N°. 45.
136® Jaargang.
1893.
Woensdag
22 Februari.
Middelburg 21 Februari.
Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2.
Afzonderlijke nommers, met of zonder bijvoegsel,
zijn verkrijgbaar a 5 cent.
Advertentiën 20 cent per regel. Bij abonnement lager.
Geboorte-, Trouw-, Dood- en andere familieberichten, benevens alle
dankbetuigingen, van 17 regels L.50
iedere regel meer 0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Telephoonnommer 139.
lllDllllltl IKiSIIIF COURANT.
Thermometer. Agenten te Vlissingen P. Gr. be Vet Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te KruiningenP. v. d. Peijl, te Zierikzee A. C. be Mooij, te TholenW. A. Advertentiën
Middelburg 21 Febr. 8 u. vm. 44 gr. van Nieuwenhuijzen en te Terneuzen: M. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekbandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de moeten des namiddags te één uur
in. 12 u. 43 gr., av. 4 u. 43 gr. F. advertentie-bureau's van Nijgh Van Ditmar, te Botterdam, de Gebr. Belinfante, te 's Gravenbage, en A. de La Mar Azn., te Amsterdam. i aan bet bureau bezorgd zijn, willen
Verwacht kracht. Z. O. wind. Hoofdagenten voor bet Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cee., John F. Jones, opvolger. zij des avonds nog worden opgenomen.
Ondeugende lieden beweren wel eens dat
de uitlegging van, door het administratief ge
zag gegeven, verordeningen en voorschriften
door dat gezag iets te wenschen overlaat.
Als meester in die kunst van uitlegging
werd onlangs een assistent-resident op Java
genoemd.
Voor aanleg en onderhoud van wegen mogen
in bet algemeen geen heerendiensten meer
worden gevergd, maar nu was voor de betaling
van dat onderhoud door de regeering een veel
te gering bedrag toegestaan.
De betrekkelijke 3 der ordonnantie zegt
echter dat de genoemde diensten niet meer
mogen worden gevergd behalve bij rampen
van hoogerhand en tot afivending van alge
meen gevaaren evenzoo geeft de volgende
4 de bevoegdheid om bij zulke rampen of
zulk gevaar het maximum van 42 dagen (zonder
de irrigatiewerken slechts 24) te overschrijden,
zoover men wil.
Nu redeneerde da assistent resident aldus
het niet toestaan van de noodige gelden door
de hooge regeering is een ramp van hooger
hand, en het gevaar der daardoor ontstane
slechte wegen is een algemeen gevaar. Ik
mag dus op grond van den uitzonderingstoe
stand de noodige heerendiensten vorderen om
de wegen in orde te maken
Het hooger administratief gezag vond deze
opvatting toch wat al te kras.
Naar aanleiding van de belastinghervorming
die in Pruisen aan de orde is en waarbij de
staat aan de gemeenten een deel zijner hef
fingen afstaat, geeft mr Mees in de Economist
van Februari een beschouwing, waarin hjj dien
weg ook voor ons land aanbeveelt.
Ken uitkeering in geld aan enkele nood
lijdende gemeenten kan slechts een tjjdeljjk
hulpmiddel zjjn. Zulk een uitkeering aan
alle gemeenten te verleenen, naar haar in
wonertal, of afstand van een deel der Staats
belastingen, ware ongeraden wegens de uit-
eenloopende behoeften. Beter is het daarom
volgens den schrijver, dat de Staat niet zelf
heft, maar aan de gemeenten toestaat een deel
te heffen van hetgeen nu aan den Staat wordt
opgebracht. Een gemeenteljjke inkomsten
belasting zou dan alleen geoorloofd mogen
zjjn, als tevens in verhouding een zeker getal
opcenten op de grondbelasting wordt gelegd.
Dan «ou in de verschillende gemeenten naai
de eigen behoefte die grondbelasting kunnen
worden bepaald, bjjv. voor kleine perceelen
minder dan voor groote eigendommen; voor
uitwonenden hooger dan voor ingezetenen.
