40 ZITTING YAN VRIJDAG 4 NOVEMBER 1892. pen worden. Daarom heb ik gezwegenmaar nu dit voorstel ook in stemming komt, zelfs als het voorstel van den heer Fokker wordt aangenomen, wensch ik te vragen of er dan nog na de stemming over het voorstel-Fokker gelegenheid is te spreken over het voorstel van den heer Van Waesberghe Janssen, wijl ik daartegen een groot formeel beswaar heb. De voorzitter merkt den heer Pompe van Meer- dervoort op dat de algemeene beraadslagingen zijn geslotenalleen als de vergadering besluit de beraad slagingen te heropenen is het mogelijk den heer Pompe het woord te verleenen. Op wensch van den heer Pompe heropent de voor zitter met toestemming der vergadering de beraad slagingen. De heer Pompe van Meerdervoort. Ik betuig de vergadering mijn dank, dat zij mij in de gelegen heid stelt om nog even iets op te merken en ik zal dat zoo kort mogelijk doen om geen misbruik te maken van de mij geschonken gelegenheid tot spreken. Ik ben het eens met het Gedeputeerd college en zal, om niet in herhalingen te vervallen, de reden daarvoor niet ontvouwen. Mijn principieel bezwaar tegen het voorstel-Van Waesberghe Janssens is, dat m. i. de tolgelden zijn te rangschikken onder de belastingen en nu rijst, wan neer een coöperatieve zuivelbereidingsfabriek van tolgeld vrijgesteld wordt en andere dergelijke fabrieken niet, bij mij de vraag of men niet komt op het terrein van begunstiging in het belastingwezenwat de grondwet verbiedt. De heer Hainmacher. De heer Pompe van Meerdervoort zegt dat het gevaarlijk zijn zou het voorstel van den heer Van Waesberghe Janssens aan te nemen. Dat kan ik niet toestemmen. Het voorstel strekt toch maar om te besluiten dat, voor het geval de Staten te eeniger tijd vrijstelling verleenen, in de gevolgen daarvan bij de eerstvolgende verpachting voorzien zal worden. Wij besluiten nu volstrekt niet ten principale en blijven vrij om later een nieuw verzoek van de hand te wijzen. De heer Van Waesberghe Janssens. Mijn heer de voorzitter, het voorstel, door mij gedaan, is zoo onschuldig mogelijker wordt volstrekt niets door geprejudicieerd. Wanneer de verpachting in Aprii plaats heeft, behoeft alleen kennis gegeven te worden aan de gegadigden dat de kans bestaat dat eene vrij. stelling, als hier bedoeld, wordt verleend. De zaak zelve wordt nn volstrekt niet afgedaan. Ik wilde niet met een voorstel komen om het verzoek in te willigen, daar de zaak te weinig is voorbereid, maar wilde alleen bereiken dat er in een volgende vergadering op kan teruggekomen worden om dan a fond te behandelen. De beer Pompe van Meerdervoort. Mijnheer de voorzitter, ik ben het niet eens met den heer Ham- macher, dat ik door het door mij gesprokene in het fond der zaak beD getreden. De heer Van Waes berghe Janssens stelt voor eene clausule op te nemen in het verpachtings-contract, die nadeelig werken zal op de financiën der provincie. Wanneer toch het uitzicht bestaat dat een deel van het tolgeld niet wordt geïnd, zal de tol minder opbrengen. Wanneer men nu weet dat de clausule tot moge lijke vrijstelling nadeelig zal werken, maar tevens weet, dat die vrijstelling toch onmogelijk is, waarom die clasule dan gemaakt? En die vrijstelling is onmo gelijk. Wanneer men vrijstelling geeft voor vervoer van melk naar de eene fabriek, en niet naar eene andere fabriek, dan is dat een privilege op bet gebied van belastingen, dat de grondwet verbiedt. De bedoelde bepaling zou nadeelig werken en acht ik gevaarlijk. De heer Tan Waesberghe Janssens. Er