MiËeltorplfi Courant
4 FEUILLETON
Gisteren en morgen.
BIJVOEGSEL
Middelburg 25 Februari.
vak ds
van
Maandag 27 Februari 1893, no. 49.
Sprokkelingen ait Schouwen Daiveland.
XVII.
Vooraf moet ik ditmaal een oogenblik bet
woord vragen om even terug te komen op
no XV, dat handelde over sommige landbouw-
toestanden hier in de eilanden. Eigenlijk is
het voor een persoonlijk feit dat ik het woord
vraag. U moet weten dat ik voor dat stukje
een brevet heb gekregen, en wel een brevet
van niet op de hoogte te zijn van de zaken,
over welke ik toen schreef. Nu kan men zeg
gen dat ik op zulk een brevet niet grootsch
behoef te wezen en er maar liever niet over
moest spreken, omdat gelijk het spreekwoord
zegtwat niet weet deert niet. Doch dat ligt
er aan, en een brevet kan altoos zekere be
trekkelijke waarde hebben. Oordeel zelf.
Van tijd tot tijd komt er in het hier ver
schijnend orgaan een stukje in den vorm eener
samenspraak tusschen twee platte Schouwe
naars en ook in een soort van plat Schouwsch
geschreven. Ofschoon de in die stukjes rede
kavelende personen het voorkomen aannemen
van ongeletterde naïeve boerenarbeiders, doen
ze toch doorgaans aan critiek over het een en
ander en nog wat. Veel kranten lezen ze niet,
althans de eene erkent dat hij o. a. de Micl-
delburgsche courant nooit gezien heeft, en bij
toeval twee nommers van dat blad in handen
had gekregen, die om een koek gezeten had
den, en, na ze gelezen te hebben, had hij ze
aan den anderen gezonden. Intusschen blijkt
uit hun daarop gevolgd gesprek, dat ze toch
geen van beiden de twee kranten goed gelezen
hebben, de eerste althans zeker niet, en daar
aan heb ik nu mijn brevet te danken. Dat
ik niet op de hoogte was van de zaak, bleek
hun daaruit dat ik niet in geuren en kleuren
had geteekend hoe een boer, die achteruit is
geraakt, uitgespannen wordt. Dat had ik
moeten doen, dan hadden zjj als critiseerende
arbeiders daar pleizier in gehad, Nu niet, nu
ik enkel maar het feit heb aangeroerd, dat
trouwens iedereen bekend is, hoe de groote
pachtboeren meer en meer verdwjjnen en öf
tot kleinen worden, öf door kleintjes worden
vervangen, enz.
Enfin, ik heb nu mijn getuigschrift.
Dat stukje over de tram (Sprokkeling XVI)
viel meer in den smaak van die arbeiders.
Zij verschillen daarin van anderen van hun
vak want ik heb er al gesproken, die bang
zijn, dat de tram er zal komen, want ze
meenen dat die tot schade van de arbeiders
zal wezen. Daar is natuurlijk niet tegen te
redeneeren. De menschen zullen het maar
moeten afwachten. Mijn beide critici zijn er
voor, ofschoon de eene de tram maar voor een
droombeeld houdt.
Het heeft me intusschen wel een weinig
gehinderd dat men in dat blad enkel van die
Sprokkelingen melding gemaakt heeft om er
een hak naar te doen. Waarom ze niet liever
overgenomen en er de lezers eens over laten
oordeelen Als er de bron bij vermeld was,
zou u dat, dunkt me, voor een keer wel dooi
de vingers hebben kunnen zien. Overnemen
uit de naburige bladen dat doet elke krant
wel zoo eens, maar het bewuste blad heeft
daar een bijzonder handje van die kent de
Middelburgsche courant maar al te goed, dat
merken wij, die beide bladen geregeld lezen,
het best en dan kan er zoo'n Sprokkelin-
getje ook wel bij door. Ik hoop nu maar dat
Jilles' vrouw hem weer eens een koek zal
meebrengen, die in een krant gepakt is, en
dat dit dan juist het nommer mag zijn, waarin
dit sprokkelingetje voorkomt, dan kan hij zien,
dat ik erkenteljjk ben voor de notitie, die hjj
en zijn «buurt" van mjjn geschrijf nemen.
