volgde overeenkomstig het voorstel van den
toenmaligen commissaris des konings, graaf Van Lijn
den, het besluit tot algemeene verbetering van wegen
in de provincie door middel van te verkenen rente-
looze voorschotten en het gevolg daarvan was dat er
een geheel net vau kunstwegen ontstond.
Maar allen die van dat middel gebruik maakten
bleven zelf belast met de teruggaaf der rentelooze
voorschotten en met het onderhoud der wegen.
Aan de zoo even genoemde wegen was die last niet
verbonden; zij hadden hun ontstaan te danken aaneen
onwettig gebleken besluitzij, die er door gebaat
waren, hadden een voorrecht verkregen dat nooit be
doeld was.
Nog tegen een andere bewering moet ik opkomen
en wel tegen deze, dat tollen het verkeer zouden be
lemmeren. Als men den vroegeren toestand herdenkt,
toen een groot gedeelte des jaars nagenoeg alle ver
keer was uitgesloten, en vergelijkt met den tegen-
woordigen, die met en door de tollen is mogelijk
geworden, is die stelling moeilijk vol te houden. De
vele tonnen gouds, door de provincie aan de verbete
ring der wegen besteed en gewoonlijk met grooten
aandrang begeerd, zouden anders moeten geacht wor
den tot die belemmering te hebben aanleiding gegeven.
Werd de verbetering van wegen als van algemeen
provinciaal belang geacht, dan zou de zorg der pro
vincie zich ook tot alle wegen moeten uitstrekken en zou
zij alle daarvoor benoodigde kosten voor hare rekening
moeten nemen.
De heer Fruijtier heeft gezegd dat de gemeenten in
het 5e district den afkoop van tol niet zouden kunnen
betalen en wil daarom het onderhond der wegen ten
laste der algemeene kas brengen. Dat zou zeker
gemakkelijk zijn, maar niet aangenaam b.v. voor
Walcheren, waar de landbouwende stand niet minder
gedrukt is en voor zijn eigen wegeD, welke voor een
groot deel zonder hulp van de provincie zijn aange
legd, te zorgen heeft.
De toestand der wegen was in Zeeland niet overal
dezelfde. Iu Walcheren en Zuid-Beveland bestonden
reeds vele wegen toen het besluit tot het verleenen van
rentelooze voorschotten werd genomen en men heeft daar
dus minder uit de algemeene kas getrokken dan elders.
Daarover beklaagt men zich niet, maar het gaat
niet aan dit deel der provincie nog nieuwe lasten op
te leggen tan einde andere meer begunstigde deelen
te kunnen ontheffen.
Wil men van wege de provincie overgaan tot af
schaffing der tollen, dan moet men zich niet bepalen
tot de provinciale wegen, welke eene uitzondering op
den regel vormen, maar den maatregel algemeen over
geheel Zeeland en ook ten aanzien der overige wegen
toepassen; en hoeveel zon dat kosten?
De heeren van het 5e district, die beweren dat de
provincie door de afschaffing der tollen niet de volle
f 10.000 zou verliezen, zooals is voorgesteld, omdat
het aandeel van den wagendieost van Hulst naar
Walzoorden gedeeltelijk in de kas terug vloeit, wil
ik doen opmerken, dat zij daarentegen vergeten reke
ning te houden met de 1400 en 800, welke de
wegen op Schouwen en die van Goes naar 's Graven
polder opbrengen.
Nog een enkel woord naar aanleiding van hetgeen
de heer Waesberghe Janssens heeft gesproken over
den weg van Hulst naar St. Nicolaas. Ik geloof dat
het beter ware geweest dien weg te laten rusten. Het
is waar, tegenwoordig wordt de opbrengst van den
tol geheel ten behoeve van den weg besteed, maar
dat is niet altijd zoo geweest. Ik zal er den heer
Waesberghe Janssens geen verwijt van maken, want
het was vóór zijn tijd, doch in vroeger jaren heeft
Hulst ontzettend van dien weg geprofiteerd. Toen
stond er slechts één post op de begrooting voor de
straten in de stad en dezen weg. De toestand vau den
weg was toen ellendig en zeker veel minder dan die
der straten in de stad. De ingekomen klachten gaven
aanleiding voor het in het leven roepen der thans
gevolgde wijze van handelen.
De heer He ij se. Terwijl ik mij geheel aansluit..