MiËelMrpclie Courant
BIJVOEGSEL
Maandag 5 December 1892, no. 287.
Middelburg 3 December.
De werkloosheid te Ylissingen.
▼AX DB
TAB
De rede, door den burgemeester, den beer
Tutein Noltbenius, naar aanleiding van het
adres der werkloozen in de Vrijdag gehouden
raadszitting, uitgesproken, luidde als volgt:
Mijne heeren
Naar aanleiding van het adres van J. La-
bruijère en 90 anderen aan den Gemeenteraad,
waarin zij, op grond dat zij werkloos zijn,
verzoeken, dat de Raad besluite tot het doen
uitvoeren van eenige werken, in dat adres aan
gegeven, en waardoor zij niet langer zonder
verdiensten zonden zijn, heb ik de eer U het
volgende ter toelichting mede te deelen.
Zooals u bekend is, werden er in den laatsten
tijd tengevolge van slapte in de werkzaamheden
aan de Kon. maatsch. de Schelde, scheepsbouw-
en werktuigenfabriek alhier, vele werklieden,
tot nog toe een getal van 206, bedankt.
Hiervan evenwel wonen er elders 60, terwijl
de overblijvenden zijn te splitsen in 79 ge
huwden en 67 ongehuwden, waarvan echter
weder na korten tijd 37 gehuwden en 4 onge
huwden tijdelijk werkzaam werden gesteld,
zoodat nu nog 42 gehuwde en 63 ongehuwde
werklieden der Schelde zonder werk zijn en
waarvan dan nog 25 personen tot de zoo
genaamde losse werklieden der fabriek kunnen
gerekend worden en die dus niet behooren tot
het vaste personeel, doch slechts bij drukke
werkzaamheden, zooals in de laatste jaren,
worden aangenomen, en verder 40 jongens.
Tot het afdanken der werklieden ging de
directie der maatschappij slechts in den uitersten
nood over en zelfs toen nog werd zeer gelei
delik gehandeld en wel in de eerste plaats
door het verminderen van werkuren, waardoor
meerdere personen in het werk konden blijven.
Verder werden zooveel mogelijk alleen onge-
tronwden bedankt, doch eindelijk was de di
rectie wel gedwongen dit ook te doen met
gehnwden, omdat, waar geen werk is, moeilijk
verlangd kan worden, dat men werklieden in
het werk houdt.
In elk geval kan ik hier constateeren, dat
door de Maatschappij de Schelde in allen deele
zoo welwillend mogelijk gehandeld is en dat het
bedanken van werkvolk een onvermijdelijk
gevolg was van het ontbreken op dit oogen-
blik van groote werken.
Voor deze wijze van handelen komt dus
zeker een woord van lof aan den heer direc
teur der fabriek toe.
Tengevolge van deze werkloosheid meende
het bestnnr der voreeniging Iiulp in Hood
alhier het initiatief te moeten nemen om te trach
ten gelden bijeen te brengen om daarmede de
gezinnen, die het noodig hadden, te stennen,
hetzij door werkverschaffing, hetzij op andere
doelmatige wijze, waarbij in de eerste plaats
in het oog wordt gehouden, dat men de zoo
zeer te waardeeren trots van den werkman
niet kwetst, die oneindig liever werkt en ver
dient dan een aalmoes aanneemt.
Dat initiatief was in alle opzichten toe te
juichen, waarom ik dan ook als burgemeester
gaarne daaraan mijne medewerking verleende,
overtuigd als ik was, dat de ingezetenen eveneens
met genoegen een deel van het hunne zouden
afzonderen om de buiten hun schuld bedankte
werklieden te helpen deze moeielijke tijden te
doorworstelen en hen, die door hun groot aan
tal aan de neringdoenden alhier steeds voor
deel aanbrachten, nu ook omgekeerd, zooveel
in hun vermogen was, te steunen.
