22 April.
N°. 95.
136° Jaargang.
1893
Zaterdag
Middelburg 21 April.
Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco f 2.
Afzonderlijke nommers, met of zonder bijvoegsel,
zijn verkrijgbaar a 5 cent.
Advertentiën 20 cent per regel. Bij abonnement lager.
Geboorte-, Trouw-, Dood- en andere familieberichten, benevens alle
dankbetuigingen, van 17 regels 1.50
iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.'
Telephoonnommer 339.
J
II11) I) I I ll I II S( l 11 COURANT.
Thermometer. i Agenten te VliasingenP. Gr. de Vey Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te KruiningenP. v. d. Peijx, te Zierikzee A. C. de Mooij, te Tholen W. A. Advertentiën
Middelburg 21 April 8 u. vm. 59 gr. van Nieuwenhuijzen en te TerneuzenM. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de j moeten des namiddags te één uur
m. 12 u. 71 gr., av. 4 u. 68 gr. F. advertentie-bureau's van Nijgh Van Ditmak, te Rotterdam, de Gebb. Belinfante, te 's Gravenhage, en A. de La Mae Azn., te Amsterdam. I aan het bureau bezorgd zjjn, -willen
Verwacht U. wind. Hoofdagenten voor het Buitenland te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger. zij des avonds nog worden opgenomen.
Hr H. Sineenge over kiesrecht.
I.
Op uitnoodiging van het bestuur der liberale
kiesvereeniging Eendracht maakt macht alhier
trad Donderdagavond de heer mr H. Smeenge
van Hoogeveen, lid der Tweede kamer, in de
groote Schuttershofzaal als spreker op over
het onderwerp kiesrecht.
De voorzitter der kiesvereeniging, de heer
Herm. Snijders, heette de aanwezigen welkom)
zich verheugende dat men weder in zoo aan
zienlijken getale gebruik had gemaakt van de
geboden gelegenheid om door een bekend
spreker een belangrijk onderwerp van den dag
te hooren behandelen.
De heer Snjjders uitte verder zijne vreugde
dat de heer Smeenge, die onlangs door om
standigheden buiten zijn wil verhinderd was
naar Middelburg te komen, toch, zij 't wat later,
zijne belofte heeft kunnen houden en daar
door het spreekwoord heeft bevestigd dat afstel
geen uitstel is.
De heer Smeenge begon met er op te wjjzen
dat zjjne bezigheden van dien aard zjjn dat
hij niet noodig heeft naar werk te zoeken en
dat de reis naar Middelburg nu direct geen
uitstapje is, maar dat de hartelijke ontvangst
van vroeger en de toen ondervonden waar
deering b}j zjjne voordracht over afschaffing
der plaatsvervanging hem gaarne hier deden
optreden. Hij voegde daarbij dat, wanneer
zjjne hoorders ook ditmaal over hem tevreden
waren, hij zich wel wilde verbinden te zjjner
tjjd, als men het wilde, nogmaals hierheen te
komen.
Na deze voorafspraak kwam de spreker tot
zijn onderwerp.
Een van de regelen, die in ons staatsrecht
gelden, isdat de wetten en verordeningen,
die werken zullen, niet anders tot stand komen
dan door gemeenschappelijk overleg van het
hoofd van den staat en het volk.
De wetgevende macht, d. i. de macht die
de regelen stelt waarnaar ieder zich moet ge
dragen, wordt dus uitgeoefend door het hoofd
van den staat en het volk. En nu niet door
het volk in zjjn geheel, maar door zjjne ver
tegenwoordigers en deze vertegenwoordiger;
zjjn het waarvan de grondwet zoowel in 1815
als in 1887 zei: «de Staten-Generaal verte
genwoordigen het geheele Nederlandsche volk."
Zal in werkelijkheid deze uitspraak waarheid
bevatten, dan is het noodig dat ook het geheele
volk, althans zoovelen als maar met het oog
op het algemeen staatsbelang mogeljjk is, tot
die keuze medewerken.
Er waar dit nu helaas in den loop dertjjden
veel te wenschen overliet en nog laat, had en
heeft men daarmede geen vrede meer, ontstond
dan meer dan minder drang naar wijziging
van het kiesrecht.
