N°. 132.
136" Jaargang.
1Ö93
W oensdag
7 Juni.
Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen:
Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2.
Afzonderlijke nommers, met of zonder bijvoegsel,
zijn verkrijgbaar a 5 cent.
Advertentiën 20 cent per regel.' Bij abonnement lager.'
Geboorte-, Trouw-, Dood- en andere familieberichten, benevens alle
dankbetuigingen, van 17 regels L.50
iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Reclames 40 cent per regel.
Middelburg 6 Juni.
MIDMLBlIGSdE (III KIM
Thermometer.
Middelburg 6 Juni 8 u. vm. 60 gr.
m. 12 u. 61 gr., av. 4 u. 65 gr. F.
Verwacht verand. wind.
Agenten te Vlissingen P. G. de Vey Mestdagh Zoon, te Goes A. A. W. Bolland, te Kruiningen F. v. d. Peijl, te Zierikzee A. C. de Mooij, te Tholen W. A.
van Nieuwenhuijzen en te Terneuzen: M. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de
advertentie-bureau's van Nijgh Van Ditmae, te Rotterdam, de Geer. Belinfante, te 's Gravenhage, en A. de La Mas Azn., te Amsterdam.
Hoofdagenten voor het Buitenland te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger.
Advertentiën
moeten des namiddags te één uur
aan het bureau bezorgd zjjn, willen
zjj des avonds nog worden opgenomen.
Het begrip van „voorzien in
eigen onderhoud en dat «Ier zijnen."
Zeker zal het gezegde, dat er niets nieuws
onder de zon is, ten volle toepasselijk zijn,
wanneer in de liberale partij verschil ont
staat over de uitbieidiug van hel kiesrecht
tot en over do grens, waar men gewoon is
op openbare kassen en bijzondere liefdadig
heid te steunen, om in het levensonderhoud
van zich en de zijnen te voorzien. Het kan
zijn nut hebben te herinneren op welke basis
indertijd de samenwerking tusscben de, ten
gevolge van Kappeyne's voorstel tot grond
wetsherziening, verdeelde stroomiugen inde
liberale partij is hersteld.
In 1884 gaf de heer Tak van Poortvliet
naar wij meenen voor het eerst in de Am-
sterdamsche commissie, die ten doel had
eene verzoening tusscben de voor- en tegen
standers van mr Kappeyne te bewerken,
als zijne meening te kennen, dat het kies
recht behoorde te worden toegekend aan
alleu, di; in hun eigen onderhoud en dat der
hunnen voorzien.
In de zitting der Tweede kamer van 29
September 1885 formuleerde de heer Gleich-
man en men zal zich herinneren dat
destijds de heeren Gleichman en Tak geacht
werden de leiders der strijdende groepen te
ryn zijn denkbeeld omtrent de toen ook
door hem gcwensehte grondwetsherziening
en daarmede samenhangende uitbreiding van
het kiesrecht. Hij sprak toen het volgende:
»Verbetering van den toestand verwacht ik
voorshands allereerst van eene ernstig opge
vatte en ernstig doorgezette grondwetsher
ziening met zeer aanmerkelijke uitbreiding
van het kiesrecht, in dier voege, dat de in
zijnen stand gezeten werkman in het bezit
van kiesrecht worde gesteld
Onmiddellijk na den heer Gleichman het
woord voerende, constateerde de heer Van
Houten, dat door dit woord van den heer
Gleichman weder samenwerking van alle
liberalen mogelijk werd. Hij zeide{Ran
delingenp. 66.)
jVan meer gewicht dan alle discussiën, die
wjj gehoord hebben en al spreken wjj nog
14 dagen, dan zal geen woord gesproken wor
den, dat meer gewicht in de schaal legt is
het woord van den heer Gleichman, toen hij
zeideonzerzijds wordt gestreefd naar een
kiesrecht, dat aan den gezeten werkman stem
recht geeft, en ter elucidatie van het begrip
gezeten iverkman voegde by er by gezeten
in eigen kring" (volgens de Handelingen
waren de juiste woorden in zijnen stand)
dat is gezeten, niet naar bet begrip van den
millionair, maar naar dat der werklieden zeiven.
