MiËeltorplfi Courant 4 FEUILLETON Gisteren en morgen. BIJVOEGSEL Middelburg 25 Februari. vak ds van Maandag 27 Februari 1893, no. 49. Sprokkelingen ait Schouwen Daiveland. XVII. Vooraf moet ik ditmaal een oogenblik bet woord vragen om even terug te komen op no XV, dat handelde over sommige landbouw- toestanden hier in de eilanden. Eigenlijk is het voor een persoonlijk feit dat ik het woord vraag. U moet weten dat ik voor dat stukje een brevet heb gekregen, en wel een brevet van niet op de hoogte te zijn van de zaken, over welke ik toen schreef. Nu kan men zeg gen dat ik op zulk een brevet niet grootsch behoef te wezen en er maar liever niet over moest spreken, omdat gelijk het spreekwoord zegtwat niet weet deert niet. Doch dat ligt er aan, en een brevet kan altoos zekere be trekkelijke waarde hebben. Oordeel zelf. Van tijd tot tijd komt er in het hier ver schijnend orgaan een stukje in den vorm eener samenspraak tusschen twee platte Schouwe naars en ook in een soort van plat Schouwsch geschreven. Ofschoon de in die stukjes rede kavelende personen het voorkomen aannemen van ongeletterde naïeve boerenarbeiders, doen ze toch doorgaans aan critiek over het een en ander en nog wat. Veel kranten lezen ze niet, althans de eene erkent dat hij o. a. de Micl- delburgsche courant nooit gezien heeft, en bij toeval twee nommers van dat blad in handen had gekregen, die om een koek gezeten had den, en, na ze gelezen te hebben, had hij ze aan den anderen gezonden. Intusschen blijkt uit hun daarop gevolgd gesprek, dat ze toch geen van beiden de twee kranten goed gelezen hebben, de eerste althans zeker niet, en daar aan heb ik nu mijn brevet te danken. Dat ik niet op de hoogte was van de zaak, bleek hun daaruit dat ik niet in geuren en kleuren had geteekend hoe een boer, die achteruit is geraakt, uitgespannen wordt. Dat had ik moeten doen, dan hadden zjj als critiseerende arbeiders daar pleizier in gehad, Nu niet, nu ik enkel maar het feit heb aangeroerd, dat trouwens iedereen bekend is, hoe de groote pachtboeren meer en meer verdwjjnen en öf tot kleinen worden, öf door kleintjes worden vervangen, enz. Enfin, ik heb nu mijn getuigschrift. Dat stukje over de tram (Sprokkeling XVI) viel meer in den smaak van die arbeiders. Zij verschillen daarin van anderen van hun vak want ik heb er al gesproken, die bang zijn, dat de tram er zal komen, want ze meenen dat die tot schade van de arbeiders zal wezen. Daar is natuurlijk niet tegen te redeneeren. De menschen zullen het maar moeten afwachten. Mijn beide critici zijn er voor, ofschoon de eene de tram maar voor een droombeeld houdt. Het heeft me intusschen wel een weinig gehinderd dat men in dat blad enkel van die Sprokkelingen melding gemaakt heeft om er een hak naar te doen. Waarom ze niet liever overgenomen en er de lezers eens over laten oordeelen Als er de bron bij vermeld was, zou u dat, dunkt me, voor een keer wel dooi de vingers hebben kunnen zien. Overnemen uit de naburige bladen dat doet elke krant wel zoo eens, maar het bewuste blad heeft daar een bijzonder handje van die kent de Middelburgsche courant maar al te goed, dat merken wij, die beide bladen geregeld lezen, het best en dan kan er zoo'n Sprokkelin- getje ook wel bij door. Ik hoop nu maar dat Jilles' vrouw hem weer eens een koek zal meebrengen, die in een krant gepakt is, en dat dit dan juist het nommer mag zijn, waarin dit sprokkelingetje voorkomt, dan kan hij zien, dat ik erkenteljjk ben voor de notitie, die hjj en zijn «buurt" van mjjn geschrijf nemen. Uit het Duitsch VAN G. VON SARASIN. Daar verspreidde zich eensklaps door de kellners het gerucht onder de logeergasten, dat op de tweede verdieping een heer aan gekomen was, die een tooneelstuk schreef. Het was alsof de behageljjke atmosfeer van het