N°. 27.
136e Jaargang.
1893.
Woensdag
1 Februari.
Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen;
Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco f 2.
Afzonderlijke nommers, met of zonder bijvoegsel,
zijn verkrijgbaar a 5 cent.
Advertentiën 20 cent per regel. Bij abonnement lager;
Geboorte-, Trouw-, Dood- en andere familieberichten, benevens alle
dankbetuigingen; van 17 regels 1.50;
iedere regel meer ƒ0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimte;
Telephoonnommer 139.
Middelburg 31 Januari.
MIDDELBURGS
TIi er in o in eter
Middelburg 31 Jan. 8 u. vm. 45 gr.
m. 12 h. 48 gr., av. 4 u. 49 gr. F.
Verwacht Z. W. wind.
Agenten te Vlissingen P. Gr. de Vet Mestdagh Zoon, te Goes A. A. W. Bolland, te Kruiningen F. v. d. Peijl, te Zierikzee A. C. de Mooij, te Tkolen W. A.
van Nieuwenhuijzen en te TemeuzenM. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de
advertentie-bureau's van Nijgh Van Ditmah, te Rotterdam, de Gebk. Belinfante, te 's Gravenhage, en A. de La Ma* Azn., te Amsterdam.
Hoofdagenten voor het Buitenland te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Dagbe Cie., John F. Jones, opvolger.
Advertentiën
moeten des namiddags te één uur
aan het bureau bezorgd zijn, willen
zij des avonds nog worden opgenomen.
I-antlverliiiiziiig naar Colorado.
Hieromtrent schrijft de Standaard:
»De Nederlandsch-Amerikaansche Land- en
Emigratie-maatschappij heeft aan de pers een
geruststellend communiqué toegezonden, dat
ook door ons is opgenomen.
Intusschen acht de redactie van de Zeeutc
het raadzaam, nu reeds tegen dit communiqué
protest aan te teekenen, op grond van uit
voerige uit Colorado ontvangen correspon-
dentiën.
Dit noopt ons, ook onzerzijds te verklaren;
dat er o. i. grond is, om aan dit communiqué
niet te sterk te hechten.
Ook de particuliere berichten toch, die door
ons uit Colorado ontvangen werden, zijn het
tegendeel van geruststellend; en toch zijn het
berichten van meerdere personen, en die zoozeer
in details afdalen, dat aan puur verzinsel een
voudig niet te denken valt.
En wat stelt nu de Maatschappij hier te
genover
Niets dan een schrijven van den heer Noordt-
zij, die zoo pas aangekomen was, die in Ame
rika geheel vreemd is, en dus wel geheel moest
afgaan op wat hem gezegd wordt.
Juist door op grond van zulk een schrijven
nu reeds »geruststellend" te durven spreken,
rjjst er alzoo twijfel, of de Maatschappij zelve
wel genoegzamen zin bezit, om den ernst van
zulke toestanden te begrijpen.
Iets wat te meer klem verkrijgt door de
mededeeling van den minister van buitenland-
sche zaken, die, blijkbaar ter waarschuwing,
op zijn departement ter inzage heeft gelegd
een missive van onzen Consul-Generaal te
New-York, verwijzende naar de berichten in
de plaatselijke Amerikaansche bladen.
Daaruit ziet men dat de maatschappij zelve
in niets gecompromiteerd is en in elk opzicht
te goeder trouw handelde, maar dat zij zich
vergiste in de keuze van haar agent.
Daar echter zulk een agent het eenig orgaan
is, waardoor zulk een maatschappij werkt, kun
nen we uitnemend het besluit begrijpen van
velen, die op het punt waren om te emigreeren
het besluit namelijk, om voorshands nog niet te
gaanen eerst het katje eens uit den boom
te kjjken."
Deze opmerking is in menig opzicht juist
en ten slotte geheel in den geest van het
geen wij schreven, en de daarin vervatte
waarschuwing geheel in overeenstemming met
wat V. d. B. in zijne zeer belangrijke en
lezenswaardige opstellen in ons blad heeft
gezegd.
Maar de opmerking moet ons toch uit de
pen dat het niet aangaat om van die zijde,
vooral niet van den kant van het anti-revolu-
tionnaire blad in onze provincie, in deze nu
te protesteeren en te redeneeren alsof men
gansch en al zonder schuld is.
