Zaterdag
7 Januari.
N°. 6.
136e Jaargang.
FEUILLETON.
Middelbnrg 6 Januari.
A
Deze courant verschijnt d a g e 1 ij k s
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
Prijs per kwartaal in Middelburg en per post franco 2.
Afzonderlijke nommers, met of zonder bijvoegsel,
zijn verkrijgbaar a 5 cent.
Advertentiën 20 cent per regel. Bij abonnement lager.
Geboorte-, Trouw-, Dood- en andere familieberichten, benevens alle
dankbetuigingen, van 17 regels 1.50;
iedere regel meer ƒ0,20. Groote letters worden berekend naar plaatsruimtes
Telephoonnommer 139.
Een gevaarvolle ritof een
Kerstnacht in Australië.
EDWIN DOUDNEY.
n.
ONDERWIJS.
UIT STAD EN PROVINCIE.
IHIDDËLBl]
Thermometer. Agenten te Vlissingen: P. G. db Vbt Mestdagh Zoon, te Goes: A. A. W. Bolland, te Kminingen F. v. d. Peijl, te Zierikzee A. C. deMooij, te Tholen W. A. Advertentiën
Middelburg 6 Jan. 8 u. Tm. 28 gr. j van Nieuwenhuijzen en te TerneuzenM. de Jonge. Verder nemen alle postkantoren en boekhandelaren abonnementen en advertentiën aan, evenals de j moeten des namiddags te één uur
n. 12 u. 31 gr., ar. 4 u. 31 gr. F. j advertentie-bureau's van Nijgh Van Ditmak, te Botterdam, de Gebk. Belinpante, te 's Gravenhage, en A. de La Mab Azn., te Amsterdam. i aan het bureau bezorgd zijn, willen
Verwacht O. wind. j Hoofdagenten voor het Buitenland: te Parijs en Londen, de Compagnie générale de Publicité étrangère G. L. Daube Cie., John F. Jones, opvolger. zij des avonds nog worden opgenomen.
In zjjne feestrede bjj gelegenheid der feest
viering tot herdenking van het vijftigjarig be
staan der Polytechnische school zeide prof.
J. M. Telders o. a.
»Vergeljjkt men de inrichting van heden
met die van 1843, dan kunnen wij te recht
juichen over grooten vooruitgang, over velerlei
verbeteringen in ons arbeidsplanin onze
hulpmiddelen, in onze organisatie.
Slaan wij den blik op onze openbare werken,
dan verrjjzen voor ons oog de groote spoor
wegbouw van Java en Sumatra, de bevloei
ingswerken in Indië, de haven van Tandjong-
Prick en zoo vele andere werken, waar onze
Delf'tsche ingenieurs een zoo groot deel van
den arbeid onder vaak zeer bezwaarvolle
omstandigheden hebben uitgevoerddan
denken wij aon Transvaal en Argenti
nië aan Chili en Japanaan Noord-
Amerika en Panama, en zenden een vriend-
schappelijken groet aan hen allen, die den
naam van den Nederlandschen ingenieur zoo
eervol hebben gehandhaafd. Bichten wij het
oog in engeren kring, dan zegenen wij het
voorrecht, dat ons land ruim dertig jaren be-
vrjjd bleef van die hevige overstroomingen,
welke vroeger den winter met zorg deden te
gemoet zien en die door de sedert uitgevoerde
waterstaatswerken wel niet geheel buitenge
sloten, maar toch in hooge mate beperkt zijn
dan beschouwen wjj een breed vertakt net
Tan spoorwegen met eene staalkaart van
grootë bruggen, als nergens elders op een zoo
kl«in gebied vereenigd, wordt aangetroffen
dan vinden wij onze kanalen veel verbeterd, de
oude haventoegangen onzer twee groote koop
steden door nieuwe waterwegen vervangen
den dienst van den waterstaat in onze provin
ciën geregeld het technisch beheer der groote
gemeenten georganiseerd; de groote spoorweg
maatschappijen voorzien van een talrjjken staf
van ingenieurstal van waterschapsbesturen,
andere corporatiën, fabrieken, werkplaatsen,
scheepswerven onder de leiding of medewerking
van bekwame technici, zetels in den raad van
ministers, in d« Staten-generaal, de Provinciale
staten, de dageljjksche besturen der gemeenten
door ingenieurs ingenomenbureaux van archi
tecten en ingenieurs geopend, en dan verheugt
het ons recht hartelijk, den voor dit alles
gevorderden arbeid voor het groote meerendeel
aan Delftsche oud-leerlingen toevertrouwd of
door hen uitgevoerd te weten."