algemeene nietsdoen afgekoeld werd dooi de voorstelling van iemand die werkte. De dames wierpen hunne blikken naar bet hoek venster, waarachter die ongelukkige man zat. Men uitte de gekste veronderstellingen de een zei dat het zeker een vroolijk blijspel zou worden dat binnenkort opgevoerd werd anderen waren overtuigd dat het niet anders kon zijn dan een geschiedkundig drama in verzen. Deze laatste opvatting, die gestaafd scheen te worden door de aankomst eener groote boekenkist, werd weer omvergeworpen door den kellner, die aan iemand vertelde dat de bladzjjden geheel vol geschreven wer den. Men moest nog maar geduld hebben, spoedig zou men er meer van hoorenwant als de «chrjjver «enigszins wist hoe hat be- 0, dat critiseeren enkel en alleen om te critiseeren, om lucht te geven aan de zucht om af te keuren, of wel om af te breken, te doodenDat wordt meer en meer een alge meene en alledaagsche kwaal. Schier iedereen is er mee behept, en de pers is geduldig en leent zich tot alles. Vooral in kleine plaatsen, zooals Zierikzee, valt dat in het oog en wordt het wel eens ergerlijk, behalve dat het op zichzelf belachelijk is. Het is waarwie aan den weg timmert heeft veel bekijkshij wordt beoordeeld door bevoegden en onbevoegden, door iedereen. Doch men behoeft niet eens aan den weg te timmeren om toch dikwijls bloot te staan aan vinnige, hatelijke beoor deeling door onbekenden. Den ganschen langen winter door heeft men hier heel weinig kunstgenot, 't zij van muziek of zang, of van dramatische of rethorische of literarische kunst. Maar u moest ook eens weten, hoeveel moed en zelfverloochening er noodig is om iets te durven wagen. Zoo is er in een kransje van muziekliefhebbers, eigenlijk oorspronkelijk geheel een onderonsje, het idee opgekomen, tot veraangenaming van den langen winter, nu en dan een avond voor kamermuziek te geven in de concertzaal tegen entree tot bestrijding der onvermijdelijke kosten. En zie, nauwelijks is het eerste avondje afgeloopen, of daar komt critiek, heel welwillende critiek en nijpt het zaakje dood. Wie zal het nu weer beproeven, dit of iets dergelijks Natuurlijk heeft die criticus dat zoo kwaad niet gemeend. Och neen, hij volgde alleen de groote pers uit de groote steden na, waar echter de omstandigheden geheel anderszijn; hij heeft enkel maar vergeten, dat we hier in ons uithoekje moeten roeien met de riemen die men heeft, dat hier niet gewacht, noch gevergd kan worden, wat b. v. een Kes te Amsterdam als dagelijksch brood kan opdis- schen, noch ook wat te Middelburg kan ge geven worden en in dergelijke plaatsen, die gemakkelijk bereikbaar zijn, terwijl we hier maar zelden hulp van elders kunnen krijgen. Het publiek is hier niet talrijk genoeg om eenigszins te kunnen rekenen op behoorlijke dekking der kosten en de reis naar hier is vaak zoo ongelegen en lastig. Jammer is het dus, dat men hier ook niet met eigen midde len iets kan beginnen, of men wordt afge maakt door de critiek, die te weinig rekening houdt met de omstandigheden, die alleen den uitslag rekent en het doel niet telt. Enkele andere muziekuitvoeringen waren gelukkiger, doch die werden dan gegeven in een andere zaal en voor een eenigszins ander publiek. De concertzaal is de heilige aula, waar enkel het volmaakte geduld wordt. Een jonge zangvereeniging geeft een zooge naamd huiselijk concert, eigenlijk niet meer dan een ietwat feestelijke proeflesnatuurlijk zonder entrée, alleen voor geïntroduceerden, familie en vrienden derhalve van de jeug dige zangers en zangeressen. Ook dat wordt niet door de critiek gespaard. Er wordt een pluimpje gegeven, ja, doch een pluimpje met stekelige weerhaken, die de voor het overige niet ongeslaagde, prettige uitvoering maken tot een bron van veel kleine verdrietelijk heden. Want, heel