MiËelMrpclie Courant BIJVOEGSEL Maandag 5 December 1892, no. 287. Middelburg 3 December. De werkloosheid te Ylissingen. ▼AX DB TAB De rede, door den burgemeester, den beer Tutein Noltbenius, naar aanleiding van het adres der werkloozen in de Vrijdag gehouden raadszitting, uitgesproken, luidde als volgt: Mijne heeren Naar aanleiding van het adres van J. La- bruijère en 90 anderen aan den Gemeenteraad, waarin zij, op grond dat zij werkloos zijn, verzoeken, dat de Raad besluite tot het doen uitvoeren van eenige werken, in dat adres aan gegeven, en waardoor zij niet langer zonder verdiensten zonden zijn, heb ik de eer U het volgende ter toelichting mede te deelen. Zooals u bekend is, werden er in den laatsten tijd tengevolge van slapte in de werkzaamheden aan de Kon. maatsch. de Schelde, scheepsbouw- en werktuigenfabriek alhier, vele werklieden, tot nog toe een getal van 206, bedankt. Hiervan evenwel wonen er elders 60, terwijl de overblijvenden zijn te splitsen in 79 ge huwden en 67 ongehuwden, waarvan echter weder na korten tijd 37 gehuwden en 4 onge huwden tijdelijk werkzaam werden gesteld, zoodat nu nog 42 gehuwde en 63 ongehuwde werklieden der Schelde zonder werk zijn en waarvan dan nog 25 personen tot de zoo genaamde losse werklieden der fabriek kunnen gerekend worden en die dus niet behooren tot het vaste personeel, doch slechts bij drukke werkzaamheden, zooals in de laatste jaren, worden aangenomen, en verder 40 jongens. Tot het afdanken der werklieden ging de directie der maatschappij slechts in den uitersten nood over en zelfs toen nog werd zeer gelei delik gehandeld en wel in de eerste plaats door het verminderen van werkuren, waardoor meerdere personen in het werk konden blijven. Verder werden zooveel mogelijk alleen onge- tronwden bedankt, doch eindelijk was de di rectie wel gedwongen dit ook te doen met gehnwden, omdat, waar geen werk is, moeilijk verlangd kan worden, dat men werklieden in het werk houdt. In elk geval kan ik hier constateeren, dat door de Maatschappij de Schelde in allen deele zoo welwillend mogelijk gehandeld is en dat het bedanken van werkvolk een onvermijdelijk gevolg was van het ontbreken op dit oogen- blik van groote werken. Voor deze wijze van handelen komt dus zeker een woord van lof aan den heer direc teur der fabriek toe. Tengevolge van deze werkloosheid meende het bestnnr der voreeniging Iiulp in Hood alhier het initiatief te moeten nemen om te trach ten gelden bijeen te brengen om daarmede de gezinnen, die het noodig hadden, te stennen, hetzij door werkverschaffing, hetzij op andere doelmatige wijze, waarbij in de eerste plaats in het oog wordt gehouden, dat men de zoo zeer te waardeeren trots van den werkman niet kwetst, die oneindig liever werkt en ver dient dan een aalmoes aanneemt. Dat initiatief was in alle opzichten toe te juichen, waarom ik dan ook als burgemeester gaarne daaraan mijne medewerking verleende, overtuigd als ik was, dat de ingezetenen eveneens met genoegen een deel van het hunne zouden afzonderen om de buiten hun schuld bedankte werklieden te helpen deze moeielijke tijden te doorworstelen en hen, die door hun groot aan tal aan de neringdoenden alhier steeds voor deel aanbrachten, nu ook omgekeerd, zooveel in hun vermogen was, te steunen. Dat vertrouwen op de menschlievendheid werd dan ook niet beschaamd, getuige de aan merkelijke som, die aau heeren commissarissen van Hulp in Nood bij hun persoonlijk bezoek door de ingezetenen werd ter hand gesteld. Een woord van warme dank aan genoemd bestuur is hier zeker op zijn plaats. Dat toch werkte voor een nuttig en edel doel; en ik twij tel niet of de welgezinde werk man, die zeer goed weet dat men zijn trots, om geene aalmoezen aan te nemen, waardeert, zal de pogingen van Hulp in Nood hebben toegejuicht en zal zich niet beleedigd gevoelen, waar men hem, nu