Uit het Duitsch
VAN
G. VON SARASIN.
Daar verspreidde zich eensklaps door de
kellners het gerucht onder de logeergasten,
dat op de tweede verdieping een heer aan
gekomen was, die een tooneelstuk schreef.
Het was alsof de behageljjke atmosfeer van
het algemeene nietsdoen afgekoeld werd dooi
de voorstelling van iemand die werkte. De
dames wierpen hunne blikken naar bet hoek
venster, waarachter die ongelukkige man zat.
Men uitte de gekste veronderstellingen de
een zei dat het zeker een vroolijk blijspel zou
worden dat binnenkort opgevoerd werd
anderen waren overtuigd dat het niet anders
kon zijn dan een geschiedkundig drama in
verzen. Deze laatste opvatting, die gestaafd
scheen te worden door de aankomst eener
groote boekenkist, werd weer omvergeworpen
door den kellner, die aan iemand vertelde
dat de bladzjjden geheel vol geschreven wer
den. Men moest nog maar geduld hebben,
spoedig zou men er meer van hoorenwant
als de «chrjjver «enigszins wist hoe hat be-
0, dat critiseeren enkel en alleen om te
critiseeren, om lucht te geven aan de zucht
om af te keuren, of wel om af te breken, te
doodenDat wordt meer en meer een alge
meene en alledaagsche kwaal. Schier iedereen
is er mee behept, en de pers is geduldig en
leent zich tot alles. Vooral in kleine plaatsen,
zooals Zierikzee, valt dat in het oog en wordt
het wel eens ergerlijk, behalve dat het op
zichzelf belachelijk is. Het is waarwie aan
den weg timmert heeft veel bekijkshij wordt
beoordeeld door bevoegden en onbevoegden,
door iedereen. Doch men behoeft niet eens
aan den weg te timmeren om toch dikwijls
bloot te staan aan vinnige, hatelijke beoor
deeling door onbekenden.
Den ganschen langen winter door heeft men
hier heel weinig kunstgenot, 't zij van muziek
of zang, of van dramatische of rethorische of
literarische kunst. Maar u moest ook eens
weten, hoeveel moed en zelfverloochening er
noodig is om iets te durven wagen. Zoo is er
in een kransje van muziekliefhebbers, eigenlijk
oorspronkelijk geheel een onderonsje, het idee
opgekomen, tot veraangenaming van den langen
winter, nu en dan een avond voor kamermuziek
te geven in de concertzaal tegen entree tot
bestrijding der onvermijdelijke kosten. En zie,
nauwelijks is het eerste avondje afgeloopen,
of daar komt critiek, heel welwillende critiek
en nijpt het zaakje dood. Wie zal het nu
weer beproeven, dit of iets dergelijks
Natuurlijk heeft die criticus dat zoo kwaad
niet gemeend. Och neen, hij volgde alleen de
groote pers uit de groote steden na, waar
echter de omstandigheden geheel anderszijn;
hij heeft enkel maar vergeten, dat we hier in
ons uithoekje moeten roeien met de riemen
die men heeft, dat hier niet gewacht, noch
gevergd kan worden, wat b. v. een Kes te
Amsterdam als dagelijksch brood kan opdis-
schen, noch ook wat te Middelburg kan ge
geven worden en in dergelijke plaatsen, die
gemakkelijk bereikbaar zijn, terwijl we hier
maar zelden hulp van elders kunnen krijgen.