begrijpelijk, redeneeren de leden niet aldusdie muziek- en zangbe- oordeelaar is iemand uit de hooge kringen dei- bevoegde kunstcriticien wat hij zegt moeten we leerzaam en dankbaar ter harte nemen. Neen, ze zjjn jongmensclieljjk zwak; ze wijzen achter eikaars rug op die of die, en inwendig denken ze mogelijk allen dat 's op mij, en zoo gaat de moed en de durf er zoo licht uit, en wint er niemand bij. En 'tpubliek? Wel, dat gaat meestal staan aan de zijde van critiek en zegt heel wijswat moeten ze ook in de concertzaal zingen, als ze 't nog niet goed kunnen Nu en dan, dit moet erkend worden, geeft men ook in de concertzaal een welgeslaagde soiree, die er bij de critiek nog al genadig afkomt. Wij hebben te Zierikzee ook een Nuts- departement. U moest eens weten hoeveel hoofdbreken het aan het bestuur kost om de vier leesavonden van een winter vol te krijgen. Dat komt hoofdzakelijk, omdat het departement niet over veel geld te beschikken heeft en ook omdat men weet, hoe het gaat. De critiek ligt steeds op de loerhet publiek of audito rium is ook al verwend en bedorven door te veel te luisteren naar de critiek en daardoor is het bestuur bjjna verzekerd dat het geen hoorde, zou hij het stuk zeker aan de verza melde logeergasten voorlezen. Als zij eens geweten hadden, wat Ernst mij later verteld heeft Op de schrijftafel, bij het raam, lag bijna een week lang een dik pak, wit papier, waar van het eerste blad met groote letters be schreven was. Het bevatte den titelDe nieuwe dag, tooneelspel in vier bedrjjven, van Ernst Hansen. Het tweede blad begon met de woorden «Eerste bedrijf eerste tooneel Hildegard, daarna Lodewijk Hildegard (opgewonden door de middendeur binnenkomende) - en verder niets. De schrijver liep met groote stappen door de kamer, knabbelde op zijn potlood, legde knoopen in zjj n zakdoek, rookte tallooze sigaren en peinsde zich moede over de wijze, waarop de nieuive dag moest aan breken. Op zekeren morgen echter had hij een uitgangspunt gevonden. Het werk vlotte, het eene tooneel vloeide uit het andere voort en na een tweede week lag het eerste bedrijf gereed voor hem. Onder de overige bewoners van het huis was intusschen een koortsachtige onrust ont staan. Als men met een schrijver, en dan nog wel een tooneelschrijver, onder éen dak woont, wil men toch ook wel kennis met hem maken. Men kan nooit weten, of hetgeen daar op die bovenkamer gewrocht wordt niet weldra het gesprek van den dag zal worden, lezers of sprekers uit de eigen omgeving kan krijgen, omdat die er zich niet aan durven wagen, of het bestuur hen er niet aan wil wagenen sprekers van elders voor te brengen gaat hoogst bezwaarlijk en valt ook wel eens tegen, terwijl men ook van de erkend goede, toch om den wille van het auditorium en uit vrees voor de critiek, achter hun rug moet zeggendie of die is heel goed, doch we kunnen hem in de eerste jaren niet terug laten komen. Men wil gaarne iets vreemds, iets nieuws, iets waarover groote roep uit gaat in de groote bladen, en daarbij vergeet men dat men daaraan in een kleinen kring niet kan voldoen om de kostenen al was dat bezwaar op te heffen, dan kan het vaak niet om het isolement. Niettemin is het bestuur doorgaans geluk kig in de keuze der sprekers, die het uit-noo- digt. Zoo had nu den laatsten NutsnvonA de spreker, de heer Haverkamp uit Bergen op Zoom, een volkomen succes. Maar over het algemeen is het geen lichte taak om in het Nut te voldoen. Buiten in de daar bestaande Nutten gaat het, wat dit betreft, veel beter. Daar amu seert men zich doorgaans uitmuntend op zulke avonden, en daar roeit men toch meest maar met de riemen" die men heeft. Lezingde heerIe bijdrage de heer Dit laatste is welsprekend, want men merkt daaruit dat het, als de tijd het toelaat, bij dragen zal