hij buiten zijn schnld zon der werk is, op kiesche wijze, zooals dat van Hulp in Nood algemeen bekend is, wil helpen. Helaas werden, zooals meer gebeurt, de goede bedoelingen van genoemd bestuur door anderen miskend, gelukkig slechts door een klein ge deelte der ingezetenen, in het bijzonder door de afdeeling Vlissingen van den Sociaal-demo- cratischen bond. Deze meende, dat het oogenblik was aange broken om eene beweging op touw te zeten, waardoor men de gemeente zou noodzaken, door het doen, uitvoeren van werken, aan de werkloosheid te gemoet te komen. Evenals te Middelburg geschied was, werdeD ook hier de werkloozen door middel van een strooibiljet, onderteekend door het beBtuur der afdeeling Vlissiagen van dea Sociaal-democra- tischen bond, tot eene vergadering nitgenoodigd, te houden op Dinsdag 15 November. In dat strooibiljet, waarvan een exemplaar hierbij wordt overgelegd, werd niet alleen aan het gemeentebestuur verweten, dat het zijn plicht niet deed, maar werden ook de goede bedoelingen van Hulp in Nood op zeer te ver- oordeelen wijze in een verkeerd daglicht gesteld en gezegd, dat het slechts het doel was den werkman een aalmoes te geven, waarvoor hij echter moeet bedanken, omdat hij recht op werk had. Genoemde vergadering, die dus niet van de werkloozen, zooals men ion meenen, uitging, maar belegd was door het bestuur van de af deeling Vlissingen van den Sociaal-democrati- echen bond, en waarin dat bestuur voorzat en door den heer Van der Veer het woord gevoerd werd, werd den 15 November in de zaal van den heer Kuipers gehouden. Gelukkig kan hierbij worden vermeld, en hiermede zij openly k een woord van hulde aan den werkman gebracht, dat in die vergadering weinig eigeniyke werklooze werklieden tegen woordig waren; het meerendeel bestond nit nieuwsgierigen, terwijl slechts een klein ge deelte kan geacht worden met de leider der vergadering te sympathiseeren. Wat in die bijeenkomst besproken werd, behoeft niet verder te worden vermeld, alleen was daarvan het gevolg, dat door den spreker werd voorgesteld een bezoek aan den burge meester te brengen met eenige personen, die zich daartoe bereid verklaarden, teneinde te bespreken, wat van gemeentewege in het be- laDg van den werkman kon gedaan worden. Ten slotte werden de aanwezige werkloozen nog opgewekt om toch vooral in grooten ge tale voor het raadhuis te verscbynen, opdat de betooging indruk zou maken. Den 16 November, des morgens te 10 uren, werden bij mij ten raadhnize 4 personen aan gediend, die mij te spreken verzochten. Nadat mij door den bode de namen waren opgegeven kwamen bg mij binnen: lo J. C. van der Veer, van beroep boekdruk ker, oud 23 jaar, eerst sedert 24 October 1892 alhier woonachtig, komende uit 's Gravenhage; 2. J. J. Thomas, oud 49 jaren, van beroep gtnid, sedert 4 jaren werkzaam geweest aan de Schelde, doch van af 1 October jl. wegens verminderde werkzaamheden ontslagen 3. P. J. J. Thienpont, oud 61 jaren, geëxami neerd stuurman ter koopvaardij, thans sjouwer; en 4. M. de Weerd, oud 64 jaren, zonder bepaald beroep en doorloopend zonder vast werk die mg bij monde van eerstgenoemde fn het belang van werkloozen wenschten te spreken. Het gewicht dezer bespreking beseffende, achtte ik het wenschelgk een ambtenaar te laten komen, die van het te verhandelen zooveel mogelijk woordelijk aanteekening kon houden, om daarvan later een verslag samen te stellen. Ik heb de eer dat verslag hierbij ter kennis neming over te leggen. Daaruit blijkt in hoofdzaak, dat geen der leden van de deputatie een volmacht kon overleggen, waarbij zij gemachtigd werden om mg namens de vergadering van werkloozen van den 15en November over hunne belangen te raadplegen. Daarom begon ik ook met te zeggen, dat dit bezoek voor mg van weinig waarde was, omdat wel iedereen by my kon komen en zeggen, dat hg namens de