Van deze beweging heeft men van 't begin
af aan als 't ware een kwestie van geloof
gemaakt; uitvoerige opstellen zjjn in dat blad
geplaatst om de goê gemeente als 't ware tot
heengaan naar Colorado op te wekken door
klakkeloos te helpen verspreiden al het moois,
dat werd verteld in het boekje, door boven
genoemde maatschappij uitgegeven.
En dat niettegenstaande er toch in de laatste
jaren op het gebied van kolonisatie tal van
feiten en voorvallen plaats hadden, die tot
zeer groote omzichtigheid moeten aansporen,
fioevelen zijn er in onze provincie dupe ge.
•Worden van die ophemelarij, juist omdat deze
hü geschiedde onder quasi godsdienstige vlag
eh van anti-revolutionnaire mannen.
Dat men misleid werd door hen, die in
Amerika de hoofdleiding in deze in handen
hadden, nemen wij aan; zelfs dat zjj, die zich
in ons land er voor spanden, te goeder trouw
handelden.
Maar mannen als prof. Noordtzy zijn niet
de personen, die voor dergelijke zaken zich
moesten laten gebruiken. Zij missen èn van
kolonisatie èn van landbouw die kennis, on
misbaar om als vertrouwbare gidsen, op te
tredenzjj moeten te veel door de oogen van
anderen zien.
En hetzelfde is ook 'i geval met menigeen
die in onze omgeving als raadgever optrad.
Des te gevaarlijker is zulk optreden boven
dien, wanneer dergelijke personen op kerkelijk
terrein, waar het vertrouwen vaak zoo blin
delings is, een zekeren naam bezitten en
gezag uitoefenen.
Dan wordt menig eenvoudige dupe, die er
thans al bitter weinig aan heeft of de eene
leidsman zich al beroept op den anderen.
Allen drage* de verantwoordelijkheid van
het feit, dat zij zich hebben laten gebruiken
om rechtstreeks of zijdelings een zaak aan te
bevelen, waarvan zij hoegenaamd geen verstand
hadden en dus niet op de hoogte waren.
Deze eenvoudige waarheid valt niet te
ontkennen; en zij, die een rol in deze speelden,
zij 't ook een zeer bescheiden, deden daarom
beter nu niet onderling te gaan twisten,
maar, schuld bekennend, de zaak over te
laten aan vertrouwde en deskundige per
sonen en zich in 't vervolg liever toe te
leggen op zaken, waarvan zij kennis bezitten,
dan uit zucht om ook in Amerika het geloof
te propageeren, gevaar te loopen anderen in
het ongereede te brengen.
Op grond van een en ander meenen wjj ook
dat er tegen de bewering van de Standaard
als zou >de Nederlandsche Amerikaansche
Land- en Emigratie-maatschappij in niets
gecompromitteerd zijn" ernstige bedenkingen
te maken zijn.
Waar zooals nu bljjkt de zaak in
verkeerde handen is geweest, rust de volle
verantwoordelijkheid daarvan wel degelijk op
die Maatschappij en gaat het niet aan haar
e willen schoonwnsschen. - - Daarvoor was
in deze het geluk van te velen betrokken.
In de opstellen De Hollandsche kolonisten
in de San Luis-Vallei zie onze nommers
van jl. Zaterdag en Maandag zijn een paar
onduidelijkheden voorgekomen die verbetering
eischen. Zoo heette het daarin»De Colorado
bijv. zegt dat het land, waarop de oudste
waterrechten bestaan, voorgaan."
Dit moet zijnDe wet te Colorado zegt
enz.
Verder werd daarin o. a. gesproken over de
Colorado Taal and Iron Company dit moet
zijn de Colorado Fuel and Iron Company.
najaarsbijeenkomst. Het ontwerp blijft dus
tot na Paschen, April of Mei liggen en de
eenige strijdvraag, die we misschien daardoor
in de eerstvolgende bijeenkomst zullen hooren
uitvechten, zal zijn die der afzonderlijke
invoex-ing of van uitstel der vermogensbelasting.