wordt gewezen op de schrikbarende gevolgen, die mijn voorstel voor de provinciale financiën zou hebben. Daarom wensch ik even te herinneren dat het hier nu nog maar alleen kan gelden de tol op den weg van Hulst naar Walsoorden waarvan de pacht ultimo April a. s. vervalt, en bovendien bestaan er in geheel de provincie, jammer genoeg, nog maar drie coöpera tieve zuivelfabrieken. Sluis, Zonnemaire en de onder- derhavige te Hontenisse. Hoe kan nu bij de verpachting de bepaling dat misschien de bedoelde melk vrijdom van tol zal genieten, zulke nadeelige gevolgen hebben voor de provinciale fondsen? Ik acht zulks zeer overdreven. De heer Van Uije Pieterse. Het is twgfelachttg of nog het voorstel van den heer Fokker om afwijzend te beschikken op het verzoek zal aangenomen worden, maar is dat het geval dan is de zaak geheel van de baan. Hoa kan dan later nog het voorstel van dea heer Van Waesberghe Janssens op aanneming hopen Als list voorstel-Fokker is aangenomen moet, dunkt mij, dat van den heer Van Waesberghe Janssens afgestemd worden. Is het wel goed nu definitief te beslissen Wanneer het voorstel van den heer Van Waesberghe Janssens het eerst behandeld werd zon m. i. de oplossing ge makkelijker zijn. Ik laat echter de regeling hiervan gaarne aan de prudentie van den voorzitter over. De heer ünonck Hurgron je. Ik zou den heer Fokker wel willen vragen of het voorstel, zooals het nu door hem is geredigeerd, niet verder gaat dan zijne meening is. Bij hetgeen hij voorop stelde deed hij opmerken dat men in de drie afdeelingen vrij wel eenstemmig van meening was dat het verzoek, zooals het nu is inge diend, door eene niet coöperatieve fabriek, niet voor inwilliging vatbaar is en ik begreep dat de bedoeling van het voorstel was dit te doen uitspreken. Zooals het voorstel nu is geredigeerd, slaat het op het geheele adres. Bij de eerstbedoelde minder ver gaande strek king zou m. i. het voorstel-Waesberghe kunnen volgen; bij de nu gebezigde redactie is de geheele zaak afge daan. Verder wensch ik hier nog bij te voegen dat het niet aangaat om, zooals hier geschied is, op het laatste oogenblik, als de Staten reeds bijeen zijn, eene zaak, welke, zooals de discussiën bewijzen, uit verschillend oogpunt beschouwd kan worden en gewichtige gevol gen kan hebben, rauwelijks in de vergadering te wer pen. Als het verzoek nu blijkt, niet voor afdoening vatbaar te zijn, dan zal dat de schuld zijn van den verzoeker, die door te late indiening Gedeputeerde staten buiten de mogelijkheid heeft gesteld de gevol gen behoorlijk uiteen te zetten. Ik vrees, mijnheer de voorzitterdat verscheiden leden zich bij de bespreking dezer zaak hebben laten medeslepen door een groot woord, het belang van den landbouw. Maar dat belang van den landbouw wettigt toeh niet alles en wij hebben hier ook niet met een algemeen, maar slechts met een onderdeel van den landbouw te doen. Waarom daaraan een privilege toe te kennen en den landbouw voorgetrokken aan de handelsbelangen Ik geloof dat de provincie genoeg toont da belangen van den landbouw in het oog te houden. De groote sommen, sedert tal van jaren voor den aanleg van goede wegen ten offer gebracht, mogen dit bewijzen. De hier bedoelde weg is, zonder bijzondere bijdragen der belanghebbenden, bijna uitsluitend uit de provin ciale fondsen gelegd: bestond die weg niet, aan de oprichting der fabriek op de aangewezen plaats ware niet te denken. Nu nog te vorderen dat men dien

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1892 | | pagina 44