Het Weekblad voor de Burgerlijke Admi
nistratie bevat eene beschouwing omtrent de
toepassing, door enkele hooggeplaatste personen
'aan art. 67, 2e lid der grondwet gegeven
eene beschouwing, die, in verband met eene
opmerking van onzen Haagschen briefschrijver
in zijn jongsten epistel gemaakt, ook de aan
dacht verdient in onzen lezerskring. Zij betreft
al. het verlof, door eenigen, o. a. de ministers
van buiten- en binnenlandsche zaken en den
S.
Uit het Engelsch, van
president van den Hoogen raad, gevraagd tot
het aannemen van de medaille, ter herinnering
aan het gouden huwelijksfeest van HH. KK. HH.
den groothertog en de groothertogin van Sak
sen, hun door HH. KK. HH. geschonken.
Heeft men hier nu te doen vraagt genoemd
Weekblad met «vreemde ordeteekenen,
titels, rang of waardigheid," bedoeld in art. 67,
2e lid, der grondwet, welke Nederlanders of
vreemdelingen, die in Nederlandschen staats
dienst zijn, niet mogen aannemen zonder bij
zonder verlof van de koningin En is het
aannemen dier medaille zonder dat verlof
derhalve strafbaar volgens art. 435, 2o. van
het strafwetboek
Het Weekblad beantwoordt deze vragen
ontkennend. Naar de meening der redactie
denkt de grondwet, waar zjj spreekt van het
aannemen van vreemde «ordeteekenen", klaar
blijkelijk aan de benoeming in eene orde,
door eenig vreemd staatsgezag ingesteld.
Van dit standpunt uitgaande, schrijft de
redactie, die de medaille en het document,
waarbij zjj werd toegezonden, bezichtigd heeft
»Beschouwt men nu de meerbedoelde medaille
en het overgedrukte document, dan springt
in het oog, dat daarbij aan de instelling eener
orde niet kan worden gedacht. In de eerste
plaats niet, omdat de medaille is ingesteld
door den groothertog en de groothertogin t e
z a m e n, dus zeker niet door het staatsgezag,
dat slechts in den persoon van den groothertog
alleen is belichaamd. In de tweede plaats
niet, omdat er geene benoeming heeft
plaats gehad bjj een besluit, gecontrasigneerd
door het hoofd van het betrokken departement;
de medaille is eenvoudig toegezonden bjj een
stuk, dat niet meer is dan een brief, onder
teekend door den hofmaarschalk, en die slechts
onderaan het adres bevat van den persoon,
voor wien het schrijven bestemd is. Eindelijk
valt óp te merken, dat de instelling eener
orde ten doel heeft de erkenning van ver
diensten jegens den staat, terwjjl de medaille
alleen is geslagen ter herinnering aan een
huiselijk feest, en gegeven werd als een blijk
van erkentelijkheid voor betoonde belangstel
ling in het geluk der hooge jubilarissen."
De reden, waarom de redactie van het
Weekblad het van belang acht de aandacht
op de zaak te vestigen, is gelegen in de
slotwoorden van hare beschouwing, die luiden
«Ofschoon de rechterlijke macht niet gebonden
is door het persoonlijk gevoelen van ministers
en den president van den Hoogen Baad, zoo
wordt toch het openbaar ministerie in moeie-
ljjkheid gebracht, waar andere hoogwaardig-
heidbekleeders, die eveneens de medaille
ontvingen, deze hebben aangenomen zonder
daartoe verlof te hebben gevraagd, en daar
door, naar hét oordeel der drie genoemde
autoriteiten, eene daad hebben gepleegd,
welke onder het bereik der strafwet valt."