Die drang was grooter en werd sterker
naarmate men terecht of ten onrechte aan de ver
tegenwoordigers het stellen van regelen, welke
voor allen niet geljjk golden, of het uitblijven
Van regelen, die door de veranderde tijdsom
standigheden waren geboden, verwijten kon.
Zoo was het vóór 1848, vóór 1887, zoo is
het nü.
Naar mate in den loop der tjjden de zwak
keren meer behoefte gevoelden tegen dester-
keren in de maatschappij te worden beschermd
en die bescherming wel eens wat lang op
zich liet wachten, werd de zucht naar mede-
l-egeeren bp die zwakkeren grooter.
Toen nu nog daarenboven tengevolge van
veranderde maatschappelijke omstandigheden,
uitvinding van stoom, telegraaf en electriciteit
aanbod van en vraag naar werkkrachten
geen gelijken tred hielden en daardoor mis
standen ontstonden, die vroeger niet werden
opgemerkt, meende men dat eene andere ver
tegenwoordiging dat zou hebben verhoed, die
kwalen zou wegnemen.
Toen daarenboven slechte lieden, die wel
beweren het wel te meenen met het volk,
doch dit in menig opzicht niet bewijzen, van
dit alles den meervermogenden de schuld gaven,
duurde het niet lang of er kwam sprake van
eene overheersching der bezittenden,
van een stelselmatig uitsluiten der min-
gegoeden.
Met dit al werd de drang naar verandering
steeds sterker en de regel «de Staten-generaal
vertegenwoordigen het geheele Nederlandsche
volk" steeds meer belachelijk gemaakt.
Nu mag het niet worden ontkend dat vóór
1848 die regel ook al slecht tot zjjn recht
jfjvam e» een yan de vruchten der grondwets
herziening van 1848 was dan ook de invoering
der rechtstreeksche vertegenwoordiging.
Vroeger toch werden de leden van het eene
deel der vertegenwoordiging de Eerste ka
mer gekozen door het hoofd van den staat
en wel voor hun leven.
Zoo werden de leden van den anderen tak
der wetgevende macht die der Tweede
kamer gekozen volgens de grondwet van
1814 (art. 85), van 1815 (art. 79) en van 1840
(art. 142) door de Provinciale staten.
Door de grondwet van 1848 kwam verbete
ring en werd, zooals men het toen uitdrukte,
het kiesrecht, hoewel rechtstreeks uitgeoefend,
vastgekoppeld aan den census, om een kracht,
die men vreesde, tegen te houdenals remblok
dus.
Het duurde niet lang of er kwam drang
naar verandering.
in 1872 werd een wetsontwerp ingediend,
dat in 1874 werd behandeld en ook na be
strijding door de liberalen werd verworpen.
Bij een verlaagden census beoogde dit ontwerp
het aantal kiezers te brengen op 130.000.
Onder het ministerie Kappeyne deed zich
behoefte gevoelen aan grondwetsherziening,
voor een groot deel het gevolg van de slechte
regeling van het kiesrecht, terwijl juist de
groote grief was de koppeling aan den census,
waardoor moeilijkheden ontstonden.
Eerst in 1883 vond dit denkbeeld bjj de li
beralen ingang.
Onder het ministerie-Heemskerk mocht het,
na in 1886 mislukt te zjjn, tengevolge van
het afstemmen van het Xe hoofdstuk, in 1887
gelukken eene herziening tot stand te brengen,
die ons het tegenwoordig artikel 80 gaf, Ieder,
die zich dien tjjd nog herinnert, weet welke
moeite het heeft gekost dat artikel in de
grondwet te krjjgen, waarvan zeer zeker een
zeer uitgebreid, zoo niet algemeen kiesrecht,
het gevolg kan zjjn.
Teneinde de kieswet, die het gevolg moest
worden van art. 80, te laten maken door eene
vertegenwoordiging, die op breeder grondslag
rustte dan die welke gekozen was onder vigueur
der kieswet van 1850, ter uitvoering van art.
76, breidde men het kiezerskorps uit tot
330.000 en wel door het kenteeken van
kiesbevoegdheidhet betalen van een zeker
bedrag in de directe belasting aan te vullen
met een paar nieuwe middelen, zooals de
aanslag in de grondbelasting alleen tot een
bedrag van f 10 en de zoogenaamde kamer
bewoners.