De staat zal dan vergoeding moeten vinden
in hoogere vermogens- of bedrijfsbelasting,
waartoe het geheele land bijdraagt. De ge
meentelijke inkomstenbelasting kan dan dalen,
en billijker heffing zou van zulk een regeling
het gevolg zjjn.
In hetzelfde nommer van genoemd tijdschrift
komt nog voor een opstel van prof. Greven,
onder den titel Acht uur werk. Natuurljjk
is de hoogleeraar in beginsel zeer voor een
korten werkdag. De vraag is maar hoe men
er toe moet geraken. Zjjn de werklieden zelf
eenstemmig van meening, dat hun vrjjheid in
dezen behoort te worden verkort, dan zal de
wetgever zich z. i. daar niet tegen behoeven
te verzetten. Het is onmogeljjk en ongerjjmd
op eenmaal voor alle bedrijven denzelfden
werktjjd van acht uur te decreteeren, maar
dat de wetgever, die reeds voor vrouwen en
kinderen grenzen stelt, de bevoegdheid heeft
ook voor volwassenen den werktjjd te beper
ken, acht hjj wel degeljjk juist, al acht hjj
het zeer te betwjjfelen of inderdaad minder
werkloosheid uit beperking van den arbeids
dag zou voortvloeien.
Door in drukken tjjd een zeker aantal uren
boven het gewone ejjfer te arbeiden, ontheffen
de werklieden den ondernemer van de nood
zakelijkheid, meer personeel aan te stellen.
Is hjj eenmaal daartoe overgegaan, zjjn ten
gevolge daarvan velen er toe verleid, dat be-
drjjf te kiezen en breken daarna de slappe
jaren aan, dan bederven de ontslagen arbei
ders voor de overigen spoedig de markt en zal
licht het aantal werkloozen grooter zjjn, dan
wanneer vroeger overwerken geoorloofd ware
geweest.
Het is op grond van deze overweging, dat
de oudere Engelsche vakvereenigingen tot nog
toe geweigerd hebben, zich bjj de beweging
ten gunste van een wetteljjken werkdag aan
te sluiten. Zjj verzetten zich niet onbepaald
Jegen overwerk; wanneer het verricht wordt
in gevallen en onder voorwaarden, door de
patroons en de werklieden na onderling overleg
vastgesteld, geven zjj er, met het oog op de
blijvende belangen van hun stand, ver de
voorkeur aan boven het openen van de deur
voor nieuwe werkkrachten, die waarschjjnljjk
weldra öf als werklooze leden ten laste hunner
vereeniging zullen komen, öf als blacklegs hun
het behoud van reeds verkregen voordeelen
zullen bemoeiljjken. Zjj zien ook niet voorbjj,
dat extra-inkomen, als loon voor overwerk, in
den regel zal worden gebruikt tot verhooging
van den levensstandaard, terwjjl hetzelfde
bedrag, door nieuwe werkkrachten genoten,
licht de uitbreiding van het deel der bevolking,
dat alleen van handenarbeid moet leven, in
de hand werkt.
Wat door aaneensluiting van werklieden te
bereiken is en wat goedgezinde patroons kun
nen doen, bljjkt uit verschillende feiten, dooi
den schrjjver medegedeeld. Hierop legt hjj
den klemtoon. In beginsel is echter niets
tegen staatstusschenkomst. Hjj bepaalt zich
intusschen tot het voorstel, dat de staat de
regeling der werkuren zal ter hand nemen,
waar overmatige arbeid niet door ondernemers
of door de vereenigde werklieden wordt tegen
gegaan terwjjl hjj ten slotte als zjjn overtui
ging uitspreekt, dat, zoolang de ijjkswetgever
het onderwerp niet ter hand neemt, de werk
lieden zelf zeer veel tot verbetering kunnen
doen. Wanneer zjj hun aandacht niet meer
in hoofdzaak wjjden aan politieke vragen of
aan groote hervormingen van de maatschap-
peljjke orde, maar zich meer dan tot dusver
ter behartiging hunner belangen als vakge-
nooten zonder onderscheid van godsdienstige
of staatkundige richting aanéén sluiten, kan
door eigen initiatief nog veel worden bewerkt,
menige ernstige grief worden weggenomen.