In het Weekblad van Tiet Recht komt eene
beschouwing voor over duel en e ere gerechten,
naar aanleiding van de gedachtenwisseling,
die daarover bjj de behandeling der marine-
begrootmg is gevoerd. Het antwoord van den
minister op de rede van den heer De Geer van
ïlaarna reed ik nog een mijl verder, steeg
hf; nam het zadel van den «chimmel af en
stopte dit met mjjn valies; dekens en alles er
op, in een grooten hollen stam; op eenigen
afstand van deh weg. Daarna sneed ik de
teugels door en liet het paard los, dat in volle
ren wegdraafde. Ik behield mjjn bruin, voor
eerst omdat bjj nacht zjjn kleur minder in
het oog viel, en dan omdat de schimmel, op
Southampton-Hoeve geboren en getogen, waar-
schjjnljjk daarheen zou draven en mjjn komst
aankondigen.
Hierna reed ik zoo hard door als de inval
lende duisternis gedoogde en ofschoon ik in
het eerst flink kon draven, werd de weg wel
dra zoo slecht en smal, en nam de duisternis
zoo schieljjk toe dat ik genoodzaakt was te
stappen. Ik berekende dat ik twee uur voor
sprong op mjjne vervolgers haddan zouden
zjj ontdekt hebben welken poets ik hen ge
deeld had; te paard Btjjgen en mjj nazetten.
en als ik de bergen slechts zonder onheilen
over kwam en in de vlakte kon afdalen, dan
was ik gered.
Mjjn eenige vrees was dat ik in de duister
nis het spoor bjj ster zou raken en verdwalen
in het kreupelhoutwant dan zouden zjj mij
spoedig inhalen, of bjj het aanbrekende mor
genlicht mjjn spoor volgen. Of misschien wist
een hunner een korter pad, over een berg,
zoodat hjj mjj kon voor komen en den pas
afsnijden. Maar toch stonden mjjne kansen
zeer gunstig en ik reed welgemoed voort,
zoo snel de omstandigheden dit gedoogden.
Van lieverlede steeg de weg, en liep over den
eenen bergtop na den anderen, nu er boven
over, dan weer langs den buitenrand, en die
paden waren hoogst gevaarlijk, daar zjj heel
glibberig waren door den regen en ik
alle moeite had om mjjn paard op de
beenen te houden. Vóór mij zag ik een he
melhooge bergtop, terwjjl ik heel in de diepte,
misschien wel duizend voet onder mjj, het
water door de ravjjnen hoorde bruischen terwijl
het pad, op sommige plaatsen maar een paar
voet breed, hing tegen de berghelling aan.
met een loodrechten wand aan de eene zjj de
en een peillooze diepte aan de andere. Als
mjjn paard slechts even struikelde kon niets
ons beletten van in den afgrond te storten.
De nacht werd helder en vol sterren, het
geen veel beter voor mijn tocht was dan
maanlichtwant de maneschjjn zon den grond
Jutfaas beteekent, volgens het Wbl., weinig
of niets. De heer Jansen protesteerde nogmaals
van zijn afkeer van het duel, dat hij «meer
dan iemand" veroordeelt zonder te verklaren
wat hem niet was gevraagd, maar wat hjj
toch uit eigen beweging had kunnen doen
waarom hjj een officier, die dezen afkeer met
hem deelde en daarom een duel had geweigerd,
op zoo gevoelige wijze in eer en beurs had
getroffen of doen treffen. Verder maakte de
minister, dankbaar voor de door prof. De Geer
gegeven wenken, zich van de zaak af met de
gelukkig tot niets bindende toezegging som
met (zjjn) collega voor oorlog in overleg te tre
den tot het instellen van een eeregerecht."
De heer De Geer dankte in de volgende
vergadering voor het hem door den minister
gegeven antwoord en de gedane toezegging,
daarvan akte nemende. «Die dankbaarheid
kunnen wjj, schrijft het W. v. h. R., eerlijk
gezegd, niet deelen. Op dit oogenblik is het
niet te doen om oplossing van het conflict
tusschen het militaire duel door de militaire
ministers, om er nu niets meer van te zeggen,
met al hun afkeer van de zaak toch waarljjk
niet krachtig beteugeld en den ook voor
militairen geldenden Zesden Titel van het
Tweede Boek van ons Wetboek van Strafrecht.
Die oplossing moet worden verschoven tot de
vaststelling van het thans bjj de Tweede
kamer aanhangige wetboek van militair straf
recht.