Dat vertrouwen op de menschlievendheid
werd dan ook niet beschaamd, getuige de aan
merkelijke som, die aau heeren commissarissen
van Hulp in Nood bij hun persoonlijk bezoek
door de ingezetenen werd ter hand gesteld.
Een woord van warme dank aan genoemd
bestuur is hier zeker op zijn plaats.
Dat toch werkte voor een nuttig en edel
doel; en ik twij tel niet of de welgezinde werk
man, die zeer goed weet dat men zijn trots,
om geene aalmoezen aan te nemen, waardeert,
zal de pogingen van Hulp in Nood hebben
toegejuicht en zal zich niet beleedigd gevoelen,
waar men hem, nu hij buiten zijn schnld zon
der werk is, op kiesche wijze, zooals dat van
Hulp in Nood algemeen bekend is, wil helpen.
Helaas werden, zooals meer gebeurt, de goede
bedoelingen van genoemd bestuur door anderen
miskend, gelukkig slechts door een klein ge
deelte der ingezetenen, in het bijzonder door
de afdeeling Vlissingen van den Sociaal-demo-
cratischen bond.
Deze meende, dat het oogenblik was aange
broken om eene beweging op touw te zeten,
waardoor men de gemeente zou noodzaken,
door het doen, uitvoeren van werken, aan de
werkloosheid te gemoet te komen.
Evenals te Middelburg geschied was, werdeD
ook hier de werkloozen door middel van een
strooibiljet, onderteekend door het beBtuur der
afdeeling Vlissiagen van dea Sociaal-democra-
tischen bond, tot eene vergadering nitgenoodigd,
te houden op Dinsdag 15 November.
In dat strooibiljet, waarvan een exemplaar
hierbij wordt overgelegd, werd niet alleen aan
het gemeentebestuur verweten, dat het zijn
plicht niet deed, maar werden ook de goede
bedoelingen van Hulp in Nood op zeer te ver-
oordeelen wijze in een verkeerd daglicht gesteld
en gezegd, dat het slechts het doel was den
werkman een aalmoes te geven, waarvoor hij
echter moeet bedanken, omdat hij recht op
werk had.
Genoemde vergadering, die dus niet van de
werkloozen, zooals men ion meenen, uitging,
maar belegd was door het bestuur van de af
deeling Vlissingen van den Sociaal-democrati-
echen bond, en waarin dat bestuur voorzat en
door den heer Van der Veer het woord gevoerd
werd, werd den 15 November in de zaal van
den heer Kuipers gehouden.
Gelukkig kan hierbij worden vermeld, en
hiermede zij openly k een woord van hulde aan
den werkman gebracht, dat in die vergadering
weinig eigeniyke werklooze werklieden tegen
woordig waren; het meerendeel bestond nit
nieuwsgierigen, terwijl slechts een klein ge
deelte kan geacht worden met de leider der
vergadering te sympathiseeren.
Wat in die bijeenkomst besproken werd, behoeft
niet verder te worden vermeld, alleen was
daarvan het gevolg, dat door den spreker
werd voorgesteld een bezoek aan den burge
meester te brengen met eenige personen, die
zich daartoe bereid verklaarden, teneinde te
bespreken, wat van gemeentewege in het be-
laDg van den werkman kon gedaan worden.
Ten slotte werden de aanwezige werkloozen
nog opgewekt om toch vooral in grooten ge
tale voor het raadhuis te verscbynen, opdat
de betooging indruk zou maken.
Den 16 November, des morgens te 10 uren,
werden bij mij ten raadhnize 4 personen aan
gediend, die mij te spreken verzochten. Nadat
mij door den bode de namen waren opgegeven
kwamen bg mij binnen:
lo J. C. van der Veer, van beroep boekdruk
ker, oud 23 jaar, eerst sedert 24 October 1892
alhier woonachtig, komende uit 's Gravenhage;
2. J. J. Thomas, oud 49 jaren, van beroep
gtnid, sedert 4 jaren werkzaam geweest aan
de Schelde, doch van af 1 October jl. wegens
verminderde werkzaamheden ontslagen
3. P. J. J. Thienpont, oud 61 jaren, geëxami
neerd stuurman ter koopvaardij, thans sjouwer; en
4. M. de Weerd, oud 64 jaren, zonder bepaald
beroep en doorloopend zonder vast werk
die mg bij monde van eerstgenoemde fn het
belang van werkloozen wenschten te spreken.