werkloozen sprak, en dat ik hen wel te woord wilde staan, maar dat ik hen, waar zij geen mandaat konden overleggen niet beschouwde als eene depu tatie van werkloozen. Verder bleek mij, dat de heer Van der Veer, die zich als woordvoerder kenmerkte, krachtens welke opdracht is mij mede niet bekend, doch vermoedelijk had hij zichzelven die taak opgedragen, eerst sedert 2 maanden te Vlissingen verbleef en zelf geen werklooze was en evenmin werkman van de fabriek de Schelde was geweest, maar boekdrukker van beroep, en dat hg niet door de werkloozen uitgenoodigd was om voor hen te komen epreken, maar door de afdeeling Vlissingen van den Sociaal-democratischen bond alhier. Ik zeide hem daarop, dat ik niet goed be greep, wat hg bij mij kwam doen of het moest zyn voor zgne eigen belangen, maar dat dit ook geen zin had, want bij advertentie in de Middelburgsche courant annonoeerde by, dat hg te Middelburg een winkel zon openen. Toen mij dus bleek, dat de heer Van der Veer eigenlijk zonder eenige reden by mij kwam, richtte ik het woord tot de 3 andere personen, van wie mg uit hunne mededeelingen gebleken was, dat zij Vlissingers zijn, doch waarvan er slechts een vroeger op de fabriek de Scheld: werkzaam en nu sedert 9 weken daarvan ontslagen wasterwijl de beide andere personen, die in den regel van los werk leefden, althans in de laatste jaren niet op de Schelde werkzaam zgn geweest. Ik voor mij ben overtuigd, dat deze drie personen met den leider der vergadering zijn medegegaan zonder eigenlijk goed te begrijpen wat de bedoeling van hun gang was. De eerste o. a. begon met de mededeeling dat hij wel werkloos, maar geen sociaal democraat was. Hy dus hoorde in het gezel schap niet 'thuis, evenmin als de beide anderen, want die personen heetten volgens den heer Van der Veer met hem eene deputatie vau de bewuste vergadering en deze ging uit van de sociaal-democraten. Ik geloot dus, dat zg geheel te goeder trouw waren mede gekomen en ik heb hun dan ook gezegd, dat het mij als burgemeester speet, dat zij, wanneer zij mij iets mede te deelen of te vragen hadden, niet alleen bij mg kwamen, maar dat wel deden in gezelschap van een vreemdeling. Ik verzocht hun tevens znlks aan de andere werkloozen, die hen zouden hebben afgevaardigd, te willen mededeelen. Het verdere van ons onderhond laat ik hier thans onbesproken. Alleen heb ik ten slotte nog aan de drie genoemde Vlissingers uitdrukkelijk gezegd, dat het aan een ieder natuurlyk vrijstaat, om een adres aan den gemeenteraad te richten, en dat ik hnn dit niet aan- maar ook niet afraadde, omdat ik daarop geen invloed wilde uitoefe nen maar dat, ingeval eenige werkloozen van plan mochten zyn om zulk een adres tot den raad te richten, ik hun dan in hun eigen belang in overweging gaf, om het adres dan uiet door den heer Van der Veer te laten tee kenen, omdat het naar myne meening een be- droevenden indruk op den raad zou maken, dat de Vlissingsche werkloozen daartoe de hnlp noodig hadden van een vreemdeling. Eindeiyk zeide ik hun dat zij aan de Vlis singsche werklieden de verzekering konden geven, dat zoowel de meer gegoede ingezetenen als de burgemeester te veel hart voor den werkman hadden, dan dat niet alles naar ver mogen zon worden gedaan om den thans zonder werk zijnden werklieden zooveel mogelijk hulp en steun te verschaffen en dat men te goed de trots en het gevoel van eigenwaarde van den werkman kende en waardeerde, dan dat men hem met een aalmoes zou afschepen, maar dat voor dat alles zeer zeker de hulp en voorspraak van een vreemdeling niet noodig, noch zelfs wenschelgk was. Daarmede was ons onderhoud afgeloopen en kwam daarop den 19 November het onderhavige adres aan den gemeenteraad in. Het zij mg thans veroorloofd met een enkel woord dat adres te beschouwen, waarna het te dezer zake door burgemeester en wethouders gedane