Zaterdag 7 Januari. N°. 6. 136e Jaargang. FEUILLETON. Middelbnrg 6 Januari. A Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2. Afzonderlijke nommers, met of zonder bijvoegsel, zijn verkrijgbaar a 5 cent. Advertentiën 20 cent per regel. Bij abonnement lager. Geboorte-, Trouw-, Dood- en andere familieberichten, benevens alle dankbetuigingen, van 17 regels 1.50; iedere regel meer ƒ0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimtes Telephoonnommer 139. Een gevaarvolle ritof een Kerstnacht in Australië. EDWIN DOUDNEY. n. ONDERWIJS. UIT STAD EN PROVINCIE. IHIDDËLBl] Thermometer. Agenten te Vlissingen: P. G. db Vbt Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kminingen F. v. d. Peijl, te Zierikzee A. C. deMooij, te Tholen W. A. Advertentiën Middelburg 6 Jan. 8 u. Tm. 28 gr. j van Nieuwenhuijzen en te TerneuzenM. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de j moeten des namiddags te één uur n. 12 u. 31 gr., ar. 4 u. 31 gr. F. j advertentie-bureau's van Nijgh Van Ditmak, te Botterdam, de Gebk. Belinpante, te 's Gravenhage, en A. de La Mab Azn., te Amsterdam. i aan het bureau bezorgd zijn, willen Verwacht O. wind. j Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger. zij des avonds nog worden opgenomen. In zjjne feestrede bjj gelegenheid der feest viering tot herdenking van het vijftigjarig be staan der Polytechnische school zeide prof. J. M. Telders o. a. »Vergeljjkt men de inrichting van heden met die van 1843, dan kunnen wij te recht juichen over grooten vooruitgang, over velerlei verbeteringen in ons arbeidsplanin onze hulpmiddelen, in onze organisatie. Slaan wij den blik op onze openbare werken, dan verrjjzen voor ons oog de groote spoor wegbouw van Java en Sumatra, de bevloei ingswerken in Indië, de haven van Tandjong- Prick en zoo vele andere werken, waar onze Delf'tsche ingenieurs een zoo groot deel van den arbeid onder vaak zeer bezwaarvolle omstandigheden hebben uitgevoerddan denken wij aon Transvaal en Argenti nië aan Chili en Japanaan Noord- Amerika en Panama, en zenden een vriend- schappelijken groet aan hen allen, die den naam van den Nederlandschen ingenieur zoo eervol hebben gehandhaafd. Bichten wij het oog in engeren kring, dan zegenen wij het voorrecht, dat ons land ruim dertig jaren be- vrjjd bleef van die hevige overstroomingen, welke vroeger den winter met zorg deden te gemoet zien en die door de sedert uitgevoerde waterstaatswerken wel niet geheel buitenge sloten, maar toch in hooge mate beperkt zijn dan beschouwen wjj een breed vertakt net Tan spoorwegen met eene staalkaart van grootë bruggen, als nergens elders op een zoo kl«in gebied vereenigd, wordt aangetroffen dan vinden wij onze kanalen veel verbeterd, de oude haventoegangen onzer twee groote koop steden door nieuwe waterwegen vervangen den dienst van den waterstaat in onze provin ciën geregeld het technisch beheer der groote gemeenten georganiseerd; de groote spoorweg maatschappijen voorzien van een talrjjken staf van ingenieurstal van waterschapsbesturen, andere corporatiën, fabrieken, werkplaatsen, scheepswerven onder de leiding of medewerking van bekwame technici, zetels in den raad van ministers, in d« Staten-generaal, de Provinciale staten, de dageljjksche besturen der gemeenten door ingenieurs ingenomenbureaux van archi tecten en ingenieurs geopend, en dan verheugt het ons recht hartelijk, den voor dit alles gevorderden arbeid voor het groote meerendeel aan Delftsche oud-leerlingen toevertrouwd of door hen uitgevoerd te weten." Het Weekblad voor de Burgerlijke Admi nistratie bevat eene beschouwing omtrent de toepassing, door