Het gewicht dezer bespreking beseffende,
achtte ik het wenschelgk een ambtenaar te laten
komen, die van het te verhandelen zooveel
mogelijk woordelijk aanteekening kon houden,
om daarvan later een verslag samen te stellen.
Ik heb de eer dat verslag hierbij ter kennis
neming over te leggen.
Daaruit blijkt in hoofdzaak, dat geen der
leden van de deputatie een volmacht kon
overleggen, waarbij zij gemachtigd werden om
mg namens de vergadering van werkloozen
van den 15en November over hunne belangen
te raadplegen.
Daarom begon ik ook met te zeggen, dat
dit bezoek voor mg van weinig waarde was,
omdat wel iedereen by my kon komen en
zeggen, dat hg namens de werkloozen sprak,
en dat ik hen wel te woord wilde staan, maar
dat ik hen, waar zij geen mandaat konden
overleggen niet beschouwde als eene depu
tatie van werkloozen.
Verder bleek mij, dat de heer Van der Veer,
die zich als woordvoerder kenmerkte,
krachtens welke opdracht is mij mede niet
bekend, doch vermoedelijk had hij zichzelven
die taak opgedragen, eerst sedert 2 maanden
te Vlissingen verbleef en zelf geen werklooze
was en evenmin werkman van de fabriek de
Schelde was geweest, maar boekdrukker van
beroep, en dat hg niet door de werkloozen
uitgenoodigd was om voor hen te komen
epreken, maar door de afdeeling Vlissingen van
den Sociaal-democratischen bond alhier.
Ik zeide hem daarop, dat ik niet goed be
greep, wat hg bij mij kwam doen of het moest
zyn voor zgne eigen belangen, maar dat dit
ook geen zin had, want bij advertentie in de
Middelburgsche courant annonoeerde by, dat hg
te Middelburg een winkel zon openen.
Toen mij dus bleek, dat de heer Van der
Veer eigenlijk zonder eenige reden by mij kwam,
richtte ik het woord tot de 3 andere personen,
van wie mg uit hunne mededeelingen gebleken
was, dat zij Vlissingers zijn, doch waarvan er
slechts een vroeger op de fabriek de Scheld:
werkzaam en nu sedert 9 weken daarvan ontslagen
wasterwijl de beide andere personen, die in
den regel van los werk leefden, althans in de
laatste jaren niet op de Schelde werkzaam zgn
geweest.
Ik voor mij ben overtuigd, dat deze drie
personen met den leider der vergadering zijn
medegegaan zonder eigenlijk goed te begrijpen
wat de bedoeling van hun gang was.
De eerste o. a. begon met de mededeeling
dat hij wel werkloos, maar geen sociaal
democraat was. Hy dus hoorde in het gezel
schap niet 'thuis, evenmin als de beide anderen,
want die personen heetten volgens den heer
Van der Veer met hem eene deputatie vau de
bewuste vergadering en deze ging uit van de
sociaal-democraten.
Ik geloot dus, dat zg geheel te goeder trouw
waren mede gekomen en ik heb hun dan ook
gezegd, dat het mij als burgemeester speet, dat
zij, wanneer zij mij iets mede te deelen of te
vragen hadden, niet alleen bij mg kwamen,
maar dat wel deden in gezelschap van een
vreemdeling. Ik verzocht hun tevens znlks
aan de andere werkloozen, die hen zouden
hebben afgevaardigd, te willen mededeelen.
Het verdere van ons onderhond laat ik hier
thans onbesproken.