Men zal dan eindeljjk eens klaren wjjn
moeten schenken. Behoort het «duellum
regulares" voor militairen niet strafbaar te
zijn en eischt zelfs de militaire, specifiek
onderscheiden van de burgerljjke, eer dat
onder zekere omstandigheden zoowel de uit
daging tot als de aanneming van een zoo
danig tweegevecht moet worden gehouden
voor een militairen plicht, dan hebbe men
den moed in het militaire wetboek te schrjjven,
dat de artt. 152156 van het gemeene straf
wetboek niet, althans niet ongewjjzigd, gelden
voor militairen. Blijft de wetgever, nadat
de zaak nog eens ernstig onder de oogen zal
zjjn gezien, er daarentegen bjj, dat in dit
opzicht geen onderscheid moet worden ge
maakt tusschen militair en burger, dan koude
de regeering zich in het vervolg ook streng
aan die wet van geljjkheid, meer dan nu het
geval schjjnt te zjjn, nadat de minister van
marine het in de Tweede kamer door een
geacht afgevaardigde in al zijn kleuren en
geuren overgebrachte verhaal, dat in de laatste
weken de ronde in de dagbladen heeft gedaan,
geheel onweersproken heeft gelaten.
»En nu zouden wjj meenen, dat in afwachting
van de dingen, die bjj de vaststelling van het
militaire strafwetboek komen of niet komen
zullen, recht moet geschieden aan den officier,
die, evenals de minister van marine in be
ginsel afkeerig van het tweegevecht, meende,
door de wet gebonden, niet té moeten duel-
leeren, wat hem echter door de van regee-
ringswege tegen hem genomen maatregelen
zeer duur te staan kwam. Nu de heer De
Geer in zjjne overigens zoo flinke redevoering
verzuimde, den minister van die maatregelen
rekenschap te vragen, vleien wjj ons, dat een
der leden van de Eerste kamer zich deze
hoogst ernstige zaak nog eens zal aantrekken
hjj het aanstaande debat over de marine-be
grooting.
«Over het desideratum van den heer De Geer
tot besluit slechts een enkel woord. Het is het
onze niet. Wjj hebben eene soort van eerege
rechten of eere-raden voor de officieren van de
zee- en landmacht in de raden van onderzoek,
bedoeld bjj art. 26 der wet van 28 Aug. 1851
(Stbl. no. 126) en art. 28 der wet van dezelfde
dagteekening (Stbl. no. 128). Het is mogelijk
dat die raden in het stelsel dezer wetten niet
kunnen worden gemist, maar wat er wel eens
van is vernomen, ook in verband met duel-
quaesties, waarbjj de waardigheid van den offi
ciersrang was betrokken, is juist niet geschikt
om het verlangen op te wekken naar instelling
van eeregerechten alleen voor officieren met
een ander en meer uitgebreid mandaat. Hoe
men denke over de strafbaarheid of straffe
loosheid van het militaire duel, exceptioneele
rechtbanken en exceptioneele rechters zjjn op
zichzelf een kwaad, en nu kunnen wij niet
inzien, welke overwegende redenen zouden
pleiten voor de instelling van afzonderljjke
gerechten buiten den gewonen civielen en
militairen rechter, om uitspraak te doen in
zake van beleediging, door of tegen officieren
gepleegd. De zaak, in beginsel verkeerd, zoude
in de uitvoering naar onze overtuiging op
tallooze moeiljjkheden afstuiten. Wjj stellen
ons dan ook weinig of niets voor van het
overleg daaromtrent, door den minister van
marine met zijn ambtgenoot van oorlog te
plegen. Mochten wjj ons in die verwachting
bedriegen, dan zal het altjjd later nog tijdig
zijn om terug te komen op dit onderwerp, dat
toch in geen geval buiten tusschenkomst dei-
Wetgevende Macht kan worden geregeld."
zoo schel hebben verlicht dat ik, in het alge-
meene geschitter, het spoor niet meer kon
onderscheiden. Nu zag ik het heel duideljjk
en ik reed vol vertrouwen voort, totdat plot
seling de bordjes geheel verhangen werden.
Ik had een punt bereikt waar de berg als het
ware in tweëen gesneden werd, door een ravjjn
tusschen twee heuvels. Gedurende een rnjjl
waren wjj zachtjes gedaald, in plaats van
te bljjven Btjjgen, en nu hoorde -ik in de
verte een dof geruisch tusschen de boomen
en ik dacht aan de onweêrsbüi in het ge
bergte en begreep dat mjjn weg afgesneden
was door eem bergstroom.