Het publiek is hier niet talrijk genoeg om
eenigszins te kunnen rekenen op behoorlijke
dekking der kosten en de reis naar hier is
vaak zoo ongelegen en lastig. Jammer is het
dus, dat men hier ook niet met eigen midde
len iets kan beginnen, of men wordt afge
maakt door de critiek, die te weinig rekening
houdt met de omstandigheden, die alleen
den uitslag rekent en het doel niet telt.
Enkele andere muziekuitvoeringen waren
gelukkiger, doch die werden dan gegeven in
een andere zaal en voor een eenigszins ander
publiek. De concertzaal is de heilige aula,
waar enkel het volmaakte geduld wordt.
Een jonge zangvereeniging geeft een zooge
naamd huiselijk concert, eigenlijk niet meer
dan een ietwat feestelijke proeflesnatuurlijk
zonder entrée, alleen voor geïntroduceerden,
familie en vrienden derhalve van de jeug
dige zangers en zangeressen. Ook dat wordt
niet door de critiek gespaard. Er wordt een
pluimpje gegeven, ja, doch een pluimpje met
stekelige weerhaken, die de voor het overige
niet ongeslaagde, prettige uitvoering maken
tot een bron van veel kleine verdrietelijk
heden. Want, heel begrijpelijk, redeneeren
de leden niet aldusdie muziek- en zangbe-
oordeelaar is iemand uit de hooge kringen dei-
bevoegde kunstcriticien wat hij zegt moeten
we leerzaam en dankbaar ter harte nemen.
Neen, ze zjjn jongmensclieljjk zwak; ze wijzen
achter eikaars rug op die of die, en inwendig
denken ze mogelijk allen dat 's op mij, en
zoo gaat de moed en de durf er zoo licht uit,
en wint er niemand bij. En 'tpubliek? Wel,
dat gaat meestal staan aan de zijde van
critiek en zegt heel wijswat moeten ze ook
in de concertzaal zingen, als ze 't nog niet
goed kunnen
Nu en dan, dit moet erkend worden, geeft
men ook in de concertzaal een welgeslaagde
soiree, die er bij de critiek nog al genadig
afkomt.
Wij hebben te Zierikzee ook een Nuts-
departement. U moest eens weten hoeveel
hoofdbreken het aan het bestuur kost om de
vier leesavonden van een winter vol te krijgen.
Dat komt hoofdzakelijk, omdat het departement
niet over veel geld te beschikken heeft en
ook omdat men weet, hoe het gaat. De critiek
ligt steeds op de loerhet publiek of audito
rium is ook al verwend en bedorven door te
veel te luisteren naar de critiek en daardoor
is het bestuur bjjna verzekerd dat het geen
hoorde, zou hij het stuk zeker aan de verza
melde logeergasten voorlezen.
Als zij eens geweten hadden, wat Ernst
mij later verteld heeft
Op de schrijftafel, bij het raam, lag bijna
een week lang een dik pak, wit papier, waar
van het eerste blad met groote letters be
schreven was. Het bevatte den titelDe nieuwe
dag, tooneelspel in vier bedrjjven, van Ernst
Hansen.
Het tweede blad begon met de woorden
«Eerste bedrijf eerste tooneel Hildegard,
daarna Lodewijk Hildegard (opgewonden
door de middendeur binnenkomende) -
en verder niets. De schrijver liep met groote
stappen door de kamer, knabbelde op zijn
potlood, legde knoopen in zjj n zakdoek, rookte
tallooze sigaren en peinsde zich moede over
de wijze, waarop de nieuive dag moest aan
breken. Op zekeren morgen echter had hij
een uitgangspunt gevonden. Het werk vlotte,
het eene tooneel vloeide uit het andere voort
en na een tweede week lag het eerste
bedrijf gereed voor hem.