enkele hooggeplaatste personen 'aan art. 67, 2e lid der grondwet gegeven eene beschouwing, die, in verband met eene opmerking van onzen Haagschen briefschrijver in zijn jongsten epistel gemaakt, ook de aan dacht verdient in onzen lezerskring. Zij betreft al. het verlof, door eenigen, o. a. de ministers van buiten- en binnenlandsche zaken en den S. Uit het Engelsch, van president van den Hoogen raad, gevraagd tot het aannemen van de medaille, ter herinnering aan het gouden huwelijksfeest van HH. KK. HH. den groothertog en de groothertogin van Sak sen, hun door HH. KK. HH. geschonken. Heeft men hier nu te doen vraagt genoemd Weekblad met «vreemde ordeteekenen, titels, rang of waardigheid," bedoeld in art. 67, 2e lid, der grondwet, welke Nederlanders of vreemdelingen, die in Nederlandschen staats dienst zijn, niet mogen aannemen zonder bij zonder verlof van de koningin En is het aannemen dier medaille zonder dat verlof derhalve strafbaar volgens art. 435, 2o. van het strafwetboek Het Weekblad beantwoordt deze vragen ontkennend. Naar de meening der redactie denkt de grondwet, waar zjj spreekt van het aannemen van vreemde «ordeteekenen", klaar blijkelijk aan de benoeming in eene orde, door eenig vreemd staatsgezag ingesteld. Van dit standpunt uitgaande, schrijft de redactie, die de medaille en het document, waarbij zjj werd toegezonden, bezichtigd heeft »Beschouwt men nu de meerbedoelde medaille en het overgedrukte document, dan springt in het oog, dat daarbij aan de instelling eener orde niet kan worden gedacht. In de eerste plaats niet, omdat de medaille is ingesteld door den groothertog en de groothertogin t e z a m e n, dus zeker niet door het staatsgezag, dat slechts in den persoon van den groothertog alleen is belichaamd. In de tweede plaats niet, omdat er geene benoeming heeft plaats gehad bjj een besluit, gecontrasigneerd door het hoofd van het betrokken departement; de medaille is eenvoudig toegezonden bjj een stuk, dat niet meer is dan een brief, onder teekend door den hofmaarschalk, en die slechts onderaan het adres bevat van den persoon, voor wien het schrijven bestemd is. Eindelijk valt óp te merken, dat de instelling eener orde ten doel heeft de erkenning van ver diensten jegens den staat, terwjjl de medaille alleen is geslagen ter herinnering aan een huiselijk feest, en gegeven werd als een blijk van erkentelijkheid voor betoonde belangstel ling in het geluk der hooge jubilarissen." De reden, waarom de redactie van het Weekblad het van belang acht de aandacht op de zaak te vestigen, is gelegen in de slotwoorden van hare beschouwing, die luiden «Ofschoon de rechterlijke macht niet gebonden is door het persoonlijk gevoelen van ministers en den president van den Hoogen Baad, zoo wordt toch het openbaar ministerie in moeie- ljjkheid gebracht, waar andere hoogwaardig- heidbekleeders, die eveneens de medaille ontvingen, deze hebben aangenomen zonder daartoe verlof te hebben gevraagd, en daar door, naar hét oordeel der drie genoemde autoriteiten, eene daad hebben gepleegd, welke onder het bereik der strafwet valt." In het Weekblad van Tiet Recht komt eene beschouwing voor over duel en e ere gerechten, naar aanleiding van de gedachtenwisseling, die daarover bjj de behandeling der marine- begrootmg is gevoerd. Het antwoord van den minister op de rede van den heer De Geer van ïlaarna reed ik nog een mijl verder, steeg hf; nam het zadel van den «chimmel af en stopte dit met mjjn valies; dekens en alles er op, in een grooten hollen stam; op eenigen afstand van deh weg. Daarna sneed ik de teugels door en liet het paard los, dat in volle ren