voorstel in behandeling kan komen. In genoemd adres dan wordt in de eerste plaats gewezen, dat de onderteekenaars, mede tengevolge der weinige werkzaamheden op de kon. fabriek de Schelde als door andere om standigheden, werkloos zijn en daardoor zon der middelen tot onderhoud van het gezin. De onderteekenaars kannen dus verdeeld worden in werkloozen tengevolge van de wei nige werkzaamheden op de Schelde, en in werk loozen, tengevolge van andere omstandigheden. De eerstgenoemden zgn er zeker; zooals nauwkeurig is nagegaan nit welwillend door den heer directeur der Schelde verstrekte in lichtingen, bedraagt hnn getal 22. Deze ver- keeren dus voor het oogenblik in een buiten gewonen toestand. Ik kom later op die personen terug. Het andere gedeelte, dus de werkloozen tengevolge van andere oorzaken, bestaat groo- tendeels uit personen, die blijkens ingesteld onderzoek behooren tot hen, die men wel permanente werkloozen zou kunnen noemen en die in dezen winter niet talrgker zgn dan anders. Trouwens is ons ook niet bekend dat de andere werkzaamheden, dus die der Schelde uitgezonderd, minder zijn dan in andere jaren. Integendeel, wanneer men nagaat, wat er gebouwd wordt en hoeveel werk er daardoor is voor werklieden, die niet op de Schelde waren, zou men in het algemeen den toestand nog niet zoo ongunstig kannen noemen. Men ziet dns, dat hoofdzakeiyk rekening moet gehouden worden met die onderteekenaars, die door de Schelde bedankt werden. Deze waren meest allen werkzaam in den scheepsbouw. Onder hen komen voor 2 ge huwden zonder kinderen, 5 gehuwden met 1 kind, 4 gehuwden met 2 kinderen, 2 gehuwden met meer kinderen, 1 ongehuwde boven 23 jaar, 1 ongehuwde van 22 jaar, 1 ongehuwde vau 21, 2 ongehuwden van 20 jaar, 2 onge huwden van 18 jaar, 1 ongehuwde van 17 jaar en 1 ongehuwde beneden 17 jaar, in het geheel dus 13 gehuwden en 9 ongehuwden, terwgl van deze laatste zelfs 8 den leeftijd van 23 jaar nog niet hebben bereikt en dus moeilgk allen als werkman kunnen worden beschouwd. Het verdient nog opmerking dat van deze onderteekenaars 1 gehuwde en 2 ongehuwden kort na hun ontslag tijdelijk weder in het werk gesteld werden en althans niet werkloos waren toen zij het adres onderteekenden. De overige onderteekenaars hebben wellicht gebrek aan werk, aannemende, dat zij werkelijk werken willen, maar deze kunnen, zooals ik reeds meen aangetoond te hebben, in geen minder gnnstigen toestand verkeeren dan in andere jaren. Velen van hen zonden nu wel gaarne als werkloozen van de Schelde willen doorgaan, maar van hen is genoeg bekend, dat, al verschaft men hun werk, men er toch geen resultaat van ziet. Het is verder te algemeen bekend hoe ge makkelijk het is tal van namen onder een adres te verkrygen, doch daarby dient zeker niet het aantal der handteekeningen maar de per sonen der onderteekenaars den doorslag te geven, terwijl de andere evengoed hadden kunnen laten hun naam te schrijven. Een paar namen van bekwame werklooze werklieden zouden dan ook zeker meer gewicht in de schaal ge legd hebben dan een aantal personen, die, wan neer men er onderzoek naar doet, moeilgk met den werkman, d. i. met den man, die door zyne bekwaamheid, werkzaamheid en leefwg ze de sympathie van ieder weldenkende ondervin den zal, kunnen gelijk gesteld worden. Een onderzoek naar de personen dezer on derteekenaars, dns van de 69 die niet op de Schelde werkzaam waren, bracht aan het licht dat een naam dubbel geschreven was, een naam alleen met den voornaam aangeduid werd, terwgl vgf nameu hier niet bekend zgn. Van de 62 overigen zgn 8 gehuwd, zonder kinderen, 5 gehuwd met 1 kind, 6 gehuwd met 2 kinderen, 7 gehuwd met 3 kinderen, 5 ge huwd met meer kinderen, 15 ongehuwd boven 23 jaar, 3 ongehuwd van 22 jaar, 2 ongehuwd van 21 jaar, 1 ongehuwd van 19 jaar, 4 onge huwd ran 18 jaar, 3 ongehuwd van 17 jaar