»Dit woord beheerscht onzen geheelen poli-
tieken en ik geloof ook een groot deel van
onzen socialen toestand, zoolang bet althans
niet door anderen wordt tegengesproken.
Want dat woord is met andere inkleeding
hetzelfde wat een voormalig afgevaardigde
van Amsterdam, de heer Tak, gebruikte in
den verkiezinggsstrijd van het vorige jaar,
toen hy zeide, dat naar zjjn oordeel het kies
recht moest worden verleend aan allen, die
in hun onderhoud en dat der hunnen voorzien,
eene omschrijving, by welke ik, die het eerst
naar eene omsckrjjving in denzelfden geest
heb gezocht, mij gaarne aansluit. Dan zijn
wjj werkelijk 43. En zijn wjj het eens, laten
wjj dan ten spoedigste trachten daaraan een
wettelijken vorm te geven."
Niemand weersprak en de samenwerking
van alle liberalen werd geboren, door welke
de kracht verkregen is, om de tegenstanders
der Grondwetsherziening te overwinnen en
een eersten stap te doen naar verwezenlij
king van het gemeenschappelijk kiesrecht
program.
Na het intermezzogevormd door het uit
de ongunstige verkiezingen van 1888 geboren
ministerie-Mackay, vatten thans de liberalen
de taak weder op, om ten volle te verwe
zenlijken wat de tegenstand van Heemskerk
en de bepaling der Grondwet, volgens welke
2/3 van elke der Kamer tot de uitbreiding
moest medewerken, niet toelieten, gelijktijdig
met de Grondwetsherziening te bereiken
een kiesrecht namelijk, dat den gezeten werk
manden man, die in het onderhoud van zich
en de zijnen voorziet, insluit.
Hot algemeen vertrouwen riep in 1891
den heer Tak tot die taak. Hoe beantwoordt
bij dat algemeen vertrouwen Hij houdt
in schijn aan de door hem gekozen formule
vast, in het wezen der zaak laat hij haar
varen. Dat hij haar niet in bekrompen geest
zou opvatten, werd verwacht en gewenscht.
Maar er zijn ook voor de uitlegging van
elke formule grenzen, en de vraag is, of bij
bij de redactie zijner ontwerpen niet die
grenzen heeft overschreden. Laat ons nagaan
wat de kiezer niet al kan zijn, doen en
nalaten zonder dat hem het kiesrecht wordt
onthouden of ontnomen.
Vooreerst de vraag, wie de kiezer tot de
zijnen" heeft te ïekenen. Vrouw en inwo-
uende kindereu, antwoordt het ontwerp.
Vader en moeder, ook inwonende, worden
daartoe niet gerekend, ofschoon de verplich
ting om deze te onderhouden even stellig
in de wet en in natuurlijke banden gegrond
is, als de verplichting, om aan de kinderen
levensonderhoud te verschaffen. Indien er,
gelijk in het tegenwoordig kiesrecht, in den
uiteriijken staat of in eenig bewezen bezit
van den kiezer eenige waarborg gelegen is,
dat men niet dan bij uitzondering in de
klasse der bedeelden geraakt, is zulk eene
vraag van gering gewicht, in bet stelsel van
het ontwerp niet. Bovendien kunnen wij
het niet met de gelijkheid van recht voor
allen overeenbrengen, dat de vader, wiens
inwonende zoon bedeeld wordt, het kiesrecht
verliest en niet omgekeerd.
Eene theoretisch juiste beslissing Jeidt den
minister er toe, het verstrekken van genees-
of heelkundige hulp of geneesmiddelen en het
ontvangen van geheel of ten deele kosteloos
onderwijs niet als bedeeling te beschouwen.
Inderdaad geschiedt deze verstrekking met
verder reikende maatschappelijke doeleinden
dan het verleenen van steun aan individuen.