De vorige week wjjdde de N. E. Ort. aan
een zeer actueel onderwerp een paar hoofdar
tikelen, nl. aan opruiing. Het blad deed
uitkomen, dat onze wet straft opruiing tot
handelingen, niet tot gevoelens en het stemt
met deze opvatting in. Gaat men verder, dan
zal er al te veel ruimte zjjn tot misbruik van
gezag door de overheid.
Toch meent het dat het opruien tot daden
niet alleen behoeft te slaan op strafbare han
delingen. Er zjjn toch daden die, door éen
persoon gepleegd, geen aanleiding geven tot
strafbaarheid, maar bjj massale handelingwèl.
Lastig echter is de vraag hoe de opruiing
geschieden moest, om strafbaar te zjjn. De wet
zegt eenvoudig »hjj die opruit". Onze Hooge
raad heeft thans eene belangrjjke beslissing
genomen.
De eene beslissing houdt in, dat eene opruiing
ook kan zjjn voorwaardelijk de andere dat zjj
echter moet zjjn onmiddelijk en rechtstreeks.
In het eerste geval gold het een onder lote-
lingen verspreid geschrift, waarbjj dezen werden
opgewekt om, eenmaal ingeljjfd, niet te ge
hoorzamen aan hunne superieuren, wanneer
dezen hun bevelen mochten de wapenen te
keeren tegen oproerdus eene opruiing tot
insubordinatie. De verdediging had toen be
weerd, dat rechtstreeksche en onvoorwaarde-
ljjke opruiing vereischt werd, en dat hier niet
tot eene dadeljjke handeling was opgewekt.
Maar terecht oordeelde de Hooge raad, dat de
voorwaardeljjke vormpleegt insubordinatie,
wanneer gij eenmaal ingeljjfd zult zjjn, dus
pleegt een naar het militaire recht strafbaar
feit onder zekere omstandigheden, aan het recht
streeksche van de opruiing geen afbreuk doet.
Dat rechtstreeksche werd echter vereischt
in de andere beslissing toen betrof het een
strooibiljet, in de gespannen dagen van de
ernstige Amsterdamsche onlusten verspreid,
een geschrift waarin, op een beschrjjving van
het toen door de overheid aangewende wapen
geweld, de woorden volgden «wjjt het aan
de machthebbenden, dat zjjn uwe vjjanden
stelt tegenover hun ruw geweld uwe zwakke
krachten, zwak zoolang ge op u zelf bljjft
staan, maar machtig als ge naar een doel
vereenigd streeft, naar verlossing uit de ban
den van knechtschap en dwingelandjj." Het
gerechtshof had hier veroordeeldde Hooge
raad vernietigde de veroordeeling, en besliste
dat dergeljjke woorden wel middelljjk tot
wederspannigheid konden leiden, maar niet de
rechtstreeksche opwekking bevatten om eenig
misdrjjf, bepaaldeljjk dat van wederspannig
heid, te plegen.
Naar de N. E. Ct. doet opmerken ligt hier
eigenljjk bjj de geheele leer der opruiing het
zwaartepunt. Brengt men ook de niet-recht-
streeksche opruiing onder de strafwet, dan
kunnen onder dat begrip wel alle eenigszins
scherpe uitdrukkingen worden meegevoerd en
dan is feiteljjk de vrjjheid van het woord, de
vrjjheid van critiek ook daar in gevaar, waar
zjj veilig behoort te bljjven. Wordt de eisch)
dat rechtstreeks tot een bepaald aangewezen
strafbaar feit moet opgeruid worden, met
de uiterste gestrengheid opgevat, dan staat de
justitie wel eens weerloos, waar zij het niet
moest zjjn.