Wat het kiesrecht aangaat het zal daar
mee precies gaan zooals ik heb gezegdmet
al den spoed, dien de regeering er achter zet,
zal het niet gelukken vóór bet Paaschreceg
de memorie van antwoord op het straks ver
schijnende verslag met een gewijzigd wets
ontwerp in te dienen. Dan volgt dezen zomer
vermoedelijk ook eerst een nader sectie-onder-
zoek en eerst in het najaar zal het eindver
slag gereed komen.
Maar dan zal er voor de afdoening geen
tijd zjjn; uitstel tot begin 1894 ligt voor de
hand en eerst in den loop van dat jaar zal
de wet, wordt zij aangenomen, kunnen worden
afgekondigd, om wellicht nog in dat jaar
misschien pas in 1895 te worden ingevoerd.
Er is dus alle kans dat de Kamer nolens volens,
haar vollen levensduur van vier jaren zal
kunnen genieten.
Bij koninklijk besluit
is aan F. M. J. van Ghert, ontvanger dei-
directe belastingen, enz. te Hoorn c. a.. op
veizoek, eervol ontslag uit 's rjjks dienst ver
leend, behoudens aanspraak op pensioen
is de heer mr J. C. Th. Heyliger, O.-I.
ambtenaar met verlof hier te lande, laatstelijk
voorzitter der landraden te Bondowosso en
Djember, op zjjn verzoek, wegens physieke
ongeschiktheid, eervol uit 'slands dienstin
Nederlandsch-Indië ontslagen.
Het hoofdbestuur van den Ned. bond Maat
schappelijk Belang heeft zich thans per
circulaire tot zijne leden gewend om hen er
nogmaals op te wijzen dat een der eerste en
voornaamste middelen ter bereiking van het
zuiver maatschappelijk doel van den Bond
is, te trachten in den Gemeenteraad, de Pro
vinciale staten en in de Eerste- en Tweede
kamer mannen te krijgen, die met de belan
gen van den handel volkomen bekend zijn en
de overtuiging bezitten, dat slechts door op
heffing van den kwjjnenden toestand van han
del en nijverheid, het maatschappelijk belang
wordt bevorderd en de sociale toestanden
verbeterd.
Waar het hoofdbestuur wenscht dat zulke
candidaten zullen worden gesteld, waarvan
men de zekerheid heeft, dat zij, afgescheiden
van hun godsdienstige of politieke overtuiging,
met hart en ziel voor de inzichten van den
Bond in de bres zullen springen, hebben wij
vroeger reeds onze bezwaren hiertegen kenbaar
gemaakt.
Naar het Vad. verneemt, heeft de staatscom
missie, belast met het bewerken van wetsvoor
stellen ter voldoening aan de grondwettelijke
bepalingen betreffende den waterstaat, twee
wetsontwerpen gereed een op de verveningen
en een op de keuren der waterschappen. Eerst
daags worden die wetsontwerpen aan de
regeering aangeboden.
De Haagsche correspondent van de N. Gr. Ct.
schrijft
In de regeeringskringen heeft men reeds de
hoop laten varen op het tot stand brengen
van de bedrijfsbelasting vóór 1 Mei. De Tweede
kamer zal vermoedelijk tegen Dinsdag 21 Fe
bruari, maar misschien zelfs pas tegen 28 Fe
bruari worden bijeengeroepen en dan niet
langer dan 24 Maart bljjven werken. Aange
zien nu een nieuw onderzoek van de bedrijfs
belasting in de afdeelingen zoo goed als zeker
is, zal daarmede wel een goed deel van den
zittingstijd heengaan en met de afdoening
van eenige kleinere zaken misschien ook
de faillietenwet, doch zelfs dat is twijfelachtig
de rest. In geen geval zal de bedrijfsbelasting
in 't openbaar aan de orde komen in de
Zooals in de tweede editie van ons vorig
nominer nog werd gemeld is Maandag door
de Eerste kamer ook de begrooting van
oorlog aangenomen met 34 tegen 4
stemmen.
Tegen stemden de heeren Van Nispen tot
Pannerden, De Savornin Lobman, Van der
Breggen en Breuning.
Vooraf was de vestingbegrooting aange
nomen met 36 tegen 2 stemmen. Daartegen
stemden de heeren Van der Breggen en
Breuning.
Op enkele punten van het gevoerde debat
dienen wij even terug te komen.