regenen. De jaren heugen me nauwelijks, dat we in de stad op HNut ook bijdragen hoorden ten beste geven. Ik schrijf dat hoofdzakelijk toe aan vrees voor die ondeugende critiek. Het auditorium is ook onder die vrees. Men merkt dat aan de stomme deftigheid, de plechtige stemming, de echt vervelende net tigheid, die publiek dan beheerscht en die er over ligt als een slaapwekkende nevel, welke zelfs in de chocolade-pauze niet wil optrekken. De buiten-soirées vind ik gezelliger, al moet ik ook erkennen dat daar wel eens een let terlijke nevel van tabaksrook de zaal ver duistert. Dit gaat echter verbeteren. De invloed van de zucht naar critiek drukt niet enkel op kunstbeoefeningen. Helaas neen Alles gaat daaronder gebukt, wat uiting is van het sociale leven, 't Is of critiek als Asmodée langs de straten hinkt of over de daken rijdt, ja zelfs zich op de gladde ijsbaan waagt. Zoo heeft de ijsclub of ijsvereeniging te Zierikzee (ijsclub is beter vind ik, al is dat club niet zuiver Hollandsch), zoo heeft, zeg ik, onze ijsclub vrij scherpe critiek moeten uitstaan, omdat de baan besneeuwd en niet op eens weer schoon was. De critiek vergat daarbij, dat de leden met het betalen van de zeer geringe contributie reeds meer dan het gewone baangeld uitwonnen, dat zij zouden kwijt ge weest zijn, als er in 't geheel geen baan ge weest was. Veel humaner critiek zou 't geweest zijn als wezenlijk belangstellenden er eens een 50 gulden voor over hadden gehad om een ploeg werkloozen op de baan aan 't werk te zetten, doch daar merkte men niets van. In 't donker verscholen, gelijk doorgaans, critiseert en eischt men wel, doch men doet niets. Er is critiek en critiek. Wanneer in de groote bladen met de noodige scherpte de puntjes op de i's gezet worden bij de critiek van uit voeringen door erkende artisten, en waarvoor het publiek grof geld moet betalen, dan is dat goed en nuttig. Het hooge belang der kunst eischt dat. Wanneer echter in de uithoeken van het land de kleine blaadjes in dit opzicht de groote gaan nadoen en het er op toeleggen om de liefhebbers en goedwilligen, die ook wat doen willen tot onderling genoegen, af te tuigen en tentoon te stellen, dan is dat hinder lijk. Dan is het niet de critiek, die als schat- bewaarster der heilige kunst haar roeping ver vult en al het profane uit den tempel weert maar 't is critiseeren uit spijtigheid, afgunst, zucht naar hatelijkheid en speculatie op den boozen zin van den grooten hoop, die liever ziet afbreken dan opbouwen, die liever een feilen brand ziet dan een fraaie illuminatie. Dit is zoo waar dat zelfs kromtongige arbei ders als Jilles Krukel en Stoffel Bieze liever het uitspannen van een pachtboer zien dan de pogingen van een jong geslacht om in 't klein te beginnen en te trachten vooruit te komen. Ik merk hier nog op, dat het verschijnsel, waarop ik wees in no XY, ook in andere provinciën wordt waargenomen. In Drente en dan zou het toch wel aardig staan als men thuis kon zeggen «Wjj hebben den heelen zomer met hem samen gewoond, een alleraar digste man, en dat stuk kennen wij door en door." Maar de eene dag na den anderen verliep en de veelbesprokene kwam niet te voorschijn. Hij wandelde des morgens heel vroeg, of 's avonds laat, gebruikte zijne maal tijden op zijn kamer en zat verder den ge- heelen dag voor de schrijftafel. Het was in dien tijd zeer warm. De zon brandde den heelen dag op het huis en de nachten brachten weinig koelte aan, zoodat ik zenuwachtig en slapeloos werd en eens, na een zeer onrustigen nacht, besloot om vijf uur op te staan en op het terras te gaan zitten. Tot mijn verbazing was de kellner al beneden en bezig met het dekken van een ontbijttafeltje. Toen ik mijn thee bestelde, vroeg ik of er iemand vertrok, voor wie er nu al gedekt werd; doch hij