wegdraafde. Ik behield mjjn bruin, voor eerst omdat bjj nacht zjjn kleur minder in het oog viel, en dan omdat de schimmel, op Southampton-Hoeve geboren en getogen, waar- schjjnljjk daarheen zou draven en mjjn komst aankondigen. Hierna reed ik zoo hard door als de inval lende duisternis gedoogde en ofschoon ik in het eerst flink kon draven, werd de weg wel dra zoo slecht en smal, en nam de duisternis zoo schieljjk toe dat ik genoodzaakt was te stappen. Ik berekende dat ik twee uur voor sprong op mjjne vervolgers haddan zouden zjj ontdekt hebben welken poets ik hen ge deeld had; te paard Btjjgen en mjj nazetten. en als ik de bergen slechts zonder onheilen over kwam en in de vlakte kon afdalen, dan was ik gered. Mjjn eenige vrees was dat ik in de duister nis het spoor bjj ster zou raken en verdwalen in het kreupelhoutwant dan zouden zjj mij spoedig inhalen, of bjj het aanbrekende mor genlicht mjjn spoor volgen. Of misschien wist een hunner een korter pad, over een berg, zoodat hjj mjj kon voor komen en den pas afsnijden. Maar toch stonden mjjne kansen zeer gunstig en ik reed welgemoed voort, zoo snel de omstandigheden dit gedoogden. Van lieverlede steeg de weg, en liep over den eenen bergtop na den anderen, nu er boven over, dan weer langs den buitenrand, en die paden waren hoogst gevaarlijk, daar zjj heel glibberig waren door den regen en ik alle moeite had om mjjn paard op de beenen te houden. Vóór mij zag ik een he melhooge bergtop, terwjjl ik heel in de diepte, misschien wel duizend voet onder mjj, het water door de ravjjnen hoorde bruischen terwijl het pad, op sommige plaatsen maar een paar voet breed, hing tegen de berghelling aan. met een loodrechten wand aan de eene zjj de en een peillooze diepte aan de andere. Als mjjn paard slechts even struikelde kon niets ons beletten van in den afgrond te storten. De nacht werd helder en vol sterren, het geen veel beter voor mijn tocht was dan maanlichtwant de maneschjjn zon den grond Jutfaas beteekent, volgens het Wbl., weinig of niets. De heer Jansen protesteerde nogmaals van zijn afkeer van het duel, dat hij «meer dan iemand" veroordeelt zonder te verklaren wat hem niet was gevraagd, maar wat hjj toch uit eigen beweging had kunnen doen waarom hjj een officier, die dezen afkeer met hem deelde en daarom een duel had geweigerd, op zoo gevoelige wijze in eer en beurs had getroffen of doen treffen. Verder maakte de minister, dankbaar voor de door prof. De Geer gegeven wenken, zich van de zaak af met de gelukkig tot niets bindende toezegging som met (zjjn) collega voor oorlog in overleg te tre den tot het instellen van een eeregerecht." De heer De Geer dankte in de volgende vergadering voor het hem door den minister gegeven antwoord en de gedane toezegging, daarvan akte nemende. «Die dankbaarheid kunnen wjj, schrijft het W. v. h. R., eerlijk gezegd, niet deelen. Op dit oogenblik is het niet te doen om oplossing van het conflict tusschen het militaire duel door de militaire ministers, om er nu niets meer van te zeggen, met al hun afkeer van de zaak toch waarljjk niet krachtig beteugeld en den ook voor militairen geldenden Zesden Titel van het Tweede Boek van ons Wetboek van Strafrecht. Die oplossing moet worden verschoven tot de vaststelling van het thans bjj de Tweede kamer aanhangige wetboek van militair straf recht. Men zal dan eindeljjk eens klaren wjjn moeten schenken. Behoort het «duellum regulares" voor militairen niet strafbaar te zijn en eischt zelfs de militaire, specifiek onderscheiden van de burgerljjke, eer dat onder zekere omstandigheden zoowel de uit daging tot als de aanneming van