Hiervan was het gevolg, zooals gezegd, dat
het aantal kiezers tot 330.000 werd uitgebreid
De door deze kiezers gekozen vertegenwoor
diging zou mede als voornaamste taak hebben
het maken van een kieswet, waarbjj art. 80
tot zjjn recht kwam.
Alle politieke partjj en waren van dat denk
beeld doordrongen zoowel de anti-revolution-
nairen als katholieken de liberalen als, zeer
stellig, de zich noemende vooruitstrevende partjj
de radicale met de sociaal-democratenelk
programma sprak van regeling van het kiesrecht.
Het stond dan ook, volgens ieders meening
onomstooteljjk vast, dat, vóór de vierjarige
regeeringsperiode der kamer van honderd ver
streken zou zjjn, een nieuwe kieswet zou
zjjn tot stand gekomen.
Ons orgaan ten minste, de Liberale Unie.
sprak zich aldus uit.
Het mocht ons echter niet gelukken, voor
een groot deel als gevolg daarvan dat radi
calen en sociaal-democraten de liberale partjj
het vertrouwen ontzeiden, de meerderheid te
behalen.
Doch wat noodhoewel misschien niet ge
regeld op liberalen grondslag, het kiesrecht
zou toch worden herzien, want elke regeenng,
welke ook, was daartoe verplicht.
Toen dan ook de vorige regeering en meer
derheid in gebreke bleef, dit vraagstuk aan
de orde te stellen, werden bjj de jongste ver
kiezing, in 1891, de bakens weder verzet en
naar spreker erbij voegde, niet het minste
tengevolge van het werk, door de Liberale
Unie verricht.
De tegenstand zelf der radicalen, met wie
de liberalen in beginsel op dit stuk niet anders
verschilden dan in de gebondenheid aan een
bepaald plan, vermocht niets tegen de belofte
van den kant der liberalen gedaan.
Het verschil tusschen radicalen en liberalen
op dit stuk bestond naar sprekers oordeel
hierin dat de liberale partjj, hoewel een uit
breiding van het kiesrecht verlangende, zoover
de grondwet toeliet, zich niet wilde verbinden
om eene wjjziging, die niet zoover ging doch te
krjjgen was, af te wjjzen. Dien ëisch derradi
calen in te willigen heb ik zeide de heer
Smeenge steeds geweigerd en weiger ik nog,
Hoezeer overtuigd van de noodzakelijkheid
en hoe vurig voorstander van eene uitbreiding
zoover mogeljjk, als spreker die niet verkrjj-
gen kan zal hjj het mindere nemen. En
waarom omdat hij meent daarmede de zaak,
die hjj voorstaat meer, te dienen dan met
eene verwerping.
Het jaar 1887—1888 is daar om daarvan een
bewijs te leveren.
Door een uitgebeider kiezerscorps werden
meerdere mannen gekozen, geporteerd voor
kiesrechthervorming, dan vroeger na dien tjjd
werd door meerderen in het parlement daarop
aangedrongen dan vroeger.
En zoo zal het ook nu gaan.
Indien, onverhoopt, de meerderheid van de
noodzakelijkheid dezer wet niet overtuigd is,
doch eene kleine uitbreiding wil geven, dan
zal zjj zich zeer bedrogen zien, indien zjj meent
dat daarmede de storm wordt bezworen.
Neen, dan zal juist dat uitgebreider kiezers
corps, dichter staande bij en dus meer voelende
voor hen, die nog zjjn uitgesloten, krachtiger
pogingen aanwenden voor het spoedig wel
slagen door het mandaat niet anders te geven
dan aan hen, die met hen overtuigd zjjn van
het gepleegde onrecht, van de gebiedende
noodzakelijkheid van het herstel daarvan.
Als gevolg van den uitslag der verkiezingen
in 1891 trad op het tegenwoordig bewind,
nadat de liberale partjj in de kamer de
meerderheid had verkregen.
En hoe die regeering hare taak opvatte Wjj
behoeven, om dit na te gaan, slechts op te slaan
de troonrede, die op 15 September 1891 werd
uitgesproken en die inhield «de indiening
van een wetsontwerp tot regeling
van het kiesrecht, die noodzake
lijke voorwaarde van blijvende
verbetering, wordt voorberei d."