Zoo besprak, men weet het, de heer mr E.
Fokker de kwestie der vesting van Terneuzen.
Hij beriep zich op het oordeel van deskun
digen, dat die vesting voor de defensie abso
luut onnoodig is en alleen wordt behouden
ter wille der neutraliteit, hetgeen naar zijne
meening evenmin noodig is, daar de neutra
liteit van België, waarvoor de vesting zou
kunnen dienen, door de vijf groote mogend
heden en ook door Nederland is gewaarborgd.
Hij achtte het zelfs in strjjd met het inter
nationaal recht voor een neutralen Staat als
Nederland, om den doortocht ter zee naar een
achtergelegen haven van een ander land te
beletten. Is de afsluiting der Schelde voor
België noodig, dan kan dat land de rivier
afsluiten op eigen gebied.
Bovendien, met die afsluiting van de Schelde
loopen wij, volgens hem, gevaar te veel of te
weinig te doen en daardoor in moeilijkheden
te komen. Overigens, wil men een doelmatige
afsluiting, dan moest die z. i. meer bij den
mond der Schelde plaats hebben, en dan had
men Vlissingen als vesting moeten behouden.
En hij betwijfelt zelfs, of de doortocht van de
Schelde door de batterijen van Terneuzen en
Ellewoutsdjjk kan beheerscht worden.
Om deze en meerdere reden verzocht mr
Fokker den minister de zaak nader te over
wegen.
Over ons laatste redui tede stelling Am
sterdam werd natuurlijk ook menig woordje
in het midden gebrachtmaar het was groo-
tendeels hetzelfde dat in de Tweede kamer
reeds was gezegd.
Jhr mr A. F. de Savornin Lohman richtte,
zooals gebruikelijk, een zeer scherpen uitval
tot de regeering, omdat de kwestie van den
dienstplicht onopgelost bleef.
Natuurlijk uitte hij een lofrede op het vorig
kabinet, waarin hij zelf zitting had.
Bij de nieuwe verkiezingen hadden de kie
zers zich eigenlijk ook voor de wet-Bergansius
verklaard. Nu had men, volgens jhr De Sa
vornin Lohman, na aftreding van het vorig
kabinet, of het werk-Bergansius moeten voort
zetten of een nieuwe wet moeten aanbieden.
De nieuwe minister, volkomen op de hoogte
der zaak, had z. i. echter onmiddelijk moeten
klaar zjjn, doch steeds kwam uitstel op uitstel
en eindelijk een noodweten ten slotte, tot
apaisement, een regeling nopens de samen*
stelling der landmacht.
Alsof dat ontwerp iets zou beteekenen?
Het heeft vijf maanden bij den Raad van State
berust. Ja, zeer zeker, maar hoogst waar
schijnlijk omdat men weet dat dit ontwerp
op zich zelf niets beteekende, evenmin als de
wijziging der nhlitiewet.
Wat we moeten weten is zijt ge voor of
tegen persoonlijken dienstplicht De minister
zal zeker zeggen Ik ben er voor omdat hij
niet durft zeggen ik ben er tegen.
Wat wil men; oefenplicht voor den een en
dienstplicht voor de gens taillables et corvéables
a merci f
Bovendien, wanneer zal er van de legeror-
ganisatie iets komen
Zeker niet dan na de kieswet. Maar zal
deze minister er dan nog zijn Bovendien,
wat beteekenen vestingen als wij geen leger
tot verdedigen hebben Er is hier periculum
in mora.
Het had mr De Savornin Lohman verwonderd
dat er een officier in het leger was gevonden,
die dezen toestand heeft willen aanvaarden.
Doch hjj weet den toestand minder aan den
minister van oorlog dan aan den minister Tak,
die zich steeds tegen de wet-Bergansius heeft
verklaard.
Zeker, men maakt zich met kieswetten meer
populair dan met legorwettenmaar dit mag
geen reden zijn voor uitstel.
Het geval is ditde minister van binnen-
landsche zaken wil niet en de minister van
oorlog mag niet.
Door den minister is gezegd, dat wij Europa
moeten toonen voor onze verdediging alles
over te hebben. Maar laten wij toch Europa
niet langer om den tuin leiden. Nederland is
te veel gehecht aan zijn geld om zich te ver
dedigen zoo men dit zou zeggen, de kamer
zou er zeker tegen opkomen.