Alleen heb ik ten slotte nog aan de drie
genoemde Vlissingers uitdrukkelijk gezegd, dat
het aan een ieder natuurlyk vrijstaat, om een
adres aan den gemeenteraad te richten, en dat
ik hnn dit niet aan- maar ook niet afraadde,
omdat ik daarop geen invloed wilde uitoefe
nen maar dat, ingeval eenige werkloozen van
plan mochten zyn om zulk een adres tot den
raad te richten, ik hun dan in hun eigen
belang in overweging gaf, om het adres dan
uiet door den heer Van der Veer te laten tee
kenen, omdat het naar myne meening een be-
droevenden indruk op den raad zou maken,
dat de Vlissingsche werkloozen daartoe de
hnlp noodig hadden van een vreemdeling.
Eindeiyk zeide ik hun dat zij aan de Vlis
singsche werklieden de verzekering konden
geven, dat zoowel de meer gegoede ingezetenen
als de burgemeester te veel hart voor den
werkman hadden, dan dat niet alles naar ver
mogen zon worden gedaan om den thans zonder
werk zijnden werklieden zooveel mogelijk hulp
en steun te verschaffen en dat men te goed de
trots en het gevoel van eigenwaarde van den
werkman kende en waardeerde, dan dat men
hem met een aalmoes zou afschepen, maar dat
voor dat alles zeer zeker de hulp en voorspraak
van een vreemdeling niet noodig, noch zelfs
wenschelgk was.
Daarmede was ons onderhoud afgeloopen en
kwam daarop den 19 November het onderhavige
adres aan den gemeenteraad in.
Het zij mg thans veroorloofd met een enkel
woord dat adres te beschouwen, waarna het te
dezer zake door burgemeester en wethouders
gedane voorstel in behandeling kan komen.
In genoemd adres dan wordt in de eerste
plaats gewezen, dat de onderteekenaars, mede
tengevolge der weinige werkzaamheden op de
kon. fabriek de Schelde als door andere om
standigheden, werkloos zijn en daardoor zon
der middelen tot onderhoud van het gezin.
De onderteekenaars kannen dus verdeeld
worden in werkloozen tengevolge van de wei
nige werkzaamheden op de Schelde, en in werk
loozen, tengevolge van andere omstandigheden.
De eerstgenoemden zgn er zeker; zooals
nauwkeurig is nagegaan nit welwillend door
den heer directeur der Schelde verstrekte in
lichtingen, bedraagt hnn getal 22. Deze ver-
keeren dus voor het oogenblik in een buiten
gewonen toestand. Ik kom later op die
personen terug.
Het andere gedeelte, dus de werkloozen
tengevolge van andere oorzaken, bestaat groo-
tendeels uit personen, die blijkens ingesteld
onderzoek behooren tot hen, die men wel
permanente werkloozen zou kunnen noemen en
die in dezen winter niet talrgker zgn dan
anders.
Trouwens is ons ook niet bekend dat de
andere werkzaamheden, dus die der Schelde
uitgezonderd, minder zijn dan in andere jaren.
Integendeel, wanneer men nagaat, wat er
gebouwd wordt en hoeveel werk er daardoor is
voor werklieden, die niet op de Schelde waren,
zou men in het algemeen den toestand nog niet
zoo ongunstig kannen noemen.
Men ziet dns, dat hoofdzakeiyk rekening
moet gehouden worden met die onderteekenaars,
die door de Schelde bedankt werden.
Deze waren meest allen werkzaam in den
scheepsbouw. Onder hen komen voor 2 ge
huwden zonder kinderen, 5 gehuwden met 1
kind, 4 gehuwden met 2 kinderen, 2 gehuwden
met meer kinderen, 1 ongehuwde boven 23
jaar, 1 ongehuwde van 22 jaar, 1 ongehuwde
vau 21, 2 ongehuwden van 20 jaar, 2 onge
huwden van 18 jaar, 1 ongehuwde van 17 jaar
en 1 ongehuwde beneden 17 jaar, in het geheel
dus 13 gehuwden en 9 ongehuwden, terwgl
van deze laatste zelfs 8 den leeftijd van 23
jaar nog niet hebben bereikt en dus moeilgk
allen als werkman kunnen worden beschouwd.