Onder de overige bewoners van het huis
was intusschen een koortsachtige onrust ont
staan. Als men met een schrijver, en dan
nog wel een tooneelschrijver, onder éen dak
woont, wil men toch ook wel kennis met hem
maken. Men kan nooit weten, of hetgeen
daar op die bovenkamer gewrocht wordt niet
weldra het gesprek van den dag zal worden,
lezers of sprekers uit de eigen omgeving kan
krijgen, omdat die er zich niet aan durven
wagen, of het bestuur hen er niet aan wil
wagenen sprekers van elders voor te brengen
gaat hoogst bezwaarlijk en valt ook wel eens
tegen, terwijl men ook van de erkend goede,
toch om den wille van het auditorium en uit
vrees voor de critiek, achter hun rug moet
zeggendie of die is heel goed, doch we
kunnen hem in de eerste jaren niet terug
laten komen. Men wil gaarne iets vreemds,
iets nieuws, iets waarover groote roep uit
gaat in de groote bladen, en daarbij vergeet
men dat men daaraan in een kleinen kring
niet kan voldoen om de kostenen al
was dat bezwaar op te heffen, dan kan het
vaak niet om het isolement.
Niettemin is het bestuur doorgaans geluk
kig in de keuze der sprekers, die het uit-noo-
digt. Zoo had nu den laatsten NutsnvonA de
spreker, de heer Haverkamp uit Bergen op
Zoom, een volkomen succes. Maar over het
algemeen is het geen lichte taak om in het
Nut te voldoen.
Buiten in de daar bestaande Nutten gaat
het, wat dit betreft, veel beter. Daar amu
seert men zich doorgaans uitmuntend op zulke
avonden, en daar roeit men toch meest maar
met de riemen" die men heeft. Lezingde
heerIe bijdrage de heer
Dit laatste is welsprekend, want men merkt
daaruit dat het, als de tijd het toelaat, bij
dragen zal regenen. De jaren heugen me
nauwelijks, dat we in de stad op HNut ook
bijdragen hoorden ten beste geven. Ik schrijf
dat hoofdzakelijk toe aan vrees voor die
ondeugende critiek.
Het auditorium is ook onder die vrees. Men
merkt dat aan de stomme deftigheid, de
plechtige stemming, de echt vervelende net
tigheid, die publiek dan beheerscht en die er
over ligt als een slaapwekkende nevel, welke
zelfs in de chocolade-pauze niet wil optrekken.
De buiten-soirées vind ik gezelliger, al moet
ik ook erkennen dat daar wel eens een let
terlijke nevel van tabaksrook de zaal ver
duistert. Dit gaat echter verbeteren.
De invloed van de zucht naar critiek drukt
niet enkel op kunstbeoefeningen. Helaas neen
Alles gaat daaronder gebukt, wat uiting is van
het sociale leven, 't Is of critiek als Asmodée
langs de straten hinkt of over de daken rijdt,
ja zelfs zich op de gladde ijsbaan waagt. Zoo
heeft de ijsclub of ijsvereeniging te Zierikzee
(ijsclub is beter vind ik, al is dat club niet
zuiver Hollandsch), zoo heeft, zeg ik, onze
ijsclub vrij scherpe critiek moeten uitstaan,
omdat de baan besneeuwd en niet op eens
weer schoon was. De critiek vergat daarbij,
dat de leden met het betalen van de zeer
geringe contributie reeds meer dan het gewone
baangeld uitwonnen, dat zij zouden kwijt ge
weest zijn, als er in 't geheel geen baan ge
weest was. Veel humaner critiek zou 't geweest
zijn als wezenlijk belangstellenden er eens een
50 gulden voor over hadden gehad om een
ploeg werkloozen op de baan aan 't werk te
zetten, doch daar merkte men niets van. In
't donker verscholen, gelijk doorgaans, critiseert
en eischt men wel, doch men doet niets.