een zoo danig tweegevecht moet worden gehouden voor een militairen plicht, dan hebbe men den moed in het militaire wetboek te schrjjven, dat de artt. 152156 van het gemeene straf wetboek niet, althans niet ongewjjzigd, gelden voor militairen. Blijft de wetgever, nadat de zaak nog eens ernstig onder de oogen zal zjjn gezien, er daarentegen bjj, dat in dit opzicht geen onderscheid moet worden ge maakt tusschen militair en burger, dan koude de regeering zich in het vervolg ook streng aan die wet van geljjkheid, meer dan nu het geval schjjnt te zjjn, nadat de minister van marine het in de Tweede kamer door een geacht afgevaardigde in al zijn kleuren en geuren overgebrachte verhaal, dat in de laatste weken de ronde in de dagbladen heeft gedaan, geheel onweersproken heeft gelaten. »En nu zouden wjj meenen, dat in afwachting van de dingen, die bjj de vaststelling van het militaire strafwetboek komen of niet komen zullen, recht moet geschieden aan den officier, die, evenals de minister van marine in be ginsel afkeerig van het tweegevecht, meende, door de wet gebonden, niet té moeten duel- leeren, wat hem echter door de van regee- ringswege tegen hem genomen maatregelen zeer duur te staan kwam. Nu de heer De Geer in zjjne overigens zoo flinke redevoering verzuimde, den minister van die maatregelen rekenschap te vragen, vleien wjj ons, dat een der leden van de Eerste kamer zich deze hoogst ernstige zaak nog eens zal aantrekken hjj het aanstaande debat over de marine-be grooting. «Over het desideratum van den heer De Geer tot besluit slechts een enkel woord. Het is het onze niet. Wjj hebben eene soort van eerege rechten of eere-raden voor de officieren van de zee- en landmacht in de raden van onderzoek, bedoeld bjj art. 26 der wet van 28 Aug. 1851 (Stbl. no. 126) en art. 28 der wet van dezelfde dagteekening (Stbl. no. 128). Het is mogelijk dat die raden in het stelsel dezer wetten niet kunnen worden gemist, maar wat er wel eens van is vernomen, ook in verband met duel- quaesties, waarbjj de waardigheid van den offi ciersrang was betrokken, is juist niet geschikt om het verlangen op te wekken naar instelling van eeregerechten alleen voor officieren met een ander en meer uitgebreid mandaat. Hoe men denke over de strafbaarheid of straffe loosheid van het militaire duel, exceptioneele rechtbanken en exceptioneele rechters zjjn op zichzelf een kwaad, en nu kunnen wij niet inzien, welke overwegende redenen zouden pleiten voor de instelling van afzonderljjke gerechten buiten den gewonen civielen en militairen rechter, om uitspraak te doen in zake van beleediging, door of tegen officieren gepleegd. De zaak, in beginsel verkeerd, zoude in de uitvoering naar onze overtuiging op tallooze moeiljjkheden afstuiten. Wjj stellen ons dan ook weinig of niets voor van het overleg daaromtrent, door den minister van marine met zijn ambtgenoot van oorlog te plegen. Mochten wjj ons in die verwachting bedriegen, dan zal het altjjd later nog tijdig zijn om terug te komen op dit onderwerp, dat toch in geen geval buiten tusschenkomst dei- Wetgevende Macht kan worden geregeld." zoo schel hebben verlicht dat ik, in het alge- meene geschitter, het spoor niet meer kon onderscheiden. Nu zag ik het heel duideljjk en ik reed vol vertrouwen voort, totdat plot seling de bordjes geheel verhangen werden. Ik had een punt bereikt waar de berg als het ware in tweëen gesneden werd, door een ravjjn tusschen twee heuvels. Gedurende een rnjjl waren wjj zachtjes gedaald, in plaats van te bljjven Btjjgen, en nu hoorde -ik in de verte een dof geruisch tusschen de boomen en ik dacht aan de