Het verdient nog opmerking dat van deze
onderteekenaars 1 gehuwde en 2 ongehuwden
kort na hun ontslag tijdelijk weder in het werk
gesteld werden en althans niet werkloos
waren toen zij het adres onderteekenden.
De overige onderteekenaars hebben wellicht
gebrek aan werk, aannemende, dat zij werkelijk
werken willen, maar deze kunnen, zooals ik
reeds meen aangetoond te hebben, in geen
minder gnnstigen toestand verkeeren dan in
andere jaren. Velen van hen zonden nu wel
gaarne als werkloozen van de Schelde willen
doorgaan, maar van hen is genoeg bekend, dat,
al verschaft men hun werk, men er toch geen
resultaat van ziet.
Het is verder te algemeen bekend hoe ge
makkelijk het is tal van namen onder een adres
te verkrygen, doch daarby dient zeker niet
het aantal der handteekeningen maar de per
sonen der onderteekenaars den doorslag te geven,
terwijl de andere evengoed hadden kunnen
laten hun naam te schrijven. Een paar namen
van bekwame werklooze werklieden zouden
dan ook zeker meer gewicht in de schaal ge
legd hebben dan een aantal personen, die, wan
neer men er onderzoek naar doet, moeilgk met
den werkman, d. i. met den man, die door
zyne bekwaamheid, werkzaamheid en leefwg ze
de sympathie van ieder weldenkende ondervin
den zal, kunnen gelijk gesteld worden.
Een onderzoek naar de personen dezer on
derteekenaars, dns van de 69 die niet op de
Schelde werkzaam waren, bracht aan het licht
dat een naam dubbel geschreven was, een
naam alleen met den voornaam aangeduid werd,
terwgl vgf nameu hier niet bekend zgn.
Van de 62 overigen zgn 8 gehuwd, zonder
kinderen, 5 gehuwd met 1 kind, 6 gehuwd met
2 kinderen, 7 gehuwd met 3 kinderen, 5 ge
huwd met meer kinderen, 15 ongehuwd boven
23 jaar, 3 ongehuwd van 22 jaar, 2 ongehuwd
van 21 jaar, 1 ongehuwd van 19 jaar, 4 onge
huwd ran 18 jaar, 3 ongehuwd van 17 jaar
en 8 ongehuwd beneden 17 jaar. In aanmer
king nemende de vakken, die tij beoefenen,
komen er onder voor:
sjouwer of losse werkman 23 geh, en 14 ongeh.
zonder beroep
3
9
10
koopman in bet klein
2
n
1
metselaar
2
9
9
1
sigarenmaker
n
9
2
kolenwerker
1
i»
9
schoenmaker
9
L
schilder
9
9
1
timmerman
9
9
1
Van al de onderteekenaars van het adres
kunnen dus eigenlijk sleohts 31 personen,
zijnde 17 gehuwden en 14 ongehuwden, als
vakmannen in aanmerking komen, waaronder
dau ook reeds begrepen zyn de straks ge
noemde werklooze werklieden van de Schelde.
En ik twijfel niet dat, wanneer zy zich by
de vereeniging Hulp in nood aanmelden en het
blijkt bij onderzoek, dat zg gestennd moeten
worden, die vereeniging hen dan ook
gaarne op de eene of andere wijze helpen zal
en hen niet afschepen met een aalmoes, die
voor den werkman beleedigend zou zyn.
Uit het door mij ontvangen sohrijven van
genoemde vereeniging blgkt mij, dat zelts dit
niet noodig is, aangezien de personen zelf door
heeren commissarissen opgezocht worden, en ik
acht het volstrekt nietonwaarschgniyk, datonder
de onderteekenaars van het adres personen
voorkomen, die reeds door Hulp in Nood op
de eene of andere wyze gestennd werden.