Maar als de defensie des lands afhankelijk
moei worden gemaakt van de politiek, dan zou
mr Lohman daarvoor geen woorden genoeg
kunnen vinden.
Mocht echter Nederland den moed niet heb
ben zich te verdedigen, laten wij dan, zeide
hij, ons leger afschaffen en alleen behouden
ons militair huis en onze maréchaussées.
Om al die redenen zou hij stemmen tegen
de begrooting van oorlog.
Hij werd bestreden door den heer Fransen
van de Putte, die opkwam tegen de voorstel
ling van den heer Lohman en zeide dat de
vorige reg., niet de liberale partij, oorzaak is
geweest, dat de wet-Bergansius er niet is ge
komen. En gaat 't nu aan, vroeg hij, omdat
deze minister van een ander gevoelen is, te
zeggen, dat de regeering niets voor de defensie
over heeft Men wachte de voorstellen af
men heeft ook 3'/3 jaar op 't ontwerp-Bergan-
sius gewacht. De Eerste kamer zou geen
bezwaar gemaakt hebben tegen de wet. Voor
eene oppositie alsnu door den heer Lohman
wordt gevoerd, bestaat z, i. dan ook geen
reden. Dat de minister een ander stelsel is
toegedaan is geen reden hem zoo aan te vallen.
Vervolgens wees de heer Fransen van de
Putte erop, dat bjj de taak, die 't leger thans
heeft te vervullen, tevredenheid bij het leger
een eerste voorwaarde is. En nu had hij dezer
dagen van officieren een gesprek gehoord, dat
hem doet twijfelen of er geen redenen tot
ontevredenheid bestaan. Hij wilde er niet
meer van zeggen maar hjj herinnerde
aan de woorden, door den heer Elout 30 jaren
geleden gesproken »Wij zjjn in de uitoefe
ning van onze constitutioneele plichten alleen
gevaarlijk voor die bewindslieden, die bij de
Kroon zich beroepen op de ministerieele ver
antwoordelijkheid en zich bjj de Kamers ver
schuilen achter de plooien van den konink
lijken mantel".
In zjjne beantwoording van verschillende
prekers wees de minister van oorlog den heer
Fokker erop dat de kwestie der vesting van
Terneuzen een zaak van oorlogsrecht is, waar
aan zeer veel vast ismen kan er eindeloos
over debatteeren. De minister van marine
meent de vesting niet te kunnen missen,
ook al is ze niet volmaakt. Toch zal de
minister van oorlog, is een herziening dei-
vestingwet aan de orde, de zaak ernstig over
wegen. Thans is de minister aan de w e t
gehouden. Met den heer Fokker betreurt hjj
het dat het plaatsje zich niet kan ontwikkelen,
Maar daaraan is voor het oogenblik niets te
doen.
De stelling van Amsterdam ware zeker beter
als ze zich uitstrekte tot aan zee, als we 't
leger daarvoor hadden maar wjj hebben hier
slechts een noodhulp-lijn van verdediging, die
n enkele jaren gereed zal zijn, in de moeras
sen, waar wjj sterk zjjn, met flinke soldaten
en een energiek aanvoerder.
De minister dankte verder den heer Fransen
van de Putte voor zjjn verdediging, Hjj heeft
zich niet aan het hoofd der oppositie gesteld
tegen het plan-Bergansius hij deed zijn plicht
door op te komen tegen het stelsel om een
klein land te verdedigen door verdeeling der
natie in twee deelen, het eene dat alles doen
moest, het andere niets. De minister wil dat
allen meedoen, óf alleen in de kazerne (wat
te veel geld zou kosten) öf deels in de ka
zerne en deels voldoende bjj de schutterij ge
oefend.
De minister hoopt dat stelsel te zijner tijd
te verdedigen. De voorstellen zjjn grooten-
deels gereed en zullen weldra bij de Tweede
kamer inkomen. Men bljjft steeds hameren op
't ontwerp-Bergansiuswelnu, de minister
herhaalt dat het een klein land onwaardig
was en te duur tevenshjj zou 't ook nu nog
bljjven bestrijden.