onweêrsbüi in het ge bergte en begreep dat mjjn weg afgesneden was door eem bergstroom. Ik steeg af en drong voorzichtig door het kreupelhout heen tot waar het onstuimige water met onweêrstaanbare kracht tusschen de rotsen door stroomde. De woeste golven waren moeilijk te onderscheiden in de zwarte schaduwen en overhangende boomen, maar het gebulder in die halve duisternis was voldoende om den stoutmoedigste vrees aan te jagen. Het zou de grootste dwaasheid zjjn geweest om een overtocht te beproevenwant geen mensch of paard was in staat die twintig voet breeden stroom over te zwemmen, zonder onmiddeljjk tegen de rotsen te pletter ge slingerd te worden. Wat moest ik doen? Wachten tot het water zakte en hoe spoedig dat voldoende zou ge schieden, om mjj veilig te laten overzwemmen, zou afhangen van de hoeveelheid regen; die Bij kon. besl. is pensioen toegekend aan J. de "Vos, onder- wjjzer aan eene openbare lagere school te Zaamslag, ad f 356, aan I. J. Th. Post, onderw. aan de openbare lagere school te Westkapelle, ad f 176 en aan A. den Bouwmeester, hoofd eener openbare lagere school te Biervliet, ad f 680 is aan A. A. Backer Overbeek, eervol ont slagen eerste-apotheker der eerste klasse van het N. I. leger, de bevoegdheid van apotheker verleend is aan den luitenant ter zee 2e kl. W. J. G. Umbgrove, op zjjn verzoek, een verlof ver leend voor den tjjd van éen jaar, onder stil stand van non-activiteitstraktement en zonder- opklimming in de rangljjst is benoemd tot bewaarder van de hypothe ken, het kadaster en de scheepsbewjjzen te Maastricht K. F. Ariëns, thans inspecteur der registratie en domeinen 1ste kl. in de divisie van inspectie Maastricht is aan den eerste-luitenant L. D. Mazel, van het 3e reg. vest.-art., tjjdeljjk pensioen verleend voor den tjjd van vjjf jaren en tot een bedrag van f 450 'sjaara; is benoemd bjj het wapen der artillerie, bij het 1ste reg. vesting-art., tot eerste-luit. de op de bergen gevallen waswant die berg- stroomen nemen somtjjds even spoedig af als zjj zwellen. Maar ik durfde hier niet wachten, terwjjl mjjne vervolgers betrekkeljjk spoedig konden komen en was ik er voor dien tjjd niet over,, dan moest ik in hunne handen vallen. Ik wist dat het mij niets zou baten of ik den stroom op of af reed, daa.r het spoor er zeker op de meest geschikte plaats door heen liep en ik daar niets bij zou winnen. Een aangestoken lucifer, een stuk boomschors als fakkel, en mijne belagers konden mijn spoor volgen en mjj met de zekerheid van een bloed hond inhalen. Neen, mjjn eenige redmiddel was dat ik den weg, dien ik gekomen was, drie of vier mjjlen terug ging, tot op een punt, waar ik een pad gezien had, dat rechts den berg op liep en dus ongetwjjfeld hooger op er over heen voerde. Ik had toen nog een oogen blik geaarzeld of ik dat pad liever zou inslaan, maar dat, waarop ik reed, scheen zooveel beter en gemakkeljjker, dat ik besloten had daarop te bljjven. Als ik nu bjjtjjds tot daar terug kwam, kon ik dat pad inslaan, hooger den berg oprijden om den stroom heen of dezen over steken, waar hjj smaller was, en op die wijze mijne vjjanden toch verschalken. Maar als ik hen daar niet voor was dan was ik verlorenDie vier of vjjf mjjlen liepen bjjna geheel over den top van een heuvel langs een heel smal pad; met een zeer steile helling tweede-luit. G. F. baron van Till, van het korpsen is de heer C. J. Neeb, arts, benoemd en aangesteld tot officier van gezondh. 2de kl. bjj het personeel van den geneeskundigen dienst van het leger in N.