Ik meen hiermede van de beschouwing der
personen der onderteekenaars te kunnen af
stappen.
In het adres wordt verder gezegd, dat het
niet te doen is om hulp te verstrekken door
middel van liefdadigheid, maar dat adressan
ten oneindig veel liever werk willen hebbeD,
om alsdan door arbeid zelf in hun onderhoud
te voorzien.
Ieder weldenkende zal zeker deze loffelijke
uiting toejuichen, doch het is gemakkelyker
een dergelijken zin aan het papier toe te ver
trouwen, dan daaraan de gewenschte uitvoering
te geven, en indien er na geen werk te vinden
is, dat men zoo oneindig liever hebben wil,
dan zal men zich toch tevreden moeten stellen
met de pogingen, die gedaan worden om hnlp
te verleenen op de minst kwetsende wyze voor
het eergevoel van den werkman.
Het is zeker die hulpbehoevendheid, die
niet wil vragen, waarmede men het meeste
medelyden moet hebben, en Hulp in Nood heeft
dan ook gedurende haar vyfjarig bestaan ge
toond ook daarvoor een open oog te hebben;
en ik geloof dan ook niet, dat ooit iemand te
klagen heeft gehad over de wgze, waarop
Hulp in Nood steun verleende.
Thans vraag ik nog uwe aandacht voor de
bespreking van het vgftal in het adres ge
noemde werken, al wordt daardoor volstrekt geen
voet gegeven aan eene soort verplichting, die
adressanten schynen te meenen dat op de ge
meente zon rusten, om hen door middel van
werk, van gemeentewege uit te voeren, aan
den kost te helpen.
In de eerste plaats wordt genoemd: het af
graven van een stuk wal aau de tramiyn
Vlissingen—Middelburg, waarmede vermoedeiyk
gedoeld wordt op den wal bij de Doopsgezinde
kerk.
Zooals uwe vergadering bekend is, bestaat
reeds lang het plan, om dat gedeelte wal te
slechten, teneinde aldaar bouwterrein te krygen,
doch tot nogtoe meenden burgemeester en wet
houders daartoe nog geen voorstel te mogen
doen, omdat de hoeveelheid grond lang niet
voldoende is om de gracht te dempen en om
dat de wal uitsluitend uit goeden grond bestaat,
die, wanneer men nu tot slechting overging,
geheel onder zou geraken en dus verwaarloosd
worden. Het plan bestaat om dus liever nog
eenigen tijd te wachten en dit gedeelte gracht
eerst voor een deel aan te vullen, zooals thans
op een ander gedeelte door middel van de
puinplaats geschiedt.
Van het aangegeven werk kan de uitvoering
dus thans niet door burgemeester en wethou.
ders aan den Raad worden aanbevolen, als
zijnde dit niet in het belang der gemeente.
Ten tweede wordt aangegeven het uitdiepen
der kaaien en het brengen van het slyk op
stroom.
Hoe adressanten over die werkverschaffing
denken is ons niet bekend, doch wel weten
wg, dat dit voorstel al zeer weinig werk
aan de betreffende werkloozen zou geven, die
zeker nimmer dergelijke grondwerken uitvoer
den en gewis niet bedacht hebben hoe en op
welke wijze het slijk op stroom moet gebracht
worden.
Daarvoor toch zullen schuiten benoodigd zgn,
waarvan de huur of aanschaffing den werk
loozen reeds niet ten goede zou komen, maar
wel aan de gemeente veel geld zou kosten.
Hierbij kan nog opgemerkt worden, dat, door
zulk werk toe te vertrouwen aan personen,
die geen varensgezel zijn, alsmede met het oog
op het seizoen, onverantwoordelijk zou gehan
deld worden ten opzichte van het gevaar, waar
aan dergelijke schuiten op de rivier blootstaan.
Hetzelfde kan nagenoeg omtrent het 4e punt
gezegd worden, nl. het opruimen of dempen
van de Kaaskade.