De winterverloven heeft de Min. dit jaar
ingetrokken om de troebelen in 't Noorden.
En wat die gehate noodwet betreft, daardoor
heeft men dan toch nu 7 lichtingen onder da
wapens.
Men schudt geen wetten uit den mouw. Er
is tijd noodig als men een goed ontwerp wil
bewerken, dat geheel afwjjkt van het vooraf
gegane. Er is ook tjjd noodig om 't volk te
ontwikkelen en te brengen tot het besef dat
we ons moeten verdedigen.
De minister van binnenlandsche zaken kwam
op tegen de verwjjten van den heer Lohman,
bjj zijn afwezigheid tegen hem gericht en
waarvan hij nog toevallig iets had vernomen
verwjjten waarvoor bjj het algemeen debat
gelegenheid was geweest. Nu de minister
aanwezig was, merkte hjj op, dat de heer Lohman
geen enkel argument had aangevoerd voor
zijn beschuldiging, zjjn insinuatie, die geheel
bezijden de waarheid is.
En wat deed nu de heer Lohman, de groote
leider der anti-revolutionnaire partjj
Hjj verklaarde dat hjj niet kon be
wijzen wat hjj had gezegd. Hjj nam
aan, dat de minister Tak de schuld niet heeft,
dat er geen legerwet is, maar dan is de schuld
aan den minister van oorlog en die schuld
drukt dan te zwaarder, omdat die bewindsman
gereed had moeten zjjn. Hjj meende in elk
geval, dat men de legerwet niet had mogen
vertragen totdat er een nieuw kiezerskorps
zal zjjn.
Bjj de daarop gevolgde replieken verklaarde
de minister van oorlog nooit te hebben ge
aarzeld ten aanzien van den persoonlijken
dienstplicht, dit blijkt waar hjj allen wii
oefenen terwjjl de minister van binnenl. zaken
den heer Lohman ontraadde in de Eerste
kamer te komen met beschuldigingen zonder
schijn of schaduw van bewjjs; daarvoor staat
die kamer te hoog.
Naar aanleiding van deze discussion zegt
de schrijver van het kamer-overzicht in het
Vaderland
Zoo onbewimpeld, zoo ongezouten, als dö
heer Lohman deed, is in de Staten-generaal aan
deze regeering nog niet verweten, dat zjj in
ebreke bljjft voor onze defensie te zorgen.
Het kwam wat laat, maar er is voor den heer
Lohman voor zjjn infandum renovare dolorem
nog geen gelegenheid geweest en het is hem
te vergeven, dat hjj wat hard van stal liep.
Zelf heeft hjj daarvan wellicht het meeste
berouw, omdat hij ten slotte uit de schermut
seling met den in den loop van 't débat binnen
komenden minister van binnenl. zaken niet
zegevierend te voorschjjn kwam. Waarom,
mag men vragen, de schuld uitsluitend ge
legd op den minister van binnenlandsche
zaken, en dat in bewoordingen, die gelegen
heid gaven tot de opvatting als werd die
minister beschuldigd thans de bewerking eü
indiening der legerwetten tegen te houden In
de formatie van het kabinet ligt de fout, en
daarvoor is toch de heer Van Tienhoven nog'
voor den heer Tak verantwoordeljjk, en de
oorzaak van het dralen is niet werkeloosheid
op dit oogenblik, maar het optreden zelf van
dezen minister, van wien men wist, dat hjj
met zjjn plannen, geheel afwjjkende van den
heer Bergansius en overeenstemmende met de
denkbeelden van den heer Tak, niet spoedig
gereed zou kunnen zjjn. Het verwonderde ons,
dat de heer Lohman niet duideljjk de puntjes
op de i's zette en zich zelf in de onaangename
positie bracht van te moeten retracteeren.
Overigens deed de heer Yan de Putte er wel
aan den heer Lohman te herinneren, dat, moge
hij zelf van jjver geblaakt hebben voor de
legerwet, zjjn partjj niet geheel zonder schuld
is, als men vraagt, waarom zjj niet tot stand
is gekomen.
De heer Lohman stemde tegen de begroo
ting, aldus practisch bewijzende, hoe elastisclf
in gpti-rpvohtionnaijY feajiden j§ de toepas.