antwoordde: «Neen, dat is voor den heer van Nummer zeven-en-twintig, die komt altijd op dit uur beneden." De heer van zeven-en-twintig, dat was de dichter Ik was bepaald nieuwsgierig, hem eindelijk eens van aangezicht tot aangezicht te zien en keek vol belangstelling naar de deur, waar ik hem elk oogenblik meende te zien verschijnen. Ik stelde mjj voor, een lange, slanke gestalte, in een donker pak een bleek gelaat, met diep liggende, donkere oogen, en zwart krul- ziet men thans reeds den kleinen man kleine stukken lands pachten tegen een prijs, dien groote pachters niet kunnen besteden. Die kleine lui hebben dan ook nog hoop op hun handen en hun energie. Of het tot een beteren toestand zal voeren dan wel een stap naar Ierland zal blijken te zijn, dat zal ook daar de tijd moeten leeren. Voor 't oogenblik echter heb ik daar meer pleizier in, dan in het zak ken en vallen van vroeger welvarende pacht boeren. Letteren en Kunst. Ed. Jacq. Julien B. Tourniaire. De tooneelspeler Ed. J. J. B. Tourniaire, ook het Middelburgsch publiek uit den tijd dat het Ned. tooneel alhier geregeld optrad welbekend, viert dezer dagen zijn 25-jarig jubileum; aan zijn levensschets door hem zelve in den Am- sterdamschen Kunstkring medegedeeld, is het volgende ontleend Zijn grootvader, baron Jacques Tourniaire, een Russisch circus-directeur, bekleedde tevens het ambt van stalmeester van den Czaar aller Russen, en zijne grootmoeder was niemand minder dan de beroemde selioolrjjdster Phi lippine Tourniaire, een Europeesche vermaard heid, wier schoonheid en gracie niet minder dan hare onverschrokkenheid als paardrjjdster om strijd werden geroemd. Tourniaire's vader, eerst aan het circus van Wolschlager verbonden, en gehuwd met de dochter van diens Engelschen collega Schmidt, zeide ten laatste de arena vaarwel en vestigde zich te Dordrecht als directeur der rijschool. Hoewel het zijn wensch was, dat zijne kinderen eene gansch andere loopbaan zouden volgen en hij bijvoorbeeld voor onzen Tourniaire de carrière van advocaat had gekozen, maakte hij zijne kinderen niettemin met de circusge heimen vertrouwd, ten einde hen voor alle eventualiteiten te wapenen. In het jaar 1864 overleed de vader echter aan eene keelontste king en moest zijn jeugdige zoon, die den 14en Augustus 1850 te Dordrecht was geboren en dus ternauwernood 14 jaren telde, het plan der rechterlijke studiën laten varen. Langen tijd sukkelde de knaap aleer hij eene bestemming vond. Zijn eerste plan was nota beneschoorsteenveger te worden, welke hoogvliegende gedachten zijne moeder wist te breidelendaarna werd het bakkers bedrijf zijn hartstocht om hem even spoedig weder te vervelenals leerjongen van den decoratieschilder Johan de Witt had hij even min succes en het baantje van hofmeester op de boot van Dordrecht naar Rotterdam kwam hem weldra te eng begrensd voor, zoodat hjj dan eindelijk besloot het ruime sop te kiezen. De Jonkvrouw v. d. Wall van Puttershoek lag gereed om hem aan boord te nemen, toen de nieuwbakken matroos haar, overmoedige begon te mistrouwen en later geen berouw had over zijn thuisblijven, toen het bekend werd, dat de Jonlcvrouiv met man en muis een graf in de gol ven had gevonden. Toen zijne moeder inmiddels te Rotterdam was gaan wonen, verzeilde de gewezen schoorsteenveger, bakker, hofmeester en lichtmatroos ten laatste op de lederen zit ting van eene hooge kantoorkruk. Edoch, het zitten leven verdroot den woeligen knaap, die reeds een vergeefsche poping had gewaagd om als élève bij William Carré, Oscar's vader, en Wolschlager te worden opgenomen. Omstreeks dien tijd kwam een reizend comedianten-gezelschap onder directie van Louis Hartlooper, te Rotterdam, in een lokaal, aan de Waschbleeklaan, het Itotterdamsche kunstminnend publiek vergasten op