Dit werk zou uwe vergadering zeker toe
lachen doch wanneer aan genoemde haven iets
werd verricht zou het toch zeker niet opruimen
of uitdiepen zgn, maar wei dempen. Daarvoor
is natuurlijk veel grond noodig, die men in de
nabyheid niet kan bekomen en waarom dan
ook dit voorstel, evenals het vorige, naar de
meening van burgemeester en wethouders op
dit oogenblik niet uit te voeren is.
Het 3de punt, nl. het bestraten en opnieuw
straten van vele straten in de achterbuurten, is
mede een werk, dat zeer zeker in het belang
van de gemeente zou zijn, doch ook dergelijk
werk is gemakkelijker in een adres te ver-
melden dan uit te voeren.
De gemeenteraad en het Dagelijksch bestuur
zullen zeker mede de wenschelgkheid erkennen
van verbetering van vele straten, doch het met
my eens zgn, dat het volstrekt niet ieders
werk is om straten te maken. Ook dient
daarbg rekening te worden gehouden met de
hooge sommen, die voor de beDOodigde nieuwe
keien besteed zouden moeten worden. Van dit
werk zon dus ook slechts maar een zeer klein
gedeelte den werkloozen ten goede komen,
omdat, al kon men voor dit werk geschikte
personen vinden, slechts aan zeer weinigen
werk zou verschaft worden.
Het 5de en laatste punt, in het adres ver
meld, is zeker een van de punten, die vooral
met het oog op de hygiëne de grootste toe
juiching zou verdienen, Daarmede toch zou
aan velen, die thans slecht behuisd zijn, een
weldaad worden bewezen, en tevens werk
worden versohaft. Doch aan dat voorstel is
helaas ook eene groote schaduwz'yde verbonden,
die het onuitvoerbaar maakt, en wel deze, dat
het in gaenen deele op den weg van de
gemeente ligt om woningen af te breken en op
te bouwen.
Bovendien zou ook daarvoor zoo veel geld aan
materialen noodig zgn, dat ook wederom
betrekkelijk weinig voordeel aan den werk
looze zoa gegeven worden.
Het afkeuren van particuliere woningen is
ook nog maar niet zoo in eens geschied, terwijl
het een maatregel is, die om zyne diep
ingrypen in de eigendomsrechten van de inge
zetenen niet dan in de uiterste gevallen door
den raad zal aangewend worden.
Tot ons leedwezen zyn dus al deze voor
stellen, hoe goed ook bedoeld, door de ge
meente thans niet uit te voeren, terwgl nog de
groote vraag ryst, van waar al het geld zou
moeten komen om de kosten dier werken te
dekken. Wel zijn adressanten zoo welwillend
om aan nwe vergadering het sluiten eener
geldleening, zoo mogelgk renteloos, aan de
hand te doen, maar tot nog toe geloof ik niet,
dat het middel ontdekt is, om zoo maar
rentelooze leeningen te sluiten. Trouwens zou
dan toch ook nog in de aflossing voorzien
moeten worden, want geen der genoemde
werken is productief genoeg om te kunnen
denken dat ooit de daarvoor best eedde gelden
in de gemeentekas znllen terugvloeien. Hy,
die dus met de gemeente eene rentelooze
leening aanging, zon op de aflossing lang
kannen wachten.
Hoe adressanten aan al deze voorstellen
komen is niet moeilijk te verklaren, aangezien
de heer Van der Veer bij zijn aan my gebracht
bezoek dezelfde zaken te berde bracht, waarop
ik hem toen reeds op de onuitvoerbaarheid
gewezen heb.
Er is nog een werk, dat tot myne verwon
dering niet in het adres vermeld wordt, n. 1.
het uitdiepen van de vest by den watertoren,
waarin de riolen uitkomen, en daarbg het ma
ken van een oprit naar den boulevard van af
de Coosje-Bnskenstraat. Dat werk zou het
dagelijksch bestuur zeker het liefste van alle
uitgevoerd zien, omdat het het best uitvoerbaar
is, doch hoewel daarvoor reeds plannen werden
gemaakt, toch blgkt dat het ook nog zoo een
voudig niet is, en dat er bovendien zoo heel
veel menschen niet voor benoodigd zouden
zijn, terwijl de kosten mede een aanzienlyke
som zouden bedragen.