Toch is er een sterke reden van twijfel,
wanneer het openbaar bestuur dit zelfde
standpunt niet inneemt en niet ter bevorde
ring van den algemeenen gezondheidstoestand
of van de opvoeding der kinderen aan ieder,
die het vraagt, gratis de verstrekkingen
doet, mtar ze afhankelijk stelt van bewijs
van onvermogen. Komt het gezond verstand
er niet tegen op, dat een vern.oeden van
welstand niet wijkt voor het bewijs van
onvermogen
Waren deze bezwaren de ergste, ter wille
van den vrede zouden wy er over heen
stappen. Men is belaas te veel gewoon in
onze lagere klassen hulpbehoevende ouder3
aan de armenkas over te laten, en wegens
het goede doel van verstrekking van genees
kundige hulp en onderwijs wordt met zoo
ruime hand bewijs van onvermogen afgegeven,
dat de anders zoo schrille tegenspraak er door
wordt verzacht.
Overwegende bedecking hebben wij echter
tegen de beslissing, dat de kiezer veilig zijne
belastingen onbetaald kan laten. Als er
geen kans is door inlegering of executie
iets van iemand te halen, wordt de aanslag,
waarvoor bij op het kohier gebracht is,
ouinvorderbaar verklaard. Wordt de voor
dracht wet, dan zal het ééne orgaan van
den staat des kiezers onvermogenom zijne
plichten te vervullen, constateeren, daaren
tegen het andere hem in het bezit laten
van rechtenwelke grondwettig van het
bezit van een kenteeken van geschiktheid
en maatschappelijken welstand afhankelijk
zijn. Werpt men tegen, dat ook bij de
oninvorderbaar-verklaring met ruime hand
wordt te werk gegaan, dan antwoorden wij,
dat dit een misbruik is, waarmede gebroken
moet worden, zoowel bij de invoering der
vermogens- en bedrijfsbelasting, als na
wijziging van het personeel in dien geest,
dat de laagste aanslagen kleiner worden
gesteld. Het juiste beginsel moet niet
worden prijs gegeven wegens zulk een
tijdelijken en afkeurenswaardigen toestand,
als bij de invordering van onze directe
belastingen hier en daar, vooral in de groote
steden, is ingeslopen.
De kiezer behoeft ook al geen woning te
hebben. Een daklooze mits hij slechts
niet voorkome op de officieele lijsten van
hen, die bedeeld worden door een burgerlijk
armbestuur ot door eene instelling van wel
dadigheid, voorkomende op de lijst ran art.
3 der wet op bet armbestuur en bieronder
zijn niet begrepen de instellingen, uitsluitend
bestemd tot voorkoming van armoede blijft
naar de fictiëa van de kiesrecht-ontwerpen
maatschappelijken welstand behouden.
Van de bedoelde instellingen tot voorkoming
van armoede en van particulieren mag de
kiezer gerustelijk onderstand ook in geld en
benoodigdheden vragen en aannemen. Zelfs
de veroordeelde bedelaars en landloopers blij
ven kiezers, ofschoon zij het kiesrecht tijdens
hun gevangenschap niet mogen uitoefenen.
Inderdaad zou er nog slechts aan ontbreken
dat zij een vrijgeleide ontvingen om te gaan
stemmen. Maar er is Dog geen wettelijke
fictie uitgevonden, om de grondwettige be
paling, dat het kiesrecht niet wordt uitge
oefend door degenen, die in gevangenschap
of hechtenis ziju, ter zijde te stellen. De
troostgrond der memorie van beantwoording,
dat bedelaar en landlooper gelukkigerwijs
hier te lande niet in zoo groet getal voor
komen, is ons belaas al te schraal en strijdt
inzonderheid met al wat men hooit en leest
over de wijze, waarop ons land door ver
dachte en gevreesde quasi-marskramers wordt
afgeloopen. Het ware wenschelijk, dat onze
burgemeesters eens omtrent dit feitelijk punt
een rapport uitbrachten. Op de bevolkings
registers moeten cok die lieden steeds voor
komen, indien de administratie aan de daar
omtrent geldende bepalingen de hand houdt,
en eene bepaalde woning is geen vereischte.
Soms wordt geredeneerd alsof in het voor
komen op de bevolkingsregisters eenige waar
borg gelegen is. Zoover wij de zaak kunnen
doorzien, sluit de eisen, dat iemand op de
bevolkingsregisters moet voorkomen, slechts
een Caspar Hauser uit en nog alleen zoolang
hij zwervend blijft.