Sommige wetgevers hebben hier den uitweg
gezocht door enkele vormen van niet-recht-
streeksche opruiing met name te noemen
zooals het beschimpen van wetten, het val-
scheljjk verspreiden van feiten om de bevelen
of daden der overheid in een verachteljjk licht
te stellen alles o. i. onaannemeljjk. Maar naar
dergelijke wetgevers moet, naar de N. E. Ct
meent, de Nederlandsche niet zien.
Zjj heeft daarom eens opgeslagen de wet
geving van het land, evenals het onze, een
land der vrjjheid bjj uitnemendheid, Zwitserland.
De wetboeken zjjn daar, zooals men weet,
kantonnaalmaar toch bestaat daarnevens
voor sommige onderwerpen een bondsstrafrecht.
Welnu, ter aanvulling van dat bondsstrafrecht
is in 1889 bewerkt en door een rechtsgeleerde
commissie in 1890 goedgekeurd een ontwerp-
novelle, waarin o. m. deze bepaling voorkomt
«Wie met betrekking tot een gewelddadige
omverwerping der maatschappeljjke orde tot
het begaan van misdrjjven opruit, ophitst of'
aanwjjzing geeft, of wie op een den openbaren
vrede in gevaar brengende wjjze opruit of
ophitst tot gewelddadige aanranding van ge
heele klassen der bevolking, wordt gestraft
met gevangenisstraf en in zware gevallen met-
tuchthuisstraf."
De N. B. Ct wil niet dadel jjk aanraden dat
artikel over te nemen, maar het denkbeeld,
daarin neergelegd, komt haar juist voor ook
in het stelsel van het Nederlandsch wetboek,
dat openbare opruiing tot strafbare feiten in
't algemeen reeds heelt verboden.
Bjj kon. besl.
zjjn benoemd bjj het 3e reg. inf. tot majoor
de kapitein jhr A. C. J. Wittert, van het
2e reg.(gisteren nog in een deel der oplaag
medegedeeld)
bjj den generalen staf tot kapitein de eerste
luit. L. C. van den Brandeler, van het 5e
reg. inf.;
bij het wapen der infanterie, bjj den staf
tot majoor de kapitein J. J. Wierts van dien
staf, directeur van den hoofdcursustot
kapitein de eerste luit. A. F. G. G. Schwartz
en A. Hoogeboom, beiden van dien staf, werk
zaam bjj de K. M. Academie
bjj het le reg. tot kapitein de eerste luit.
H. B. Hagedoorn, van het reg. gren. en jagers;
bjj het 2e reg. tot kapitein de eerste luit.
J. M. van Stein Callenfels, van het korpstot
eerste luit. de tweede luit. K. G. A. Muller,
mede van het korps;
bjj het 4e regiment, tot eerste-luit., de tweede-
luit. G. van Straaten, van het korps
bjj het 7e reg., tot majoor, de kap. J. M.
Campbell, van het 8e reg.tot kapitein, de
eerste-luit. M. H. Spruyt, ran het 4e reg.,
leeraar bjj de Militaire Schooltot eerste-luit.
de tweede-luit. J. A. A. von Schmid, van het
korps
bjj hèt 8e reg., tot kapitein, de eerste-luit.
P. Schaap, van het 2e reg.en is in zjjnen
rang overgeplaatst bjj het wajien der artillerie,
bjj het 2e reg. veld-art., de kap. W. G. L. F.
F. van Hoogenhuyze, van den generalen staf;
is aan den heer A. F. J. A. graaf van der
Duyn van Maasdam, op zijn verzoek, eervol
ontslag verleend als consul te Port Said
zjjn voor den tjjd van drie jaren gedeta
cheerd bjj de landmacht in West-Indië, de
eerste-luit. J. H. Arendsen Hein en de tweede-
luit. B. W. van Wieringen, beiden van het 6e,
zoomede de tweede-luit. A. H. de Balbain
Verster, van het 2e reg. inf.;
is benoemd bjj het pers. van den geneesk.
dienst der landmacht, tot militair apotheker
lste kl., de mil. apoth. 2de kl. H. Boddé van
dat personeel
is aan den tweede-luit. der inf. jonkheer A.