Er is critiek en critiek. Wanneer in de groote
bladen met de noodige scherpte de puntjes
op de i's gezet worden bij de critiek van uit
voeringen door erkende artisten, en waarvoor
het publiek grof geld moet betalen, dan is dat
goed en nuttig. Het hooge belang der kunst
eischt dat. Wanneer echter in de uithoeken
van het land de kleine blaadjes in dit opzicht
de groote gaan nadoen en het er op toeleggen
om de liefhebbers en goedwilligen, die ook wat
doen willen tot onderling genoegen, af te
tuigen en tentoon te stellen, dan is dat hinder
lijk. Dan is het niet de critiek, die als schat-
bewaarster der heilige kunst haar roeping ver
vult en al het profane uit den tempel weert
maar 't is critiseeren uit spijtigheid, afgunst,
zucht naar hatelijkheid en speculatie op den
boozen zin van den grooten hoop, die liever
ziet afbreken dan opbouwen, die liever een
feilen brand ziet dan een fraaie illuminatie.
Dit is zoo waar dat zelfs kromtongige arbei
ders als Jilles Krukel en Stoffel Bieze
liever het uitspannen van een pachtboer
zien dan de pogingen van een jong geslacht
om in 't klein te beginnen en te trachten
vooruit te komen.
Ik merk hier nog op, dat het verschijnsel,
waarop ik wees in no XY, ook in andere
provinciën wordt waargenomen. In Drente
en dan zou het toch wel aardig staan als men
thuis kon zeggen «Wjj hebben den heelen
zomer met hem samen gewoond, een alleraar
digste man, en dat stuk kennen wij door en
door." Maar de eene dag na den anderen
verliep en de veelbesprokene kwam niet te
voorschijn. Hij wandelde des morgens heel
vroeg, of 's avonds laat, gebruikte zijne maal
tijden op zijn kamer en zat verder den ge-
heelen dag voor de schrijftafel.
Het was in dien tijd zeer warm. De zon
brandde den heelen dag op het huis en de
nachten brachten weinig koelte aan, zoodat
ik zenuwachtig en slapeloos werd en eens, na
een zeer onrustigen nacht, besloot om vijf uur
op te staan en op het terras te gaan zitten.
Tot mijn verbazing was de kellner al beneden
en bezig met het dekken van een ontbijttafeltje.
Toen ik mijn thee bestelde, vroeg ik of er
iemand vertrok, voor wie er nu al gedekt
werd; doch hij antwoordde: «Neen, dat is
voor den heer van Nummer zeven-en-twintig,
die komt altijd op dit uur beneden."
De heer van zeven-en-twintig, dat was de
dichter
Ik was bepaald nieuwsgierig, hem eindelijk
eens van aangezicht tot aangezicht te zien en
keek vol belangstelling naar de deur, waar ik
hem elk oogenblik meende te zien verschijnen.
Ik stelde mjj voor, een lange, slanke gestalte,
in een donker pak een bleek gelaat, met
diep liggende, donkere oogen, en zwart krul-
ziet men thans reeds den kleinen man kleine
stukken lands pachten tegen een prijs, dien
groote pachters niet kunnen besteden. Die
kleine lui hebben dan ook nog hoop op hun
handen en hun energie. Of het tot een beteren
toestand zal voeren dan wel een stap naar
Ierland zal blijken te zijn, dat zal ook daar de
tijd moeten leeren. Voor 't oogenblik echter
heb ik daar meer pleizier in, dan in het zak
ken en vallen van vroeger welvarende pacht
boeren.
Letteren en Kunst.
Ed. Jacq. Julien B. Tourniaire.
De tooneelspeler Ed. J. J. B. Tourniaire, ook
het Middelburgsch publiek uit den tijd dat het
Ned. tooneel alhier geregeld optrad welbekend,
viert dezer dagen zijn 25-jarig jubileum; aan
zijn levensschets door hem zelve in den Am-
sterdamschen Kunstkring medegedeeld, is het
volgende ontleend
Zijn grootvader, baron Jacques Tourniaire,
een Russisch circus-directeur, bekleedde tevens
het ambt van stalmeester van den Czaar aller
Russen, en zijne grootmoeder was niemand
minder dan de beroemde selioolrjjdster Phi
lippine Tourniaire, een Europeesche vermaard
heid, wier schoonheid en gracie niet minder
dan hare onverschrokkenheid als paardrjjdster
om strijd werden geroemd.