Het begrip van levensonderhoud interpre,
teerende naar de toepassing, daaraan in dit
ontwerp gegeven, resumeeren wij dit als
volgt. Wie geen levensonderhoud heelt moet
sterven. Ieder levend wezen heelt dus bewijs
van het bezit van levensonderhoud in het
feit zelf, dat bij leeft. Zorg ooor het levens
onderhoud van vrouw en kinderen wordt
eveneens door ditzelfde feit ten hunnen
aanzien bewezen. Zoolang zij leven, bewijst
dit eo ipso levensonderhoud, en treedt de
dood in, dan is er ook geen persoon meer,
voor wie de kiezer zou toonen geen levens
onderhoud meer te kunnen verstrekken.
Zoo geïnterpreteerd bezit ieder die leefi
per se het vermoeden van maatschappelijken
welstand der wet, totdat de administratie
het bewijs levert, dat hij officieel bedeeld
wordt. Het geheele stel van vermoedens en
fictiën strekt slechts om te verbergen, dat
er slechts één kenmerk is, nl. de schrijfproef,
en dat er behalve de ondergeschikte
bepalingen voor deserteurs, veroordeelden
tot 4 jaar, onwaardig verklaarden om bij
de gewapende macht te dienen, die, zon
derling genoeg, buitengewoon streng zijn,
en levenslang de uitoefening van kiesrecht
verhinderen geen reden van uitsluiting
is dan de plaatsing op de officieele lijsten
der bedeelden. Vermits nu deze lijsten
slechts voor een klein deel door of ouder
toezicht van het gemeentebestuur worden
opgemaakt en het begrip van instelling
tot voorkoming tan armoede zoo rekbaar is,
ligt de macht, om deze uitsluiting al dan
niet op de onderste laag der bevolking in
het algemeen en op ieder hulpbehoevende
in het bijzonder te doen toepassen, zoo goed
als geheel in de handen der besturen van
kerke'ijke en liefdadige instellingen. Zou
ook dit tegenwoordig in overeenstemming
zijn met de beginselen der liberale partij?
Wij begrijpen dat zij, die met den werk
man ook den proletariër tot het kiesrecht
willen roepen, en de uitsluiting der bedeel
den betreuren, de voorgestelde ontwerpen
toejuichen. Ook dat dit geschiedt door hen,
die in de dwaling verkeeren, dat het hoofd
beginselkiezer is wie schrijven kan en in
het onderhoud van zich en de zijnen voorziet
daarin naar zin en strekking op redelijke
wijze is uitgewerkt.
Van ouds voorstander van dit hoofdbe
ginsel en dit nog steeds ten volle huldi
gende, kunnen wij, juist omdat zij dit hoofd
beginsel schenden, aan Tak's ontwerpen, zoo
als zij liggen, onze adkaesie niet schenken.
Hebben wij gaarne aan bovenstaand artikel,
evenals aan andere beschouwingen van den
zelfden schrijver, een plaats in ons blad
ingoruimd, toch willen wij allerminst geacht
worden in te stemmen met het vooral in dat
artikel ingenomen standpunt. Wij hebben,
het is uit menige beschouwing van onze
hand trouwens gebleken, geen „overwegende
bedenkingen" tegen de ontwerpen en wij
zouden niet gaarne opgevolgd zien het aan
't slot van bovenstaande beschouwing blijk
baar gegeven advies om geen adhaesie te
schenken aan de ontwerpen, zooals ze daar
liggen. Integendeel. Wij zouden het zeer
sterk betreuren, het zelfs als een onvergeef-
lijken misslag van de liberale partij beschou
wen zoo zij of een voldoend getal harer
leden tot de verwerping van die wets
ontwerpen medewerkte. Verwerping zou
voor de liberale partij o. i. alleen dan ver
antwoord zijn, indien die ontwerpen moesten
geacht worden onvereenigbaar te zijn met
de grondwet. Dat dit het geval zou zijn
!s niet aangetoond.