-I. De verkiezing voor een lid der Tweede kamer in het hoofdkiesdistrict Leeuwarden, - vacature dr J. Zaajjer Az, is bepaald op Dins dag 24 Januari, herstemming, zoo noodig, Dinsdag 7 Februari d. a. v. De minister van financiën brengt ter kennis van ambtenaren der directe belastingen, in voerrechten en accjjnzen, die volgens de be staande bepalingen voor de vervulling van ontvangkantoren in aanmerking kunnen komen en verlangen benoemd te worden tot ontvanger te Hontenisse, dat zij daarvoor nog tot 20 Januari 1893 een adres kunnen indienen, on verschillig of zjj overigens tot mededinging naar kantoren der 7e klasse bevoegd zjjn. Het traktement van de onderwjjzeres to Kapelle is sedert 1 Jan. met honderd gulden verhoogd en alzoo gebracht op vjjfhonderd gulden. De voordracht voor onderwijzeres te Tholen bestaat uit de dames M. J. van der Moer te Scherpenisse, J. C. Scheepens te Nieuwer- kerk a/d IJssel en F. M. E. van Swieten te Bergen op Zoom. Tot onderwjjzer te Boschkapelle is be noemd de heer H. Lafare te Nieuwenhagen, (Limburg) en tot onderwjjzer te Kralingen de heer V. G. F. Hendriks, enderwjjzer te Axel. Op de voordrachten voor twee onderwij zers aan scholen te Capelle (N. Br.) komt voor de heer C. T. Dieleman te Hoedekenskerke, eenmaal als no. 1. De liefhebbers van het schaatsenrjjden kunnen dezer dagen, dank zjj de voortdurende vorst en vooral het prachtige winterweder, hun hart ophalenen zjj laten dat dan ook niet na. Telken middag zjjn onze mooie vesten, vooral die tusschen de Seis- en Koepoort, gestoffeerd met een talrjjke menigte, die zich met gevleugelden voet over de banen beweegt, meer of minder snel, meer of minder sierljjk, maar allen met een gezonden blos op de wangen en tintelend vuur in de oogen ook wel eens een,, echter rasch weggewischten, traan in de laatsten als een niet te best geoefend rjj der of rijdster in contact komt met de gestolde wateren. Van in den regel zoo prettige tochtjesnaar buiten de stad vernamen wjj nog nietden meesten rijders zal het wel onbekend zjjn of buiten baan is geveegd en welke reizen aan bevelenswaardig zjjn. Yoor het geval sommigen onzer lezers tegen aanstaanden Zondag b. v, de rjjders daarom trent op grond van eigen ervaring willen inlichten zijn wjj gaarne bereid dit in wjj der kring, bekend te maken. aan weerzjjden, tusschen een schraal, dun bosch, zoodat re volstrekt geen kans was om te ont snappen. Ik had geen minuut te verliezen, en steeg dus onverwjjld weer te paard, en liet mjjn goedenbruin, zoo hard hjj kon, langs het smalle, glibberige pad dravenzonder mij te bekommeren over zjjn kerhaaldeljjk gestruikel op dien hobbeligen weg, spoorde ik hem steeds aan en verwachtte elk oogenblik dat wjj samen in den afgrond zouden rollen. Maar ik reed om mjjn leven te redden, en hield slechts nu en dan even op om te luisteren.; doch al wat ik vernam was het gieren van den nacht wind door de boomen, of het ruischen van den gezwollen stroom, in de diepte. Dan maar weer voort, langs het glibberige pad tot dat ik het einde van het gevaarlijk spoor bereikte, en weer even bleef luisteren, voor dat ik naar een vlakte afdaalde. Hoor ik daar niet iets Is dat geen hoefslag Ik tuurde in de duisternis maar zag niets Luisteris dat niet het lachen van een man Ik sprong van mjjn paard en ging met mjjn oor op den grond liggen. Er waren menschen en paarden vlak bjjdie den berg opkwamen. Een oogenblik stond ik als verlamd. Wat moest ik doen Over drie of vier minuten zouden zjj mij overvallen. Terugkeeren baatte niet dus greep ik mjjn paard bjj den toom en leidde hem zoover ik kon van het pad af; daar de bergrug weer iets breeder was gewor# AB

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1893 | | pagina 1