en 8 ongehuwd beneden 17 jaar. In aanmer king nemende de vakken, die tij beoefenen, komen er onder voor: sjouwer of losse werkman 23 geh, en 14 ongeh. zonder beroep 3 9 10 koopman in bet klein 2 n 1 metselaar 2 9 9 1 sigarenmaker n 9 2 kolenwerker 1 i» 9 schoenmaker 9 L schilder 9 9 1 timmerman 9 9 1 Van al de onderteekenaars van het adres kunnen dus eigenlijk sleohts 31 personen, zijnde 17 gehuwden en 14 ongehuwden, als vakmannen in aanmerking komen, waaronder dau ook reeds begrepen zyn de straks ge noemde werklooze werklieden van de Schelde. En ik twijfel niet dat, wanneer zy zich by de vereeniging Hulp in nood aanmelden en het blijkt bij onderzoek, dat zg gestennd moeten worden, die vereeniging hen dan ook gaarne op de eene of andere wijze helpen zal en hen niet afschepen met een aalmoes, die voor den werkman beleedigend zou zyn. Uit het door mij ontvangen sohrijven van genoemde vereeniging blgkt mij, dat zelts dit niet noodig is, aangezien de personen zelf door heeren commissarissen opgezocht worden, en ik acht het volstrekt nietonwaarschgniyk, datonder de onderteekenaars van het adres personen voorkomen, die reeds door Hulp in Nood op de eene of andere wyze gestennd werden. Ik meen hiermede van de beschouwing der personen der onderteekenaars te kunnen af stappen. In het adres wordt verder gezegd, dat het niet te doen is om hulp te verstrekken door middel van liefdadigheid, maar dat adressan ten oneindig veel liever werk willen hebbeD, om alsdan door arbeid zelf in hun onderhoud te voorzien. Ieder weldenkende zal zeker deze loffelijke uiting toejuichen, doch het is gemakkelyker een dergelijken zin aan het papier toe te ver trouwen, dan daaraan de gewenschte uitvoering te geven, en indien er na geen werk te vinden is, dat men zoo oneindig liever hebben wil, dan zal men zich toch tevreden moeten stellen met de pogingen, die gedaan worden om hnlp te verleenen op de minst kwetsende wyze voor het eergevoel van den werkman. Het is zeker die hulpbehoevendheid, die niet wil vragen, waarmede men het meeste medelyden moet hebben, en Hulp in Nood heeft dan ook gedurende haar vyfjarig bestaan ge toond ook daarvoor een open oog te hebben; en ik geloof dan ook niet, dat ooit iemand te klagen heeft gehad over de wgze, waarop Hulp in Nood steun verleende. Thans vraag ik nog uwe aandacht voor de bespreking van het vgftal in het adres ge noemde werken, al wordt daardoor volstrekt geen voet gegeven aan eene soort verplichting, die adressanten schynen te meenen dat op de ge meente zon rusten, om hen door middel van werk, van gemeentewege uit te voeren, aan den kost te helpen. In de eerste plaats wordt genoemd: het af graven van een stuk wal aau de tramiyn Vlissingen—Middelburg, waarmede vermoedeiyk gedoeld wordt op den wal bij de Doopsgezinde kerk. Zooals uwe vergadering bekend is, bestaat reeds lang het plan, om dat gedeelte wal te slechten, teneinde aldaar bouwterrein te krygen, doch tot nogtoe meenden burgemeester en wet houders daartoe nog geen voorstel te mogen doen, omdat de hoeveelheid grond lang niet voldoende is om de gracht te dempen en om dat de wal uitsluitend uit goeden grond bestaat, die, wanneer men nu tot slechting overging, geheel onder zou geraken en dus verwaarloosd worden. Het plan bestaat om dus liever nog eenigen tijd te wachten en dit gedeelte gracht eerst voor een deel aan te vullen, zooals thans op een ander gedeelte door middel van de puinplaats geschiedt. Van het aangegeven werk kan de uitvoering dus thans niet door burgemeester en wethou. ders aan den Raad worden aanbevolen, als zijnde dit niet in het belang der gemeente. Ten tweede wordt aangegeven het uitdiepen der kaaien en het brengen van het slyk op stroom. Hoe adressanten over die werkverschaffing denken is ons niet bekend, doch wel weten wg, dat dit voorstel al zeer weinig werk aan de