Tourniaire's vader, eerst aan het circus van
Wolschlager verbonden, en gehuwd met de
dochter van diens Engelschen collega Schmidt,
zeide ten laatste de arena vaarwel en vestigde
zich te Dordrecht als directeur der rijschool.
Hoewel het zijn wensch was, dat zijne kinderen
eene gansch andere loopbaan zouden volgen
en hij bijvoorbeeld voor onzen Tourniaire de
carrière van advocaat had gekozen, maakte
hij zijne kinderen niettemin met de circusge
heimen vertrouwd, ten einde hen voor alle
eventualiteiten te wapenen. In het jaar 1864
overleed de vader echter aan eene keelontste
king en moest zijn jeugdige zoon, die den 14en
Augustus 1850 te Dordrecht was geboren en
dus ternauwernood 14 jaren telde, het plan
der rechterlijke studiën laten varen.
Langen tijd sukkelde de knaap aleer hij
eene bestemming vond. Zijn eerste plan was
nota beneschoorsteenveger te worden,
welke hoogvliegende gedachten zijne moeder
wist te breidelendaarna werd het bakkers
bedrijf zijn hartstocht om hem even spoedig
weder te vervelenals leerjongen van den
decoratieschilder Johan de Witt had hij even
min succes en het baantje van hofmeester op
de boot van Dordrecht naar Rotterdam kwam
hem weldra te eng begrensd voor, zoodat hjj
dan eindelijk besloot het ruime sop te kiezen.
De Jonkvrouw v. d. Wall van Puttershoek lag
gereed om hem aan boord te nemen, toen de
nieuwbakken matroos haar, overmoedige begon
te mistrouwen en later geen berouw had over
zijn thuisblijven, toen het bekend werd, dat de
Jonlcvrouiv met man en muis een graf in de gol
ven had gevonden. Toen zijne moeder inmiddels
te Rotterdam was gaan wonen, verzeilde de
gewezen schoorsteenveger, bakker, hofmeester
en lichtmatroos ten laatste op de lederen zit
ting van eene hooge kantoorkruk. Edoch, het
zitten leven verdroot den woeligen knaap, die
reeds een vergeefsche poping had gewaagd om
als élève bij William Carré, Oscar's vader, en
Wolschlager te worden opgenomen.
Omstreeks dien tijd kwam een reizend
comedianten-gezelschap onder directie van
Louis Hartlooper, te Rotterdam, in een lokaal,
aan de Waschbleeklaan, het Itotterdamsche
kunstminnend publiek vergasten op drama's en
comedies. De graven en gravinnen van 's avonds
plachten des middags in het café van Vuurpijl
eene versnapering te nemen, en hier was het,
dat het den jongen Tourniaire, die als verdien
stelijk lid in dilettantenclubs reeds meermalen
voor het voetlicht was getreden en zich thans
onweerstaanbaar tot het tooneel aangetrokken
gevoelde, gelukte, de aandacht der in zijn oog
benijdenswaardige acteurs op zich te vestigen.
Vooral door nauweren omgang met den tooneel
speler Rentmeester, bereikte hij het toppunt
zijner wenschen, op een heusch tooneel de
eerste schrede te zetten.
Zoo trad hij onder de leden van het gezel-
schap-Hartlooper op in het lokaal De Hol-
landsche Tuin, en wel met Fanfan, de
Battonist. Des avonds op de planken en over
dag op de kruk! Zijne patroons van overdag
protesteerden echter heftig en de jonge acteur
haar ik was het nog niet met mij zeiven
eens of hij een langen, vollen baard, of een
klein kneveltje zou hebben, toen ik op eens
vlugge, korte stappen in de eetzaal hoorde en
er werkelijk een mannelijke gedaante in de
deur verscheen.