Wie mocht na de uitspraak dezer woorden
door H. M. onze geëerbiedigde regentes, haar
in den mond gelegd door die raadslieden van
de kroon, twjjfelen aan den ernst van het
kabinet op dit stuk Niemand. En toch is
het door velen gelukkig voor ons tot
oneer van hen geschied.
De aanhangige ontwerpen zjjn gelukkig als
vurige kolen op hun hoofd gestapeld.
Moge de pjjn, die zjj er door gevoelen, niet
te groot zjjn; mogen zjj, die aan die misken
ning waarde hechten, die meededen in het
uitspreken van onverdiende beschuldigingen,
door ervaring geleerd, later beter het kaf van
het koren scheiden
Nadat minister Tak, zich niet storende aan
den onrechtmatigen dwang, herhaaldelijk op
hem aangewend, rustigvoort arbeidende en daar
door voorkomende dat slecht werk werd gele
verd, ruim een jaar aan het bewind was, schonk
hjj het Nederlandsche volk de bekende
wetsontwerpen, ontwerpen waarom, het lot
moge wezen wat het wil, allen zich willen
scharen, die in uitbreiding van kiesrecht zien
een noodzakelijke voorwaarde van bljjvende
verbetering, ontwerpen die zelfs den vjjand
hebben verbaasd.
De spreker ging die ontwerpen in het kort
na en begon daarom met eraan te herinne
ren dat, waar het kiesrecht, gevolg van art. 76
der grondwet van 1848, geregeld is bjj éen
wet, de heer Tak gemeend heeft dit in drie
te moeten doen.
De eerste daartan is door hem genoemd
wet tot regeling van de kiesbevoegdheid
voor de Tweede kamer der Staten-Generaal en
voor de Provinciale staten
de tweede, «wet tot regeling van de i t-
oefening van het kiesrecht voor de
Tweede kamei' der staten-generaal en de
provinciale staten"
en de derde «wet tot regeling van de be
noeming en van de aftreding der afgevaardig
den der Eerste en Tweede kamer der staten-
generaal."
Deze splitsing wordt door den heer Tak in
de memorie van toelichting in den breede
gemotiveerd.
Geregeld zullen dan worden, zooals de
minister het noemt, de staatkundige
verkiezingen, doch onafgedaan bljjven
de regelen van kiesbevoegdheid voor de ge
meenteraden, die worden verschoven naar de
herziening der gemeentewet.
Door velen is dit afgekeurd, naar de meening
van den spreker ten onrechte, wjjl hjj zich
zeer goed vereenigen kan met hetgeen daar
omtrent in de memorie van toelichting voor
komt en hjj van oordeel is, «dat men ook te
veel hooi op zjjn vork kan nemen."
Hierna besprak de heer Smeenge de hoofd
punten der kiesrechtontwerpen.
Art. 80 al. 1 der Grondwet luidt
«De leden der Tweede kamer worden recht
streeks gekozen door de mannelijke ingezetenen*
tevens Nederlanders, die de door de kieswet
te bepalen kenteekenen van geschiktheid en
maatschappelijken welstand bezitten, en den
door die wet te bepalen leeftjjd, welke niet
beneden drie en twintig jaren mag zijn, hebben
bereikt".
Het kwam er dus op aan kenteekenen
van geschiktheid en maatschap
pelijken welstand te omschrijven en
eene keuze te doen omtrent den leeftjjd.
Die kenteekenen nu meent de minister ge
vonden te hebben in «lezen en schrijven", in
het onderhouden van zich en zjjn gezin"; de
leeftjjd werd door hem gesteld op 23 jaar.
Op welken grond de minister deze bepalin
gen verdedigt, vindt men in de memorie van
toelichting.
Uitgaande van het denkbeeld dat met
geschiktheid, hoezeer in de grondwet niet
breeder omschreven, ongetwjjfeld worden be
doeld de hoedanigheden, tot het verrichten
eener keuze van een volksvertegenwoordiger
noodzakeljjk; dat eene voldoende geestesont
wikkeling, zelfstandigheid van karakter en
belangstelling in de openbare zaak daaronder
wel de voornaamste eigenschappen zijn; dat
geestesontwikkeling en zelfstandigheid van
karakter persoonlijke eigenschappen zjjn, die
in eiken levenskring onder alle standen en
rangen, bjj sommigen worden aangetroffen,
bjj anderen worden gemistdat belangstelling
in die openbare zaak even min aan eenigen
levenskring is gebonden en kan worden ont
zegd zooals de ervaring dageljjks leert; dat
maatschappelijke welstand in den gedachten-
gang des grondwetgevers geldeljjke onafhan
kelijkheid moet uitdrukken, die den kiezer in
staat stelt om naar eigen inzicht zjjn stem
uit te brengen, zonder vrees voor stoffeljjk
nadeel, alsmede dat hjj tot waarborg strekken
moet dat de kiezer belang heeft bij verbete
ring der maatschappelijke ordekomt de
minister tot de conclusie dat aan het gebie
dend voorschrift van art. 10 der Grondwet is
voldaan.
