ZITTING VAN VRIJDAG 4 NOVEMBER 1892.
37
eene atdeeling uitsluitend op grond dat de thans te
Hontenisse gevestigde vereeniging volgens den inhoud
der statuten geene coöperatieve is.
In eene andere afdeeling werd betwijfeld of coöpe
ratieve zuivelfabrieken wel onder het landbouwbedrijf
behooren en of zij dus wel in aanmerking konden
komen voor vrijstellingen, in het belang van den
landbouw gemaakt.
In eene derde afdeeling werd er op gewezen, dat
blijkens de statuten der vereeniging ook melk van
niet-leden kon worden aangekocht en er om die reden
het verleenen van vrijdom niet kon plaats hebben
dat bovendien, ook volgens beslissing van heeren
Gedeputeerde staten, eene coöperatieve zuivelfabriek
niet kan gebracht worden onder de gebouwen en
terreinen, onder littera h van art. 9 van het Provinciaal
reglement op de tollen bedoeld, terwijl eindelijk nog
werd gewezen op het feit, dat het vervoer van de
melk meestal niet geschiedt met de wagens en de
dieren der landbouwers, doch wordt aanbesteed of wel
dat de melk voor rekening van de fabriek wordt
afgehaald en teruggebracht.
In eene afdeeling verklaarde de meerderheid, dat
voor haar geene redenen hoegenaamd bestaan om aan
dergelijke vereenigingen eenige privilegiën toe te
kennen.
Eenige leden der afdeeling en de meerderheid in de
beide andere afdeelingen wenschten aan bet bezwaar
te gemoet te komen en spraken de wenscheüjkheid uit
dat, na wijziging vau de statuten der voormelde ver
eeniging, op nieuw een verzoek aan de Staten zoude
worde gericht en dat alsdan door Gedeputeerde staten
in dien geest eone wijziging of aanvulling van het
besluit van 8 Februari 1889 in eene volgende verga
dering worde voorgedragen.
Die leden spraken mede den wensch uit, dat, inge
val in dien tusschentijd tolverpachting mocht plaats
hebben, of de verpachting slechts voor eenen korten
termijn zouden plaats hebben, of Gedeputeerde staten
bij de verpachting zoodanige bepalingen zouden vast
stellen, dat de door de Staten eventueel te nemen be
slissing ook terstond teepassing zoude kunnen vinden.
De voorzitter opent de algemeene beraadslagingen.
De heer "Van Waesbeoglte Janssens. Mijn
heer de voorzitter, het algemeen verslag geeft mij de
overtuiging, dat de groote meerderheid dezer verga
dering genegen is het verzoek van den adressant
in te willigen. Wel lees ik in de tweede alinea
„algemeen was men van gevoelen, dat er geen termen
zijn om het verzoek thans in te willigen, zulks in
een afdeeling uitsluitend op grond dat de thans te
JETontenisse gevestigde vereeniging volgens den inhoud
der statuten geen coöperatieve is", maar verder„in
een afdeeling verklaarde de meerderheid, dat voor haar
geen redenen hoegenaamd bestaan om aan dergelijke
vereenigingen eenige privilegiën toe te kennen"; waarop
onmiddellijk volgt, zie 6de alinea„eenige leden dier
afdeeling (nogthans) en de meerderheid in de heide
andere afdeelingen wenschen aan het bezwaar te ge-
moet te komen." Waardoor volgens mijne meening
blijkt, mijnheer de voorzitter, dat de meerderheid van
deze vergadering, zooals ik daareven gezegd heb,
genegen is het verzoek in te willigen. Ik had mij
dientengevolge gevleid dat ook Gedep. staten zich
zouden hebben bereid verklaard om tegemoet te komen
aan den wensch van den adressant. Me dunkt dat
bij de aanstaande tolverpachting door Ged. staten een
bepaling zou kunnen gemaakt worden, dat de tol-
pachters zouden moeten berusten „dat geen tol zal
worden geheven van dieren of werktuigen, dienende
uitsluitend tot vervoer van melk van of naar eene
coöperatieve zuivelfabriek" indien de Staten in de vol-
Bijvoegsel van de Mlddelburgscbe courant van Zatei
gende zomerzitting een dergelijk besluit zouden
nemen.