Mijne teleurstelling was zeer groot. Moest
dat een Duitsch dichter zjjn?! Een jong
mensch, van nauwelijks middelbare grootte,
met kort, blond haar en lachende blauwe
oogen, in een lichtflanellen jasje, met een rood
geruit hemd, en grijze linnen schoenen; een jong
man die er veeleer uitzag of hij op een Lawn-
tennisoord thuis behoorde, dan in het stille
studeervertrek
De onaangename verrassing was niet alleen
van mijn kant.
Bjj het zien van een persoon en nog wel
van een dame, kwam er een uitdrukking van
schrik op zijn vroolijk gelaat, dat echter spoe
dig weer ophelderde maar het was mij
toch niet ontgaan.
Met een kleine buiging nam hjj aan zjjn
tafeltje, dat tegenover mij stond, plaats. De
kellner bracht zijn thee en begaf zich naar de
leeszaal. Wij schonken zwijgend ieder onzen
kop thee in, roerden tegelijk den suiker om
en dronken heel ernstig. Daarna namen wjj
een broodje en begonnen dit met een zekere
deftigheid te smeren. Eensklaps merkte ik
dat de kellner nog geen zout gebracht had.
Ik riep hem, eerst zacht, toen iets harder, ik
moest beloven, zich niet meer aan gene zjjde
van het valgordijn te zullen bewegen. Edoch,
het opvlammend kunstenaarsvuur was hem te
machtig. Een tweede avond zag hem als Colijn
in Meester Vink of de vermiste diamant op
treden. Maarte midden van zjjne
creaties verscheen zijn moeder ten tooneele en
haalde den acteur, onder verklaarbaar applaus
van het publiek, bij een oor van het tooneel. Op
het kantoor ging het niet langer. Nadat Jan
Eduard de Vries met een «Neen, maat" (diens
stopwoord), »je moet eerst nog groeien" zjjne
sollicitaties om in diens gezelschap te worden
opgenomen van de hand had gewezen, ver
schenen Louis Bouwmeester, Bamberg Co.
te Rotterdam in den nieuwen schouwburg van
Judels en Van Biene, en trok onze Tourniaire
als figurant en korist zóózeer Bouwmeesters
aandacht, dat deze beloofde een acteur van
hem te zullen maken. Nu ving een moeilijke
tijd aan. De jongeling had het huis zjjn er
moeder, die aan zijn talent en zjjn wilskracht
maar niet wilde gelooven, verlaten en moest
zjjn uiterste kracht inspannen om zichzelven
te bedruipen. Bjj Bouwmeester schoot er voor
hem geen salaris op over, en zoo moest hjj
door 's avonds in het café-concert van Jam
broes in het Odéon nu eens als coupletzanger,
dan weer als contrabassist, cellist of trommel
slager aan het succes van den avond mede te
werken, zjjn broodje op zien te scharrelen.
Den 5n September 1867 werd hem door Bouw
meester voor het eerst een klein salaris toe
gelegd en toen later een verzoening met zjjn
moeder was tot stand gekomen, geraakte onze
vriend allengs in betere omstandigheden. In
verschillende rollen had hjj intusschen reeds
veel succes. Zoo moest hjj eens te Goes des
Maandagsavonds optreden in de Kinderen der
19e eeuw en was hjj den vorigen dag naar
Luik gereisd om een bezoek te brengen aan
een oom, welk verlof hem werd toegestaan op
voorwaarde Maandagavond wêer present te
zjjn. Bjj zjjn terugkeer miste hjj te Antwerpen
de aansluiting en kwam, in doodsangst, hoe
het met de voorstelling zou zjjn gegaan, eerst
te half tien te Goes aan. Hjj rent naar het
comediegebouw, vliegt de ladder op, die
naar het tooneel leidt en hoort daar Bouw
meester de laatste woorden van het stuk «Dank
Julien, wat gjj thans doet, zal ik nooit ver
geten," uitspreken. Julien was zjjn naam, en
deze woorden meende hjj tot hem gesproken.