Ik steeg af en drong voorzichtig door het
kreupelhout heen tot waar het onstuimige
water met onweêrstaanbare kracht tusschen
de rotsen door stroomde. De woeste golven
waren moeilijk te onderscheiden in de zwarte
schaduwen en overhangende boomen, maar het
gebulder in die halve duisternis was voldoende
om den stoutmoedigste vrees aan te jagen.
Het zou de grootste dwaasheid zjjn geweest
om een overtocht te beproevenwant geen
mensch of paard was in staat die twintig voet
breeden stroom over te zwemmen, zonder
onmiddeljjk tegen de rotsen te pletter ge
slingerd te worden.
Wat moest ik doen? Wachten tot het water
zakte en hoe spoedig dat voldoende zou ge
schieden, om mjj veilig te laten overzwemmen,
zou afhangen van de hoeveelheid regen; die
Bij kon. besl.
is pensioen toegekend aan J. de "Vos, onder-
wjjzer aan eene openbare lagere school te
Zaamslag, ad f 356, aan I. J. Th. Post, onderw.
aan de openbare lagere school te Westkapelle,
ad f 176 en aan A. den Bouwmeester, hoofd
eener openbare lagere school te Biervliet, ad
f 680
is aan A. A. Backer Overbeek, eervol ont
slagen eerste-apotheker der eerste klasse van
het N. I. leger, de bevoegdheid van apotheker
verleend
is aan den luitenant ter zee 2e kl. W. J.
G. Umbgrove, op zjjn verzoek, een verlof ver
leend voor den tjjd van éen jaar, onder stil
stand van non-activiteitstraktement en zonder-
opklimming in de rangljjst
is benoemd tot bewaarder van de hypothe
ken, het kadaster en de scheepsbewjjzen te
Maastricht K. F. Ariëns, thans inspecteur der
registratie en domeinen 1ste kl. in de divisie
van inspectie Maastricht
is aan den eerste-luitenant L. D. Mazel, van
het 3e reg. vest.-art., tjjdeljjk pensioen verleend
voor den tjjd van vjjf jaren en tot een bedrag
van f 450 'sjaara;
is benoemd bjj het wapen der artillerie, bij
het 1ste reg. vesting-art., tot eerste-luit. de
op de bergen gevallen waswant die berg-
stroomen nemen somtjjds even spoedig af als
zjj zwellen. Maar ik durfde hier niet wachten,
terwjjl mjjne vervolgers betrekkeljjk spoedig
konden komen en was ik er voor dien tjjd
niet over,, dan moest ik in hunne handen
vallen.
Ik wist dat het mij niets zou baten
of ik den stroom op of af reed, daa.r het spoor
er zeker op de meest geschikte plaats door
heen liep en ik daar niets bij zou winnen. Een
aangestoken lucifer, een stuk boomschors als
fakkel, en mijne belagers konden mijn spoor
volgen en mjj met de zekerheid van een bloed
hond inhalen. Neen, mjjn eenige redmiddel
was dat ik den weg, dien ik gekomen was,
drie of vier mjjlen terug ging, tot op een punt,
waar ik een pad gezien had, dat rechts den
berg op liep en dus ongetwjjfeld hooger op er
over heen voerde. Ik had toen nog een oogen
blik geaarzeld of ik dat pad liever zou inslaan,
maar dat, waarop ik reed, scheen zooveel beter
en gemakkeljjker, dat ik besloten had daarop
te bljjven. Als ik nu bjjtjjds tot daar terug
kwam, kon ik dat pad inslaan, hooger den berg
oprijden om den stroom heen of dezen over
steken, waar hjj smaller was, en op die wijze
mijne vjjanden toch verschalken.
Maar als ik hen daar niet voor was dan
was ik verlorenDie vier of vjjf mjjlen liepen
bjjna geheel over den top van een heuvel langs
een heel smal pad; met een zeer steile helling
tweede-luit. G. F. baron van Till, van het
korpsen
is de heer C. J. Neeb, arts, benoemd en
aangesteld tot officier van gezondh. 2de kl. bjj
het personeel van den geneeskundigen dienst
van het leger in N.-I.