drama's en comedies. De graven en gravinnen van 's avonds plachten des middags in het café van Vuurpijl eene versnapering te nemen, en hier was het, dat het den jongen Tourniaire, die als verdien stelijk lid in dilettantenclubs reeds meermalen voor het voetlicht was getreden en zich thans onweerstaanbaar tot het tooneel aangetrokken gevoelde, gelukte, de aandacht der in zijn oog benijdenswaardige acteurs op zich te vestigen. Vooral door nauweren omgang met den tooneel speler Rentmeester, bereikte hij het toppunt zijner wenschen, op een heusch tooneel de eerste schrede te zetten. Zoo trad hij onder de leden van het gezel- schap-Hartlooper op in het lokaal De Hol- landsche Tuin, en wel met Fanfan, de Battonist. Des avonds op de planken en over dag op de kruk! Zijne patroons van overdag protesteerden echter heftig en de jonge acteur haar ik was het nog niet met mij zeiven eens of hij een langen, vollen baard, of een klein kneveltje zou hebben, toen ik op eens vlugge, korte stappen in de eetzaal hoorde en er werkelijk een mannelijke gedaante in de deur verscheen. Mijne teleurstelling was zeer groot. Moest dat een Duitsch dichter zjjn?! Een jong mensch, van nauwelijks middelbare grootte, met kort, blond haar en lachende blauwe oogen, in een lichtflanellen jasje, met een rood geruit hemd, en grijze linnen schoenen; een jong man die er veeleer uitzag of hij op een Lawn- tennisoord thuis behoorde, dan in het stille studeervertrek De onaangename verrassing was niet alleen van mijn kant. Bjj het zien van een persoon en nog wel van een dame, kwam er een uitdrukking van schrik op zijn vroolijk gelaat, dat echter spoe dig weer ophelderde maar het was mij toch niet ontgaan. Met een kleine buiging nam hjj aan zjjn tafeltje, dat tegenover mij stond, plaats. De kellner bracht zijn thee en begaf zich naar de leeszaal. Wij schonken zwijgend ieder onzen kop thee in, roerden tegelijk den suiker om en dronken heel ernstig. Daarna namen wjj een broodje en begonnen dit met een zekere deftigheid te smeren. Eensklaps merkte ik dat de kellner nog geen zout gebracht had. Ik riep hem, eerst zacht, toen iets harder, ik moest beloven, zich niet meer aan gene zjjde van het valgordijn te zullen bewegen. Edoch, het opvlammend kunstenaarsvuur was hem te machtig. Een tweede avond zag hem als Colijn in Meester Vink of de vermiste diamant op treden. Maarte midden van zjjne creaties verscheen zijn moeder ten tooneele en haalde den acteur, onder verklaarbaar applaus van het publiek, bij een oor van het tooneel. Op het kantoor ging het niet langer. Nadat Jan Eduard de Vries met een «Neen, maat" (diens stopwoord), »je moet eerst nog groeien" zjjne sollicitaties om in diens gezelschap te worden opgenomen van de hand had gewezen, ver schenen Louis Bouwmeester, Bamberg Co. te Rotterdam in den nieuwen schouwburg van Judels en Van Biene, en trok onze Tourniaire als figurant en korist zóózeer Bouwmeesters aandacht, dat deze beloofde een acteur van hem te zullen maken. Nu ving een moeilijke tijd aan. De jongeling had het huis zjjn er moeder, die aan zijn talent en zjjn wilskracht maar niet wilde gelooven, verlaten en moest zjjn uiterste kracht inspannen om zichzelven te bedruipen. Bjj Bouwmeester schoot er voor hem geen salaris op over, en zoo moest hjj door 's avonds in het café-concert van Jam broes in het Odéon nu eens als coupletzanger, dan weer als contrabassist, cellist of trommel slager aan het succes van den avond mede te werken, zjjn broodje op zien te scharrelen. Den 5n September 1867 werd hem door Bouw meester voor het eerst een klein salaris toe gelegd en toen later een verzoening met zjjn moeder was tot stand gekomen, geraakte onze vriend allengs in betere omstandigheden. In verschillende rollen had hjj intusschen reeds veel succes. Zoo