betreffende werkloozen zou geven, die zeker nimmer dergelijke grondwerken uitvoer den en gewis niet bedacht hebben hoe en op welke wijze het slijk op stroom moet gebracht worden. Daarvoor toch zullen schuiten benoodigd zgn, waarvan de huur of aanschaffing den werk loozen reeds niet ten goede zou komen, maar wel aan de gemeente veel geld zou kosten. Hierbij kan nog opgemerkt worden, dat, door zulk werk toe te vertrouwen aan personen, die geen varensgezel zijn, alsmede met het oog op het seizoen, onverantwoordelijk zou gehan deld worden ten opzichte van het gevaar, waar aan dergelijke schuiten op de rivier blootstaan. Hetzelfde kan nagenoeg omtrent het 4e punt gezegd worden, nl. het opruimen of dempen van de Kaaskade. Dit werk zou uwe vergadering zeker toe lachen doch wanneer aan genoemde haven iets werd verricht zou het toch zeker niet opruimen of uitdiepen zgn, maar wei dempen. Daarvoor is natuurlijk veel grond noodig, die men in de nabyheid niet kan bekomen en waarom dan ook dit voorstel, evenals het vorige, naar de meening van burgemeester en wethouders op dit oogenblik niet uit te voeren is. Het 3de punt, nl. het bestraten en opnieuw straten van vele straten in de achterbuurten, is mede een werk, dat zeer zeker in het belang van de gemeente zou zijn, doch ook dergelijk werk is gemakkelijker in een adres te ver- melden dan uit te voeren. De gemeenteraad en het Dagelijksch bestuur zullen zeker mede de wenschelgkheid erkennen van verbetering van vele straten, doch het met my eens zgn, dat het volstrekt niet ieders werk is om straten te maken. Ook dient daarbg rekening te worden gehouden met de hooge sommen, die voor de beDOodigde nieuwe keien besteed zouden moeten worden. Van dit werk zon dus ook slechts maar een zeer klein gedeelte den werkloozen ten goede komen, omdat, al kon men voor dit werk geschikte personen vinden, slechts aan zeer weinigen werk zou verschaft worden. Het 5de en laatste punt, in het adres ver meld, is zeker een van de punten, die vooral met het oog op de hygiëne de grootste toe juiching zou verdienen, Daarmede toch zou aan velen, die thans slecht behuisd zijn, een weldaad worden bewezen, en tevens werk worden versohaft. Doch aan dat voorstel is helaas ook eene groote schaduwz'yde verbonden, die het onuitvoerbaar maakt, en wel deze, dat het in gaenen deele op den weg van de gemeente ligt om woningen af te breken en op te bouwen. Bovendien zou ook daarvoor zoo veel geld aan materialen noodig zgn, dat ook wederom betrekkelijk weinig voordeel aan den werk looze zoa gegeven worden. Het afkeuren van particuliere woningen is ook nog maar niet zoo in eens geschied, terwijl het een maatregel is, die om zyne diep ingrypen in de eigendomsrechten van de inge zetenen niet dan in de uiterste gevallen door den raad zal aangewend worden. Tot ons leedwezen zyn dus al deze voor stellen, hoe goed ook bedoeld, door de ge meente thans niet uit te voeren, terwgl nog de groote vraag ryst, van waar al het geld zou moeten komen om de kosten dier werken te dekken. Wel zijn adressanten zoo welwillend om aan nwe vergadering het sluiten eener geldleening, zoo mogelgk renteloos, aan de hand te doen, maar tot nog toe geloof ik niet, dat het middel ontdekt is, om zoo maar rentelooze leeningen te sluiten. Trouwens zou dan toch ook nog in de aflossing voorzien moeten worden, want geen der genoemde werken is productief genoeg om te kunnen denken dat ooit de daarvoor best eedde gelden in de gemeentekas znllen terugvloeien. Hy, die dus met de gemeente eene rentelooze leening aanging, zon op de aflossing lang kannen wachten. Hoe adressanten aan al deze voorstellen komen is niet moeilijk te verklaren, aangezien de heer Van der Veer bij zijn aan my gebracht bezoek dezelfde zaken te berde bracht, waarop ik hem toen reeds op de onuitvoerbaarheid gewezen heb. Er is nog een werk, dat