De verkiezing voor een lid der Tweede
kamer in het hoofdkiesdistrict Leeuwarden, -
vacature dr J. Zaajjer Az, is bepaald op Dins
dag 24 Januari, herstemming, zoo noodig,
Dinsdag 7 Februari d. a. v.
De minister van financiën brengt ter kennis
van ambtenaren der directe belastingen, in
voerrechten en accjjnzen, die volgens de be
staande bepalingen voor de vervulling van
ontvangkantoren in aanmerking kunnen komen
en verlangen benoemd te worden tot ontvanger
te Hontenisse, dat zij daarvoor nog tot 20
Januari 1893 een adres kunnen indienen, on
verschillig of zjj overigens tot mededinging
naar kantoren der 7e klasse bevoegd zjjn.
Het traktement van de onderwjjzeres to
Kapelle is sedert 1 Jan. met honderd gulden
verhoogd en alzoo gebracht op vjjfhonderd
gulden.
De voordracht voor onderwijzeres te
Tholen bestaat uit de dames M. J. van der
Moer te Scherpenisse, J. C. Scheepens te Nieuwer-
kerk a/d IJssel en F. M. E. van Swieten te
Bergen op Zoom.
Tot onderwjjzer te Boschkapelle is be
noemd de heer H. Lafare te Nieuwenhagen,
(Limburg) en tot onderwjjzer te Kralingen
de heer V. G. F. Hendriks, enderwjjzer te Axel.
Op de voordrachten voor twee onderwij
zers aan scholen te Capelle (N. Br.) komt voor
de heer C. T. Dieleman te Hoedekenskerke,
eenmaal als no. 1.
De liefhebbers van het schaatsenrjjden
kunnen dezer dagen, dank zjj de voortdurende
vorst en vooral het prachtige winterweder,
hun hart ophalenen zjj laten dat dan ook
niet na. Telken middag zjjn onze mooie vesten,
vooral die tusschen de Seis- en Koepoort,
gestoffeerd met een talrjjke menigte, die zich
met gevleugelden voet over de banen beweegt,
meer of minder snel, meer of minder sierljjk,
maar allen met een gezonden blos op de wangen
en tintelend vuur in de oogen ook wel eens
een,, echter rasch weggewischten, traan in de
laatsten als een niet te best geoefend rjj der of
rijdster in contact komt met de gestolde wateren.
Van in den regel zoo prettige tochtjesnaar
buiten de stad vernamen wjj nog nietden
meesten rijders zal het wel onbekend zjjn of
buiten baan is geveegd en welke reizen aan
bevelenswaardig zjjn.
Yoor het geval sommigen onzer lezers tegen
aanstaanden Zondag b. v, de rjjders daarom
trent op grond van eigen ervaring willen
inlichten zijn wjj gaarne bereid dit in wjj der
kring, bekend te maken.
aan weerzjjden, tusschen een schraal, dun bosch,
zoodat re volstrekt geen kans was om te ont
snappen.
Ik had geen minuut te verliezen, en steeg
dus onverwjjld weer te paard, en liet mjjn
goedenbruin, zoo hard hjj kon, langs het
smalle, glibberige pad dravenzonder mij te
bekommeren over zjjn kerhaaldeljjk gestruikel
op dien hobbeligen weg, spoorde ik hem steeds
aan en verwachtte elk oogenblik dat wjj
samen in den afgrond zouden rollen. Maar ik
reed om mjjn leven te redden, en hield slechts
nu en dan even op om te luisteren.; doch al
wat ik vernam was het gieren van den nacht
wind door de boomen, of het ruischen van
den gezwollen stroom, in de diepte. Dan
maar weer voort, langs het glibberige pad
tot dat ik het einde van het gevaarlijk spoor
bereikte, en weer even bleef luisteren, voor
dat ik naar een vlakte afdaalde. Hoor ik
daar niet iets Is dat geen hoefslag Ik
tuurde in de duisternis maar zag niets
Luisteris dat niet het lachen van een man
Ik sprong van mjjn paard en ging met mjjn
oor op den grond liggen. Er waren menschen
en paarden vlak bjjdie den berg opkwamen.
Een oogenblik stond ik als verlamd. Wat
moest ik doen Over drie of vier minuten
zouden zjj mij overvallen. Terugkeeren baatte
niet dus greep ik mjjn paard bjj den toom
en leidde hem zoover ik kon van het pad af;
daar de bergrug weer iets breeder was gewor#
AB