Wat toch is het geval? Met ultimo April vervalt
de termijn, waarvoor de tol op den weg van Hulst
Walzoorden is verpacht. Onze volgende gewone ver
gadering komt eerst in Juli bijeen, de nieuwe pacht
gaat in lo Mei; het zou dan moeilijker vallen een
wijziging te brengen in de pachtvoorwaarden door nog
een voorstel te doen tot het verleenen van vrijdom
van tol als is bedoeld.
Het spijt mij, dat het geacht Gedeputeerd college
gemeend heeft niet een beetje te hebben kunnen te
gemoetkomen aan den wensch van den adressant,
waarmede de meerderheid onzer vergadering instemt,
althans volgens mijne meening.
De heer Fruytler. Mijnheer de voorzitter, ik kan
mij volkomen vereenigen met hetgeen de vorige ge
achte spreker heeft gezegd. Dit wensch ik er nog
aan toe te voegenBlijkens het algemeen verslag is
de voornaamste reden waarom geen vrijdom van tol
kan worden gegeven, dat blijkens de statuten der
vereeniging te Hontenisse ook melk van niet-leden kan
worden aangekocht, het dus niet is een zuiver coöpe
ratieve vereeniging. Mijnheer de voorzitter, mij komt
het voor, dat, waar een coöperatieve fabriek ook melk
koopt van andere boeren, het een onbillijkheid is, dat
de leden dier vereeniging hun melk niet vrij mogen
vervoeren over en langs provinciale wegen, niet leden
echter wel.
In het adres wordt dan ook terecht gezegd, dat de
leden der coöperatie in zeer ongunstige positie komen,
daar zij tol moeten betalen èn als zij met de volle
melk uit hun weiden of stallen naar de fabriek gaan
èn als zij met de afgeroomde, voor veevoeder bestemde
melk komen uit de fabriek. In het reglement tot
helling vau tolrecht voor het gebruik van de provinciale
wegen wordt in art. 9, onder letter j vrijdom van tol
verleend voor „de voertuigen en dieren, welke uit
sluitend groenten, melk, boter en kaas in de naast-
bijgelegen gemeentekom ten verkoop brengen."
Wanneer du3 een landbouwer, geen deelgenoot
der coöperatieve fabriek, melk vervoert naar die fabriek,
dan, dunkt mij, moet hij vrijgesteld worden van de
tolheffing. Er kan toch geen verschil bestaan, of de
boer melk verkoopt aan de deur der burgerhuizen
of aan een fabriek. Het is alleen een vereischte dat
deze in de kom der gemeente staat. Dit nu is het
geval te Hontenisse. Is het nu niet onbillijk, dat de
deelgenooten der fabriek voor het vervoer hunner
melk tol moeten betalen
Ik had daarom ook verwacht, dat de leden van
Ged. staten een voorstel zouden hebben gedaan tot
wijziging van het reglement tot tolheffing op de pro
vinciale wegen. Nu dit echter niet is geschied, wenschte
ik wel te weten, wat zij verder voornemens zijn te
doen. Ik vraag daaromzijn Gedeputeerde staten
alsnog bereid en genegen tegemoet te komen aan het
verzoek van den adressant. Van hun antwoord hangt
mijn stem af, die ik voor of tegen hun voorstel zal
uitbrengen.
De voorzitter maakt de vergadering er opmerk
zaam op, dat de zinsnede, gedrukt onder het algemeen
verslag, als zouden Ged. staten in dat verslag geen
aanleiding hebben gevonden om verandering te brengen
in hun voorstel, op een vergissing van den drukker be
rust. Er is geen voorstel van Gedeputeerde Staten, wijl
daartoe de tijd wegens de late toezending van het
adres ontbrak. Willen echter de heeren leden van de
vergadering naar aanleiding van het adres een voorstel
doen, dan bestaat hiertoe thans gelegenheid.
De heer Meijse. Ik wensch, mijnheer de voor
zitter, de beide laatste sprekers gelijktijdig te beant-
ig 19 ivovember 1892. 10