tot myne verwon dering niet in het adres vermeld wordt, n. 1. het uitdiepen van de vest by den watertoren, waarin de riolen uitkomen, en daarbg het ma ken van een oprit naar den boulevard van af de Coosje-Bnskenstraat. Dat werk zou het dagelijksch bestuur zeker het liefste van alle uitgevoerd zien, omdat het het best uitvoerbaar is, doch hoewel daarvoor reeds plannen werden gemaakt, toch blgkt dat het ook nog zoo een voudig niet is, en dat er bovendien zoo heel veel menschen niet voor benoodigd zouden zijn, terwijl de kosten mede een aanzienlyke som zouden bedragen. Hiermede meen ik het adres voldoende toe gelicht te hebben, dat over het algemeen den indruk geeft, alsof het een gevolg is van de bespreking, door den heer Van der Veer en de 3 anderen met mg ten raadhnize gehouden, en dus een voortvloeisel van de bewuste ver gadering, waarop ik vroeger wees. Aangezien het nu verder uit de bg de arm besturen gevraagde en verkregen inlichtingen blijkt dat door werklieden geene ondersteuning werd gevraagd, hetgeen ik bier gaarne met waardeering vermeld, omdat daaruit wederom het karakter van den werkman spreekt, zoo hebben we alleen nog na te gaan wat door de vereeniging Hulp in Nood gedaan werd en wordt en waarvan ik een schryven van den volgenden inhoud ontving: Vlissingen, 29 November 1892. Naar aanleiding van uwe missive no. 389 van 22 dezer inzake onderstand aan werkloozen hebben wg de eer UEd. Achtb. het volgende te berichten. Het is ongeveer 2 maanden geleden, dat aan ons geruchten ter oore kwamen, dat het ontslaan van werklieden aan de kon. maatsch. de Schelde wegens gebrek aan werk een grooteren omvang zon krggen dan eerst vermoed werd. Hoe meer wy van verschillende zijden om trent de toestanden ingelicht werden, hoe meer het ons duidelijk werd, dat het de plicht vau de vereeniging Hulp in Nood was, om zoo mogelgk krachtdadig handelend op te treden. In de bestuursvergadering van 31 October jl. werd dit punt zeer breedvoerig besproken, waarvan het gevolg was, dat besloten werd, dat de vereeniging zioh het lot der werkloozen moest aantrekken. Een blik in de boeken van den penning meester maakte ons duidelgk, dat onze middelen ternauwernood zouden kunnen dienen om te voorzien in de behoeften dergenen, wier lot de vereeniging zich in gewone omstandigheden aantrekt. Daarom werd besloten om te trachten eene collecte voor dit doel te houden. Zooals UEd. Achtb. bekend is, werd door u aan eene commissie uit het bestuur, bestaande uit den voorzitter en den vice-voorzitter, den 5en November verlof gegeven om met eene inschrijvingslijst aan de huizen der ingezetenen rond te gaan teneinde bgdragen in te zamelen. Heeren commissarissen belastten zich geheel vrijwillig met die niet gemakkelijke en in sommige opzichten zoo ondankbare taak. Dank echter het door n gegeven krachtige voorbeeld hebben de ingezetenen gevolg gegeven aan de uitnoodiging van het bestuur, opgenomen in het ingezonden stuk van den secretaris in de Vlis singsche courant van 4 November 1892 no. 130 Ofschoon nog niet alle bgdragen ontvangen zgn, kunnen we toch rekenen, dat we overeen bedrag van 1300 beschikking hebben gekregen. Toen we zagen, dat onze pogingen met succes bekroond zouden worden, besloten we tevens onmiddelyk handelend op te treden. Natouriyk rees de vraag bg ons hoe in de behoeften voorzien zou worden. Verschillende punten werden besproken. In de eerste plaats werkverschaffing. De onder vinding, in een vorig seizoen opgedaan, deed ons besluiten die soort van werkverschaffing niet te herhalen. Het verrichten van eenig werk van openbaar nut, b. v. het afgraven van wallen, het maken van een toegangsweg naar den boulevard enz., stuitte af op de hooge kosten van zulke werken en ook op de omstandigheid, dat daarmede de

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1892 | | pagina 5