A. Gevers, thans op non-activiteit, op zjjn ver
zoek, een eervol ontslag uit den militairen
dienst verleend;
is benoemd tot ridder in de orde van Oranje-
Nassau de Amboineesche godsdienstleeraar P.
M. C. Pattiselannoen
is de O.-I. ambtenaar met verlof mr J. de
Jonge, laatsteljjk lid van den raad van justitie
te Padang, op zjjn verzoek, eervol uit den In-
dischen dienst ontslagen.
Het bestuur van den Eadicalen Bond heeft
een oproep gezonden aan onze landgenooten,
waarin woidt aangedrongen op aansluiting
bjj den Bond, opdat door eendrachtig optre
den de zoo noodige herziening van ons staats
wezen in democratischen geest worde be
spoedigd.
11e antl-revolutionnatren en liet
kiesrecht.
De «technische" leider der anti-revoluti-
onnaire club, de heer A. van Dedem, heeft zich
over de kiesrechtontwerpen doen hooren, en
evenmin als de keeren Huber en Beelaerts in
een met De Standaard overeenstemmenden
zin. Ook hjj hoopt, dat scheuring worde voor
komen, maar juist daarom is hjj weinig gunstig
gestemd voor de kieswet, voorgesteld door de
tegenpartij, al erkent hjj, dat die tegenpartij
geen kleingeestige politiek heeft gevoerd. De
mooiste kieswet der wereld is niet waard een
onheelbare scheuring te doen ontstaan tusschen
geestverwanten, die alleen door eendrachtige
samenwerking eenigen invloed ten goede
kunnen uitoefenen. De partij had z. i. een
afwachtende houding moeten aannemen, in
tegenstelling met De Standaard, die dadeljjk
voor de wet is gaan jjveren. Er zjjn gewich
tige bezwaren, waarbjj de heer Yan Dedem in
zjjn artikel (het staat in de Nieuwe Zivolsche)
zich grondt op het anti-revolutionnair program,
waaronder de verkiezingen van 1891 hebben
plaats gehad en van welk program artikel 2
aldus luidt
«Bevestiging van onze constitutioneele vrij
heden door invoering nu reeds, voor zoover
de door de grondwet gestelde grenzen dit
gedoogen, van een kiesstelsel op den alge-
meenen grondslag van een kiesrecht der ge
zinshoofden, opdat de bestaande overheersching
van de éene klasse der maatschappjj door de
andere een einde nememaar tevens met
dien verstande, dat elke overheersching in
omgekeerde orde worde vermeden."
De heer Van Dedem ontkent tegenover dr
Kujjper dat de staart van dat artikel is afge
sneden en dit stuk er alleen bjj vergissing in
het kort geresumeerd verslag der vergadering
is bljjven staan. Hjj kan zich niet voorstellen,
dat de deputaten-vergadering of het centraal-
comité zulk een fout of vergissing in het
gepubliceerde program zou laten staan en dat
niet vóór de stembus zou hebben hersteld.
Volledig licht kan hierop alleen vallen door
de notulen der deputaten-vergadering. Maar
dat zjjn opvatting juist is bljjkt uit het feit,
dat de candidaten der anti-revoiutionnaire
partjj, ook hjj, door het centraal comité zjjn
geraadpleegd en niet zjjn gewezen op deze
vergissing.
Moreel zjjn de kamerleden gebonden aan
hetgeen de kiezers op grond van het gepubli
ceerde program van hen hebben gewacht en
daarom geeft de schrjjver zjjn partjjgenooten
den raad een wetsontwerp als dit nopens het
kiesrecht - 't welk in overeenstemming is
met het manifest der Liberale Unie, maar
bepaald in strjjd met het stembuspogram van
12 Mei 1891 der anti-rev. partjj niet aan
te nemen, tenzjj zoo geamendeerd, dat het
voor de partjj aannemeljjk is.