Ieder, die eenigszins op de hoogte is van
de jongste grondwetsherziening, weet tot
hoeveel verschil van gevoelen het nieuwe
artikel 80 heeft aanleiding gegeven. En zoo
iets ons verbaast is het wel dit dat de
geëerde schrijver in een zijner vroegere be
schouwingen zich beroept op eene uiting van
den minister Heemskerk en in die uiting
eene afdoende verklaiing ziet van het grond
wetsartikel. Wij zouden geheele bladzijden
uit de Handelingen kunnen afschrijven, die
bewijzen dat die uiting is voorafgegaan en
gevolgd door daarvan afwijkende, dat èn
vóór èn na die uiting gewaarschuwd is tegen
te groote daaraan toe te kennen waarde.
De geëerde schrijver citeert den heer Van
Houten van 29 Sept. 1885, die in het door
de heeren Tak en Gleichman gesprokene
slechts eene nuaneeering, slechts een verschil
van inkleeding zag. Het zij ons thans ver
gund den heer Van Houten van 29 Aug.
1884 te citeeren. In zijne toelichting tot
het door hem ingedien-le voorstel tot wijzi
ging der Grondwet schreef hij
>Eene nieuwe regeling van het kiesrecht
voor de Staten-generaal, waarbjj de ingezete
nen meer algemeen tot het verkiezingswerk
geroepen worden dan thans, is wel het voor
naamste punt der geheele herziening.
Zoodanige nieuwe regeling is vrjj eenvoudig
voor hen, die aan ieder, zonder eenige uitzon
dering, dat recht wenschen toe te kennen
De ondergeteekende staat niet op dat stand
punt. Zjjn wensch om aan den arbeid in
Staat en maatschappjj den invloed en de waarde
toe te kennen, welke hy verdient, is onver
eenigbaar met het verleenen van kiesrecht
aan hen, die als bedeelden geheel of ten deele
uit de belastingen worden onderhouden.
Van het standpunt der bedeelden is de Staat
niet enkel geroepen tot handhaving van het
recht, maar tevens tot hunne verzorging, en
dit standpunt sluit onpartjjdige medewerking
tot de rechtsvorming uit. Bovendien zijn zij
Yan het bedeelend bestuur te afhankelijk, om
over de samenstelling van dat bestuur te mo
gen beslissen.
Voorts moet de daad van kiezen uitvloeisel
zjjn van eene eigene oordeelvelling, en behoort
de kiezer diensvolgens te kunnen lezen en
achrjjven, om niet van de kennisneming van
het grootste deel van hetgeen ter vorming
van een oordeel dient, uitgesloten en, zelfs bp
de invulling van een biljet, ten eenenmale
van de bulp van anderen afbankeljjk te zijn.
Hierin ligt naar ondergeteekende's oordeel
een voldoende grond om aan den Uïezer*) de
eischen te stellen, dat lay niet tot de bedeelden
behoore en in staat zjj te lezen en te achrjjven.
Deze twee gronden van uitsluiting, in zjjn
oog de eenige welke zich laten rechtvaardigen,
zou hij in de kieswet geregeld willen zien.
Op welke wjjze zulks het best-kan geschieden,
wenscht hij niet in de Grondwet te beslissen.
Dit behoort aan den wetgever overgelaten te
worden.
In de practjjk is het dikwijls nuttig een
theoretisch beginsel op eene indirecte wjjze te
huldigen. Zoo kan de eisch, dat iemand, om
kiezer te zjjn, moet kunnen lezen en schrjjven,
ingekleed worden in den eisch, dat ieder zjjn
stembiljet zelf lay het bureel moet invullen.
Zoo kan ook de mate van materieelen welstand,
welke in den kiezer vereischt wordt om be
deelden uit te sluiten, worden aangewezen
door dezelfde grens, welke aan de heffing van
directe belastingen gesteld wordt. Waar de
dwangmiddelen voor de invordering der directe
belastingen, hoe scherp ook, toch de inning
eener kleine geldsom niet meer vermogen te
verzekeren, verkeert de ingezeten in eene mate
van armoede, dat hij, zoo al niet geregeld, dan
toch van tijd tot tijd den weg naar het arm-
bureel moet inslaan.