moest hjj eens te Goes des Maandagsavonds optreden in de Kinderen der 19e eeuw en was hjj den vorigen dag naar Luik gereisd om een bezoek te brengen aan een oom, welk verlof hem werd toegestaan op voorwaarde Maandagavond wêer present te zjjn. Bjj zjjn terugkeer miste hjj te Antwerpen de aansluiting en kwam, in doodsangst, hoe het met de voorstelling zou zjjn gegaan, eerst te half tien te Goes aan. Hjj rent naar het comediegebouw, vliegt de ladder op, die naar het tooneel leidt en hoort daar Bouw meester de laatste woorden van het stuk «Dank Julien, wat gjj thans doet, zal ik nooit ver geten," uitspreken. Julien was zjjn naam, en deze woorden meende hjj tot hem gesproken. Van schrik tuimelt hjj van den ladder naar beneden, jjlt naar zjjn logement en schiet onder de wol. Weinige oogenblikken later verschjjnt zjjn directeur De Boer, loopt op het bed toe en dient den deserteur een flinken oorveeg toe. Zjjn engagement was verbroken en de arme zondaar mocht zelfs niet op de boot naar Rotterdam mede. Bouwmeester was onverbiddeljjk. Maar De Boer, medeljjdender van hart, gaf Tourniaire den raad, zich op de boot schuil te houden, tot men goed en wel onder weg zou zjjn. Zoo'geschiedde, en het einde der geschiedenis was, dat de ontslagen acteur mede op voorspraak van de dames Bouwmees ter en Engel weder in genade werd aange nomen. Toen later Rosier Faassen en Has pels hem de rol van den fat hadden zien spelen in Bruno de Spinner, boden zjj hem het emplooi van de 2e jonge rol aan, en trok de acteur, wiens succes reeds een voldongen feit mocht heeten, met hen naar Den Haag Na nog eenige jaren in verschillende gezel schappen te hebben medegewerkt, vestigde hjj bij een optreden in de plaats van Willem van Zuylen als de burggraaf De Sivry in Fernando de aandacht op zich van mevrouw Kleine Gartman, op wier aanraden hem een engagement bij het gezelschap van Tjasink, dat destjjds den Amsterdamschen stadsschouwburg bespeelde, werd aangeboden. Niettegenstaan de een klein ongeluk bjj de generale repetitie van Het geheim van een Amsterdamsch Koop man, toen onze heer zjjn lans zoo diepinden muil van een tooneelbeer plantte, dat deszelfs levende inhoud een kreet van smart slaakte, liep Tourniaires debuut naar wensch af. In Mei 1872 werd de oude schouwburg afgebro ken en ging onze acteur over bjj het gezel schap van Stumpff en Veltman. In 1876, het jaar der oprichting van de Kon. Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel werd Tourniaire dadeljjk in dit gezelschap opgenomen en heden ten dage maakt hjj nog een der verdiensteljjkste leden er van uit. Zjjn repertoire vam dien tjjd is niet bewaard gebleven, daar zjjn vrouw tjjdens zjjn ziekte de rollen aan de directiën tikte met het lepeltje tegen het kopje hjj kwam niet. Mjjn overbuurman had mjj begrepen wat ik zocht. «Mag ik u helpen?" vroeg hjj en gaf zjjn zoutvat aan. «Dank u zeer. Ik begrijp niet waarom de kellner niet komt", was mjjn geestig ant woord. «Hjj slaaptde arme jongen zal nog een weinig slaap inhalen, die hjj door ons vroeg opstaan moet derven". Ik keek in de leeszaal. Jawel, daar zat de goede Frits, met het hoofd op de tafel en sliep heel gerust. Wat is het een zonderling denkbeeld, dat mjj waarschjjnljjk al die treurigheid en dat ver driet der laatste maanden bespaard zou zjjn gebleven, indien Fritz dien morgen beter op zjjn post ware geweest Want nu was de kennis gemaakter werd een gesprek aangeknoopt. Na de eerste gemeenplaatsen trok de een of andere opmer king van mjj zjjn aandacht, hjj zag mjj lachend aan, antwoordde met een geestigheid en, toen om half zeven de oude heer Wagner op het terras kwam, stoorde hjj een onderhoud dat van weerskanten met genoegen voortgezet werd. Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1893 | | pagina 5