Door deze overtuiging geleid, doet z. i. de
anti-revolutionnaire partjj het best, een oplos
sing te zoeken in overleg met andere groepen
der Kamer, zooveel mogeljjk in aansluiting
aan het verkiezingsprogram van 12 Mei 1891
en mocht deze poging mislukken, dan behoort
zjj haar steun aan de ontwerpen te onthouden.
Tot nog toe handelde de club in gewichtige
zaken bjjna altijd nagenoeg eenstemmig, In
dit opzicht is er zelfs vooruitgang waar te
nemen. «Moge dit ook plaats hebben, schrijft
hjj, bjj de stemming over de kieswet, want
dan zal de eenheid der partjj geen gevaar
loopen, welk votum er ook worde uitgebracht."
Wat de Standaard van dit stuk zal zeggen,
is nog niet bekend. Wel schjjnt zjj nog eenige
hoop te koesteren, dat de club eenstemmig
zal bljjven, daar zjj zelfs in de rede van den
heer Beelaerts te Steenwjjk een straal van
hoop meent te ontdekken.
Zjj heeft overigens onlangs haar standpunt
nog eens uiteengezet. Zjj bljjft het een kloeke
daad van het Kabinet achten, dat het zonder
overgang op eenmaal finale kiesrechtuitbreiding
voorstelt, daar de geschikte tjjd voor trapsge-
wjjze uitbreiding sinds 1850 is voorbjj gegaan.
Eiken halven maatregel zou zjj bestrjjden èn
omdat er vóór de oplossing der electorale
kwestie geen rust in onze politiek, noch kracht
tot hervorming, noch vertrouwen in ons parle
ment komt èn omdat, als thans de finale uit
breiding uitbljjft, de electorale storm onver-
wjjld toch weer opsteekt, en binnen etteljjke
jaren die uitbreiding immers toch komtmaar
dan onder erger conditie en met schade voor
het Gezag.
In de tweede plaats spruit haar sympathie
vopi't uit het kenteeken van welstand, waarin
zjj ziet «een zich bewegen op de ljjn van het
Huismanskiesrecht".
Over de grondwettigheid laat zjj zich nog
niet beslist uit. De bezwaren, die zjj overigens
heeft, kunnen door amendeering worden op
geheven.
En wat de bedenking aangaat, of het niet
gewenscht ware, het gezag der Kroon te ster
ken en het recht der minderheden te verze
keren, hierop antwoordt de redactie onbewim
peld ja. Alleen maar hindert het haar, al-
men dit nu noodig gaat vinden, nu ook d
lagere klasse het kiesrecht zou erlangen, en
dat men het niet noodig vond, toen alleen de
hoogere klasse stemrecht bezat. Dit acht ze
beleedigend voor de lagere klasse en voor de
Kroon.
Hadden de conservatieven en conservatief-
iberalen het gewild, dan hadden ze in 1887 J
toen de revisie aan de orde was, in dien zin
de Grondwet moeten herzien. Maar thans is
het niet het oogenblik er voor.
Op grond van dit alles bljjft het wachtwoord
van De Standaard«De kiesontwerpen met
sympathie bejegenen, en door amendeering ze
pogen te beteren in een zin, als het anti-revolu
tionaire beginsel eischt." (Vaderland.)
Zondagsdienst Schutterijen.
In zjjn antwoord op het voorloopig verslag
der Tweede kamer betrekkeljjk zjjn voorstel
tot wjjziging van art. 42 der schutterjjwet
handhaaft de heer Donner zjjn meening, dat
het niet waarschjjnljjk is, dat eene regeling
van den dienstplicht in den eersten tjjd tot
stand zal komen, waarom hjj het meer dan
tjjd oordeelde om eene poging aan te wenden
tot opheffing van een gewetensbezwaar, dat op
velen in den lande sinds jaren drukt.