Bij deze overwegingen komt nog eene van
practischen aard. Om iets tot stand te brengen
moet er een vereenigingspunt gezocht worden,
waarbij de een genoeg verkrjjgt, om de berei
king van het verder liggende, te willen uit.
stellen, en de ander, die eventueele verdere
stappen niet zou willen mededoen, genoeg
behoudt, om zjjne medewerking te verleenen.''
Is tu8schen het hier afgedrukte en het in
de ontwerpen van dit ministerie voorgestelde
ook wel iets anders dan eene nuaneeering,
een verschil van inkleeding? En staat niet
bij beiden dat groote beginsel op den voor
grond aan den kiezer stelt de wet deze
eischen dat hij niet tot de bedeelden behoore
en in staat zij te lezen en te schrijven?
Wij zouden daarom niet gaarne met den
geachten schrijver der met gemerkte
artikelen overwegende bedenkingen opperen
tegen de wijze, waarop het beginsel is uit
gewerkt; en het een ramp achten èn voor
bet land èn voor de liberale partij zoo laatst
genoemde aan de ontwerpen van dit ministerie
bare adhaesie niet schonk.
onderstreepten
fled.
In de Militaire Spectator komt een inge
zonden stuk voor van den gepens. majoor der
O.-I. infanterie Kessler, waarin hjj optreedt
tegen het te vuur en te zwaard veroveren van
Atjeh. Integendeel wjjst de heer Kessler op
het vroeger door hem en ook door anderen
uitgesproken oordeelAtjeh te verlaten ia
in het belang van het vaderland, van da
koloniën, van het leger en van de humaniteit
een gebiedende plicht." Na al hetgeen is
voorgevallen, acht hjj het echter daartoe waar-
schjjnljjk te laat. Maar nogmaals eene expe
ditie tegen Atjeh uit te rusten, zou het gevolg
hebben, dat wjj uitgeput raken en eene achter-
waartsche stelling zullen moeten innemen. Ons
prestige zal dan nog meer dalen, terwijl niet
gedacht zal kunnen worden aan het gebruiken
onzer militaire macht, waar ze elders noodig
mocht zjjn.
De Times ontving uit Singapore het volgende
bericht omtrent den aanval, door de Atjehera
gedaan op de etablissementen der Langkatscha
petroleum-maatschappjj;
'«Woensdag bedreigden de Afjehers de pe-
troleumonderneming in Langkat en de haven
en het fort, in de nabjjheid daarvan gelegein
Het personeel vluchtte naar de tabaks-plantage
Klambir en naar Tandjong-Poera, de hoofdstad
van Langkat. Troepenversterkingen zjjn in het
oliedistrict aangekomen, die het voldoende
beschermen."
Naar het Vad. verneemt, heeft in een
particuliere audiëntie de minister van koloniën
Zaterdag aan het bestuur van de Langkatsche
petroleumbronnen-maatschappjj verzekerd, dat
naar zjjn meening haar bezittingen voldoende
tegen de Atjehers beschermd zullen kunnen
worden.
Bjj kon. besluit:
zjjn, met ingang van 1 Juli 1893, benoemd
tot inspecteur der rjjksveldwachtG. J. Bij le-
velt, inspecteur van politie te Franeker, stand
plaats LeeuwardenH. G. Buseck, inspecteur-
van politie te Amsterdam, standplaats Zwolle;
K. J. W. van Geuns, onder-inspecteur van
politie der 1ste klasse te Rotterdam, stand
plaats Middelburg. (Deze benoeming is giste
ren avond nog in een deel der oplaag van ons
vorig nommermedegedeeld.)D.P.M.Graswinkel(
inspecteur van politie te Delft, standplaats te
Utrecht; G. B. de Jong, gepensioneerd eerste-
luitenant der infanterie van het Indische leger
te 's Gravenhage, standplaats 's Gravenhage;
H. M. W. van Meel, gepensionneerd kapitein
der infanterie, te Bergen op Zoomstand
plaats 's HertogenboschH. B. van Rhijn,
I gepensionneerd kapitein der infanterie van
'het Indisch leger, te Katwijk; standplaats
Groningen; W. L. J. Scheepens, gepension-
fneerd majoor der infanterie van het Indisch
leger,- te 's Gravpnhage, standplaats Arnjiem