Van schrik tuimelt hjj van den ladder naar
beneden, jjlt naar zjjn logement en schiet
onder de wol. Weinige oogenblikken later
verschjjnt zjjn directeur De Boer, loopt op het
bed toe en dient den deserteur een flinken
oorveeg toe. Zjjn engagement was verbroken
en de arme zondaar mocht zelfs niet op de
boot naar Rotterdam mede. Bouwmeester was
onverbiddeljjk. Maar De Boer, medeljjdender
van hart, gaf Tourniaire den raad, zich op de
boot schuil te houden, tot men goed en wel
onder weg zou zjjn. Zoo'geschiedde, en het einde
der geschiedenis was, dat de ontslagen acteur
mede op voorspraak van de dames Bouwmees
ter en Engel weder in genade werd aange
nomen. Toen later Rosier Faassen en Has
pels hem de rol van den fat hadden zien
spelen in Bruno de Spinner, boden zjj hem
het emplooi van de 2e jonge rol aan, en trok
de acteur, wiens succes reeds een voldongen
feit mocht heeten, met hen naar Den Haag
Na nog eenige jaren in verschillende gezel
schappen te hebben medegewerkt, vestigde hjj
bij een optreden in de plaats van Willem
van Zuylen als de burggraaf De Sivry in
Fernando de aandacht op zich van mevrouw
Kleine Gartman, op wier aanraden hem een
engagement bij het gezelschap van Tjasink, dat
destjjds den Amsterdamschen stadsschouwburg
bespeelde, werd aangeboden. Niettegenstaan
de een klein ongeluk bjj de generale repetitie
van Het geheim van een Amsterdamsch Koop
man, toen onze heer zjjn lans zoo diepinden
muil van een tooneelbeer plantte, dat deszelfs
levende inhoud een kreet van smart slaakte,
liep Tourniaires debuut naar wensch af. In
Mei 1872 werd de oude schouwburg afgebro
ken en ging onze acteur over bjj het gezel
schap van Stumpff en Veltman. In 1876, het
jaar der oprichting van de Kon. Vereeniging
Het Nederlandsch Tooneel werd Tourniaire
dadeljjk in dit gezelschap opgenomen en heden
ten dage maakt hjj nog een der verdiensteljjkste
leden er van uit. Zjjn repertoire vam dien tjjd
is niet bewaard gebleven, daar zjjn vrouw
tjjdens zjjn ziekte de rollen aan de directiën
tikte met het lepeltje tegen het kopje hjj
kwam niet.
Mjjn overbuurman had mjj begrepen wat ik
zocht.
«Mag ik u helpen?" vroeg hjj en gaf
zjjn zoutvat aan.
«Dank u zeer. Ik begrijp niet waarom
de kellner niet komt", was mjjn geestig ant
woord.
«Hjj slaaptde arme jongen zal nog een
weinig slaap inhalen, die hjj door ons vroeg
opstaan moet derven".
Ik keek in de leeszaal. Jawel, daar zat de
goede Frits, met het hoofd op de tafel en sliep
heel gerust.
Wat is het een zonderling denkbeeld, dat mjj
waarschjjnljjk al die treurigheid en dat ver
driet der laatste maanden bespaard zou zjjn
gebleven, indien Fritz dien morgen beter op
zjjn post ware geweest
Want nu was de kennis gemaakter werd
een gesprek aangeknoopt. Na de eerste
gemeenplaatsen trok de een of andere opmer
king van mjj zjjn aandacht, hjj zag mjj lachend
aan, antwoordde met een geestigheid en, toen
om half zeven de oude heer Wagner op het
terras kwam, stoorde hjj een onderhoud dat
van weerskanten met genoegen voortgezet werd.
Wordt vervolgd.)