Dat het voorstel uitsluitend op godsdienstige
gronden is gemotiveerd geschiedde geenszins
alsof andere gronden voor den voorsteller geen
waarde hebben, maar omdat, zoover zjjne
kennis strekt, er geen andere dan godsdienstige
bezwaren tegen het schutteren op den Zondag
zjjn of worden vernomen.
Dat het voorstel onvolledig zou zjjn omdat
er alleen het verbieden van oefeningen en
niet tevens van inspectiën op den Zondag in
opgenomen is, kan de heer Donner niet toe
geven. Alleen in art. 4-2 der schutterjjwet is
sprake van schutterljjken dienst op den Zondag.
Worden er in sommige gemeenten op den
Zondag inspectiën of wapenschouwingen ge
houden, bedoeld bjj art. 43, dan geschiedt dit
bljjkbaar op grond van de vrjjheid, in art. 42
verleend. Zoo wilde het ook de regeering,
onder welke de schutterjjwet van 1827 tot
stand kwam, verstaan hebben.
Bij de memorie is eene bjj lage overgelegd,
waaruit bljjkt dat er commandanten zjjn die
gebruik gemaakt hebben en nog gebruik maken
van hunne bevoegdheid om de schutters op
den Zondag te doen opkomen. Op grond van
de cjjfers, in die bjjiage vervat, betoogt de
voorsteller verder, dat men te veel zegt met
te bewerenhet zjjn maar «enkelen" «weini
gen", die bezwaar hebben tegen het schutteren
op den Zondag. Van de 89 gemeenten in ons
vaderland, waar dienstdoende schutterjjen zjjn
gevestigd, zjjn er 55 waar op den Zondag noch
oefeningen noch wapenschouwingen gehouden
worden. Wie kan zeggen dat in die gemeenten
het getal bezwaarden «weinigen" of «enkelen"
zjjn V Veel meer bestaat de mogeljjkheid dat
er «velen" zjjn, aan wie men door het niet
schutteren op den Zondag tegemoet komt.
Van de 34 gemeenten, waar op den Zondag
oefeningen en wapenschouwingen of parades
werden gehouden, zjjn er slechts 14 gemeenten)
waar geen bezwaren tegen het schutteren op
den Zondag vernomen worden, maar ook daar
kunnen nog bezwaarden zjjn, die of den moed
niet hebben zich uit te spreken of wanhopen
aan de opheffing hunner grieven. Voorts zjjn
er in de 20 overige gemeenten zeker die ge
wetensbezwaar hebben, waaraan in eenige ge
meenten niet, in andere wel tegemoet gekomen
wordt.
Dat de wetgever van 1827, die den Zondag
«bjj voorkeur" aanwees voor scku tterljjke
oefeningen en wapenschouwingen, dezelfde is
die 12 jaren vroeger, in 1815, de Zondagswet
tot stand bracht, is zeker bevreemdend en
getuigt niet voor de consequentie van de
toenmalige regeering op godsdienstig gebied,
dit bewjjst evenwel niet, dat ook niet reeds
vóór 1834 (de beweging van de kerkeljjk.
afgescheidenen) de godsdienstige bezwaren
tegen het schutteren op den Zondag niet
zouden hebben bestaan. Trouwens in de ont
worpen schutterij-wet van 1845 was van
oefeningen «bjj voorkeur des Zondags" geen
sprake meer. In elk geval, al waren er toen,
geljjk nu, die ongevoelig zjjn voor het heilig
houden van den dag des Heeren, dit is geen
reden, dat de bezwaarden zich maar zonder
protest aan het oordeel der zulken zouden
moeten onderwerpen. Art. 167 der grondwet
verzekert vrjjheid in het beleiden van gods
dienstige meeningen, voor zoover zjj niet
strjjdig zijn met en nadeel toebrengen aan de
rust en het welzjjn der maatschappjj, en
daardoor in botsing zouden komen met de
strafwet.
In zoover de oefeningen op werkdagen aan
sommigen financieel nadeel in hun beroep of
bedrjjf' zouden kpnnen berokkenen, zou van