Naast de kenteekenen van geschiktheid
komt dat men het kiesrecht vragen moet,
zooals in art. 11 van het 2e wetsontwerp be
paald is.
Dit is een van de punten, die spreker niet
gelooft dat minister Tak zal prijsgeven, wjjl
hieruit de belangstelling bljjken moet, en be
langstelling niet op het oogenblik dat eene
zwaarwichtige keuze moet gedaan worden,
maar op een oogenblik dat meestal niet van
verkiezing wordt gerept.
Dat die belangstelling zelfs bjj hooggeplaat-
sten wel eens ontbreekt, toonde spreker aan
door te wijzen op een oud-generaal te 's Gra
venhage, die, naar hjj zeide, als hjj zich, om
kiezer te zjjn, een gang naar het stadhuis zou
moeten getroosten, die moeite zou ontzien.
Zoo'n man zou mr Smeenge willen zeggen
welnu, bljjf dan maar thuis.
Een ander punt is de candidaatstelling, die
in de artt. 36, 37 en 38 geregeld wordt.
Spreker wees er op dat deze wjjze van ver
kiezen iets nieuws is in Nederland, doch met
succes in Engeland, Australië, België en
Luxemburg wordt toegepast, en toonde door
voorbeelden aan dat het voorschrift, waai bjj
bepaald wordt dat, wanneer door een vjjf-
tig kiezers een persoon wordt aanbevolen, en
diens naam door hen den burgemeester der
hoofdplaats van het kiesdistrict schritteljjk
wordt overhandigd die persoon gekozen is
als geen andere naam wordt aanbevolen, veel
omslag, verlies van tjjd en geld voorkomen kan.
Nauw verwant hiermede is het couloirstel
sel, dat noodwendig een gevolg zjjn moet van
het vorige.
De spreker zette ook de wjjze van handelen
voorgeschreven in art. 52, uiteen en stelde het
verschil in het licht tusschen de tegenwoor
dige wjjze van verkiezen en de dan gevolgd
wordende.
Waar thans misschien 50 der kiesbiljetten
niet ingevuld worden door de kiezers, maar
door andere personen en niet al tjjd in den
geest der kiezers zelve, verhindert het couloir
stelsel dit en dwingt het den kiezer zeiven
ongecontroleerd, geheim zjjn meening omtrent
den eenen of anderen candidaat te zeggen.
Hierbjj vond de heer Smeenge gelegenheid
om er op te wjjzen, hoe het daartoe noodig
zjjn zal het Nederlandsche volk op de hoogte
te brengen van den toestand en dat, waar dat
zeker de taak is van de leiders der partjjen
ook de volksvertegenwoordigers geroepen zullen
worden om de belangrijke zaken van den dag
toe te lichten en te verklaren.
Want dan zal het niet meer gaan dat een
kiezer tusschen twee partijleiders van ver
schillende kleur naar het stadhuis geleid
wordt en stemt voor die party, wplke het
laatst hem vasthoudt en het gewenschte stem
briefje in de hand futselt; dan moet de man
zelf oordeelen, en de spreker verklaarde te
gelooven dat de kiezer dat in de meeste ge
vallen bjj dit stelsel ook doen zal.
Hoe men het geheim van het couloir-stelsel
in België van zekere zjjde toch tot een wassen
neus heeft trachten te maken door den kiezer
te verplichten zjjn stembiljet met een vloei-
papiertje te drogen en dergeljjke praktjjken
meer, dit alles kon, zeide spreker, de waarde
van het stelsel niet verminderendaarmede
kan men hier zjjn voordeel doen.
Wanneer deze ontwerpen wet worden, zal,
volgens berekening van den minister, het
kiezerskorps klimmen tot een getal van 800.000,
zoodat eene groote uitbreiding zeker het ge
volg zjjn zou.
