ZITTING VAN VRIJDAG 4 NOVEMBER 1892. 27 en 32 schijnt onnoodigalthans de bedoeling van die verwijzing is niet dnidelijk. Art. 41. In de meening dat deze bppaling geschreven is zoowel voor de bestuursvergaderingen als voor de vergaderingen der stemgerechtigde ingelanden, wordt opgemerkt dat de voorzitter en de andere leden van het bestuur, wanneer zij stemgerechtigde ingelanden zijn, als zoodanig minder rechten hebhen dan hunne mede-ingelanden. Gelijkstelling komt billijk voor, waarom het noodig schijnt het verbod uit te strekken tot alle stemgerechtigde iDglanden. Artt. 44 en 45. Het is niet met zekerheid bekend of hier al de naar aanleiding van de concessie tot bedijking gesloten overeenkomsten genoemd zijn, en ol met alle voldoende rekening gehouden is. Het is niet duidelijk, hoe beheër en onderhoud, o. a. der sluiswerkeu, voortaan geregeld worden, te meer, met het oog op de bepaling in de laatste zinsnede van art. 45. Het is zeer wenschelijk dat dienaangaande alle dubbelzinnigheid in het reglement zelf opgeheven worde. Artt. 4851. Deze artikelen hebben tot verschil lende vragen aanleiding gegeven. Ofschoon men zou kunnen beweren dat de uitdrukking „overeenkomstig de bestaande wettelijke bepalingen" vele bezwaren ondervangt, en men zich ook zon kunnen beroepen op de artt. 59 en 62 van het door den Koning goed gekeurde Algemeen reglement voor de waterschappen in Noord-Brabant, komt het raadzaam voor deze artikelen te doen vervallen, daar bij de wet van 9 October 1841, Staatsblad no 42, al het in deze artikelen genoemde behoorlijk geregeld is. Alt. 52. De strekking van dit artikel is niet zeer duidelijk, terwijl strijd met de wet zou kunnen voor komen. Het artikel kan evenwel geheel vervallen, daar de wet er in voorziet. Art. 57. Tegen de laatste zinsnede zijn bedenkingen gerezen. Zij kan vervallen met het oog op art. 10, 5° der wet van 15 April 1886, Staatsblad no 64. Art. 60. a. De dagsbepaling voor de Mei vergadering aan de vergadering van stemgerechtigde ingelanden op te dragen wordt geacht óf zeer omslachtig, wan neer dit namelijk cp eene afzonderlijke vergadering moet geschieden, óf bijna onnitvoerbaar, wanneer lang te voren, dat is in de laatste vergadering, die dag moet worden aangegeven. Beter ware de dagsbepaling aan het bestuur over te laten. c. Het i3 wenschelijk om in deze zinsnede en in art. 885 ten aanzien van hoogere goedkeuring, dezelfde redactie aan te nemen. g. De woorden„overtredingen van keuren of verordeningen van politie" zouden kunnen vervallen. Eene overtreding van keuren enz. zal toch wel geen aanleiding geven tot het voeren van rechtsgedingen, terwijl, mochten er termen bestaan te dier zake eene civiele actie in te stellen, er geen reden bestaat de vergadering van stemgerechtigde ingelanden niet in de zaak te kennen. i. Eene andere omschrijving van hetgeen bedoeld wordt met „overeenkomsten van blij venden aard" komt wenschelijk voor. Art. 62. Het is ongetwijfeld de bedoeling den voor zitter te doen vervangen door het oudste lid van het bestuur. Daar de tegenwoordige redactie hieromtrent twijfel laat, is verduidelijking wenschelijk. Art. 65. Daar het in dit artikel vermelde geregeld is bij art. 10 3 der wet van 9 October 1841, Staatsblad no 42, kan dit artikel vervallen. Art. 74. In dit artikel behoort in plaats van „hun besluit" gelezen te worden: „hunne besluiten". Art. 77. Daar meer dan een provincie ot gemeente eigendom in het waterschap kan bezitten, verdient het overweging die woorden in het meervoud te bezigen of wel eenvoudig te lezen„van staat, provincie of gemeente". Art. 78, 2». Hier zal rekening moeten gehouden worden met de te kiezen redactie van art. 29. Art. 83. Het wordt noodig geacht een ander dienst jaar te bepalen, daar bij de voorgedragen regeling de begrooting óf te vroeg óf te laat wordt opgemaakt. Voer polders, die waterkeereiide werken te onderhou den hebben, is aan een dienstjaar van 1 Mei tot 30 April de voorkeur te geven. Artt. 8385. Voorschriften tot vaststelling van begrooting en rekening ontbreken nagenoeg geheel. Omtrent de inrichting van beide en omtrent de comp tabiliteit wordt niets verordend, hetgeen niettemin wenschelijk is. Art. 88. Voor zooveel noodig wordt omtrent punt 5 verwezen naar het bij art. 60c aangeteekende. Voorts wordt uitbreiding noodig geacht der aan wijzing van datgene wat de goedkeuring van Gede puteerde staten behoeft. De letters c en d voorzien niet voldoende in de zaak. Met name dienen al de besluiten, genoemd in letter d van art. 60. aan de goedkeuring van Gedeputeerde staten te worden on derworpen, zij het wellicht met uitzondering van die tot het doen van aankoopen en het verhuren onder de hand. Buiten het in c en d genoemde zouden alsdan daaronder vallen: het ruileD, vervreemden en bezwaren van eigendommen. Art. 94. De bedoeling schijnt niet zeer duidelijk omschreven te zijn, al laat zij zich met groote waar schijnlijkheid gissen. Art. 95. Het komt wenschelijk voor in het Regle ment eene bepaling op te nemen hoe te handelen, als er geschillen mochten ontstaan tusscben de beide Collegiën van Gedeputeerde staten. Tot dat einde ware eene gelijksoortige bepaling op te nemen als in art. 119 van het Reglement, Staatsblad no 183 van 1880, voorkomt. Ten slotte is de vraag gerezen of niet rekening moet gehouden worden met het feit dat, voor zoover althans bekend is, de Damespolder nog als gemeenschappelijk eigendom aan eenige personen behoort. Het ware te onderzoeken of die toestand werkelijk nog bestaat. In dat geval toch zou het overweging verdienen rekening daarmede te houden en ware het ook maar als overgangsmaatregel de regelen te volgen van de artt. 39 en 126 van het Algemeen reglement voor de polders of waterschappen in Zeeland. Behoort bij den brief van Gedeputeerde staten van Zeeland van 12 Juli 1890 no. 3502/149. Gedeputeerde staten van Noord-Brabant zonden daarop dd. 4 Juni het volgende antwoord hunner com missie der bedenkingen uwer commissie tegen het ont worpen besluit tot oprichting van een waterschap onder de benaming „Damespolder". ANTWOORD op de nota van bedenkingen van de commissie uit Gedeputeerde staten van Zeeland omtrent het ontwerp-reglement voor het water schap „de Damespolder". Beëediging der bestuursleden en van den secretaris- penningmeester schijnt onnoodig. Het wenschelijke daarvan wordt niet begrepen, terwijl de commissie zulks niet aantoont. In Noord-Brabant bestaat deswege geen voorschrift. Vooralsnog is in de praktijk de noodzakelijkheid of het wenschelijke tot beëediging binnen de provincie niet gebleken. Art. 4, alinea 3. Tegen de aanvulling van dit artikel

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1892 | | pagina 31