Hiermede meen ik het adres voldoende toe
gelicht te hebben, dat over het algemeen den
indruk geeft, alsof het een gevolg is van de
bespreking, door den heer Van der Veer en
de 3 anderen met mg ten raadhnize gehouden,
en dus een voortvloeisel van de bewuste ver
gadering, waarop ik vroeger wees.
Aangezien het nu verder uit de bg de arm
besturen gevraagde en verkregen inlichtingen
blijkt dat door werklieden geene ondersteuning
werd gevraagd, hetgeen ik bier gaarne met
waardeering vermeld, omdat daaruit wederom
het karakter van den werkman spreekt, zoo
hebben we alleen nog na te gaan wat door de
vereeniging Hulp in Nood gedaan werd en
wordt en waarvan ik een schryven van den
volgenden inhoud ontving:
Vlissingen, 29 November 1892.
Naar aanleiding van uwe missive no. 389 van
22 dezer inzake onderstand aan werkloozen
hebben wg de eer UEd. Achtb. het volgende
te berichten.
Het is ongeveer 2 maanden geleden, dat aan
ons geruchten ter oore kwamen, dat het ontslaan
van werklieden aan de kon. maatsch. de Schelde
wegens gebrek aan werk een grooteren omvang
zon krggen dan eerst vermoed werd.
Hoe meer wy van verschillende zijden om
trent de toestanden ingelicht werden, hoe meer
het ons duidelijk werd, dat het de plicht vau
de vereeniging Hulp in Nood was, om zoo
mogelgk krachtdadig handelend op te treden.
In de bestuursvergadering van 31 October jl.
werd dit punt zeer breedvoerig besproken,
waarvan het gevolg was, dat besloten werd,
dat de vereeniging zioh het lot der werkloozen
moest aantrekken.
Een blik in de boeken van den penning
meester maakte ons duidelgk, dat onze middelen
ternauwernood zouden kunnen dienen om te
voorzien in de behoeften dergenen, wier lot de
vereeniging zich in gewone omstandigheden
aantrekt.
Daarom werd besloten om te trachten eene
collecte voor dit doel te houden.
Zooals UEd. Achtb. bekend is, werd door
u aan eene commissie uit het bestuur, bestaande
uit den voorzitter en den vice-voorzitter, den
5en November verlof gegeven om met eene
inschrijvingslijst aan de huizen der ingezetenen
rond te gaan teneinde bgdragen in te zamelen.
Heeren commissarissen belastten zich geheel
vrijwillig met die niet gemakkelijke en in
sommige opzichten zoo ondankbare taak. Dank
echter het door n gegeven krachtige voorbeeld
hebben de ingezetenen gevolg gegeven aan de
uitnoodiging van het bestuur, opgenomen in het
ingezonden stuk van den secretaris in de Vlis
singsche courant van 4 November 1892 no. 130
Ofschoon nog niet alle bgdragen ontvangen
zgn, kunnen we toch rekenen, dat we overeen
bedrag van 1300 beschikking hebben gekregen.
Toen we zagen, dat onze pogingen met
succes bekroond zouden worden, besloten we
tevens onmiddelyk handelend op te treden.
Natouriyk rees de vraag bg ons hoe in de
behoeften voorzien zou worden.
Verschillende punten werden besproken. In
de eerste plaats werkverschaffing. De onder
vinding, in een vorig seizoen opgedaan, deed
ons besluiten die soort van werkverschaffing
niet te herhalen.
Het verrichten van eenig werk van openbaar
nut, b. v. het afgraven van wallen, het maken
van een toegangsweg naar den boulevard enz.,
stuitte af op de hooge kosten van zulke werken
en ook op de omstandigheid, dat daarmede de