Dat de grondwet een zeer uitgebreid kies
recht op het oog heeft is, naar spreker
meent, voor geen tegenspraak vatbaar, want
wanneer men art. 80 leest, dan vindt men:
a de grondwet veronderstelt de mogelijk
heid dat de kieswet geen aanslag in be
lastingen noch bezit van grondslagen daarvan
als vereischte van kiesbevoegdheid stelt. Beide
grondslagen kan de wetgever volgens de slot
bepaling van art. 80 doen aannemen, beide
kan hjj ook laten varen
b indien de kieswet een belasting- of woning-
census mocht aannemen, zoo zouden die, om
niet in strjjd met de grondwet te geraken, al
zeer laag moeten zjjn, wat bljjkt uit het feit
dat het kiesrecht ook voor onderofficieren en
soldaten bereikbaar wordt geacht
c door in alinea 3 de bedeelden uit te sluiten
neemt art. 83 de mogeljjkheid aan dat iemand,
die aan de vereischten om kiezer te zijn vol
doet, onderstand kan behoeven, zelfs van een
gemeentebestuur, dat alleen bjj volstrekte on
vermijdelijkheid onderstand kan geven.
Dit geval ware niet denkbaar, indien de
grondwet zich niet voorstelde dat de in alinea
1 bedoelde eischen op een zeer laag peil zou
den bljjven.
d mannen als prof. Bujjs, Rujjs van Bee-
renbroek en Roëll en van de laatste zal
toch zeker niet willen beweren dat hjj
naar eene ruimere uitlegging heeft gezocht
als voorstander van algemeen stemrecht
zjjn tot de conclusie gekomen dat uitbreiding
der kiesbevoegdheid tot algemeen stem
recht met art. 80 der grondwet alleszins be
staanbaar is.
Nu is wel bjj de behandeling van art. 80
èn door den minister Heemskerk cn door vér-
schillende leden herhaaldelijk verklaard dat
algemeen stemrecht door dat artikel werd
uitgesloten, maar aan de dikwjjls tegenstrij
dige verklaringen der regeering bjj de grond
wetsherziening, bepaaldeljjk bjj dit artikel,
moet men, dunkt spreker, niet te veel waarde
hechten, omdat ze te zeer beheerscht werd
door het zeker moeiljjk probleem om zeer uit-
eenloopende wenschen te bevredigen en ten
slotte 2/3 der stemmen te verkrijgen.
Aangenomen echter dat men er anders ovef
denkt, dan is dit toch zeker dat de minister
Heemskerk de eenig beslissende vraagof een
beperkt algemeen stemrecht ook werd uitge
sloten onbeantwoord heeft gelaten.
Hij zeide dan altjjd niet te weten, wat beperkt
algemeen stemrecht was.
Het meest stellige antwoord gaf hjj, toen hjj
de vraag van den heer Lohman zoü het iü
strjjd met de grondwet zjjn als aan meerder
jarige ingezetenen stemrecht verzekerd werd;
onder voorwaarde dat zjj konden lezen eit
schrjjvenbevestigend beantwoordde.
Doch hieruit kan geen grondwettig bezwadf
geput worden tegen de regeling van deii
minister Tak, die nog verschillende andere
voorwaarden stelt als de aanvrage; h e b-
b e n v a n e e n e w o n i n g voorzienifl
eigen onderhoud, niet veroordeeld
zjjn tot 4 j a r e n gevangenisstraf.
Warme hulde dient aan deze regeering te
worden gebracht voor deze goed ineensluitende
wetsontwerpen en spreker voegde er dadelijk
bjj »ik ben volgaarne bereid tot de regeling
van het kiesrecht op dezen voet mede te
werken". Niet in strjjd met de grondwet acht
hjj ze, integendeel, hjj meent dat ze geheel
overeenkomstig de ware bedoeling van art. 80
zjjn uitgevoerd.
Daarna toonde de spreker aan dat de wets
ontwerpen zjjn bill jjk, grondwettig
en staatkundig.
Plaatsruimte verhindert ons heden die uit
eenzetting op te nemen. Wjj moeten dus ona
verslag over het slot der lezing van den heer
Smeenge en het op die voordracht gevolgde
debat tot een volgend nommer laten liggen*