18
ZITTING VAN VRIJDAG 4 NOVEMBER 1892.
der bepalingen, voorkomende in de artt. 6, 2e en 3e
lid, 7, le lid, 26, laatste lid, 36, 40, 44, 58, le lid,
60, 3e lid, 80 tot en met 88.
Slotbepalingen.
Art. 98. Door Gedeputeerde staten worden in dit
reglement verstaan de colleges van Gedeputeerde
staten in Noord-Brabant en Zeeland.
Wanneer, ingevolge dit reglement, Gedeputeerde
staten van Noord Brabant en Zeeland gezamenlijk
moeten tusschen beide treden, eene voorziening nemen
of hunne goedkeuring verleenen en tusschen hen ver
schil van gevoelen bestaat, wordt de zaak aan de be
slissing der koningin onderworpen.
Art. 99. Binnen een jaar, nadat het definitieve
bestuur zal zijn in functie getreden, wordt door hetzelve
bij keur en politieverordening geregeld al hetgeen
betrekking heelt op de politie, het onderhoud en de
instandhouding der waterkeerende werken, der water
leidingen en der wegen, in het waterschap gelegen,
zoomede op de havens en aanlegplaatsen en de buitenkil
tot in de Ooster Schelde.
Zoolang die keur nog niet in werking is getreden
en voor zoover die keur in eenige aangelegenheid niet
mocht voorzien, zijn de provinciale politieregiementen
van Zeeland van toepassing op het in die provincie
gelegen gedeelte van het waterschap, terwijl de pro
vinciale politieregiementen van Noord Brabant dan
gelden voor het in die provincie gelegen gedeelte.
Het adres van den heer A. Hombach luidt:
Geelt met verschuldigden eerbied te kennen
A. G. V. Hombach, beheerder van den Damespolder,
wonende te Hulst, in deze handelende namens en ten
behoeve van de erven Yan der Duijn, aan wien bij
koninklijk besluit van 27 Juli 1883 no 19 concessie
is verleend tot bedijking van schorren en slikken,
gelegen vóór en bewesten den Van der Duijnspolder en
bezuiden den spoorwegdam door de Oosterschelde,
onder de gemeente Woensdrecht en RillandBath
dat het hem is gebleken, dat Uw HougEdelAchtbaar
Collegie den koning machtiging heeft gevraagd om,
in gemeenschappelijk overleg met de Provinciale staten
van Noord-Brabant, een waterschap op te richten
voor genoemde bedijkte gronden;
dat naar aanleiding daarvan adressant als zijne
meening te kennen geeft, dat het oprichten van een
waterschap hem geheel overbodig voorkomt omdat
lo. door hem met de achtergelegen poldersin Noord-
Brabant dd. 19 Januari 1884 eene overeenkomst
getroffen is, waarvan hiernevens afschrift, waarbij aan
het achtergelegen waterschap van den Zuidpolder van
Woensdrecht, gemeen met Oud Hinkelenoord, en aan den
Prins Carelspolder het beheer is opgedragen over de
nieuwe sluis, de spuiboezem met wachtsluis, de haven
met los- en ladingplaats, de kil zoo binnen- als buiten
dijks en den keiweg, na opneming en goedkeuring van
wege Gedeputeerde staten van Noord-Brabant en
Zeeland, welke goedkeuring aan adressant is medege-
déeld bij schrijven van beider Collegies, dd. 29 Juli
en 1 Augustus 11.
2o. dat alzoo het eventueel op te richten water-
schapbestuur alleenlijk onder zijn ressort zoude hebben
het beheer over deu zeedijk, welk beheer z. i. geheel
overbodig zoude zijn uithoofde van het groote belang
dat bedijkers er bij hebben den goeden toestand van
den zeedijk te bestendigen.
Redenen waarom adressant uw HoogEdel Acht baar
college verzoekt af te zien van het voornemen tot het
vormen van een waterschap voor den Damespolder.
Het voorstel luidt
De ondergeteekenden
A lo. Godefridus Moors, dijkgraaf, Petrus Jacobus
Jacobs Machielsen, gezworen, Johan Drabbe, secretaris,
uitmakende het bestuur van het waterschap Zuidpolder
van Woensdrecht, gemeen met Oud Hinkelenoord.
2o. Cornells Jacobs PJz., dijkgraaf, Adrianus Kuij-
len, gezworen en Frederik Aloysius Dietvorst, secre
taris penningmeester, uitmakende het Destuur van den
Prins Carelspolder onder Woensdrecht.
3o. Alphonse Guillaume Victor Hombach, Adrianus
Kuijlen en Antonie Melsen Jz., als beheerders van
den Caterspolder onder Woensdrecht.
4o. Alphonse Guillaume Victor Hombach en Gode
fridus Moors, als beheerders van den Van der Duijns
polder onder Woensdrecht.
Gezamenlijke belanghebbenden in de thans bestaande
gecombineerde uitwateringskil hunner polders en als
zoodanig belanghebbenden in de daartestellen uitwa-
teringswerken in geval van voorgenomen indijking der
schorren en gronden, gelegen vóór de onder hun beheer
staande polders.
De twee eerstgemelde besturen tot het aangaan van
de tegenwoordige overeenkomst behoorlijk gemachtigd
bij besluit van ingelanden hunner polders, genomen ter
vergadering van den 3 April 1883.
ten eenre,
en n de heer Alphonse Guillaume Victor Hombach
te Hulst, a's gevolmachtigde van C. S. baronesse Van
vau der Duijn, douairière jhr P. J. G. Martini te Gorssel,
L. R. baron Taets van Amerongen te 's Gravenhage,
voor zich als voor zijn zoon E. L. R. baron Tasts van
Amerongen, E. A. Völcker, geboren baronesse van der
Duijn te Gorssel, L. H. F. S. C. Bosch, geboren De
Senarclens de Graccy te Berlicum, A. W. de Senarclens
Grancy, geboren De Senarclens de Grancy te Darmstadt,
A. A. O. A. L. G. baron Stratenus te Zeist, G. J. F
jhr Stratenus te Zeist en M. J. C. V. E. graaf van
Bijlandt te 's Gravenhage, eigenaren der in te
dijken schorren en slikken bewesten den Van der
Duijnspolder, en bezuiden den spoorwegdam door de
Oosterschelde onder de gemeente Woensdrecht en
RillandBath, tot welke indijking aan die eigenaren
concessie is verleend bij koninklijk besluit van den 27
Juli 1883, onder de voorwaarden, gesteld bij beschikking
van Z. E. den minister van waterstaat, handel en
nijverheid van 3 Augustus 1883 no 2 en van den 9
November 1883.
ter andere zjjde.
Willende overgaan tot het nemen van voorzieningen,
voorgeschreven bij voormelde ministerieele resolutiën
van 3 Augustus 1883 en 9 November 1883.
Verklaren onder goedkeuring van Gedeputeerde
staten van Noord-Brabant te zijn overeengekomen en
te hebben gecontracteerd als volgt
Art. 1. De bedijkers moeten bij het bouwen der
nieuwe sluis zorgen voor eene lijdelijke voldoende
waterlozing van de polders onder letter A en zijn bij
gebreke daarvan deswege aansprakelijk tot schadever
goeding.
Art. 2. Het daarstellen van alie de bij concessie
voorwaarde opgelegde werken is uitsluitend voor
rekening van de bedijkers; echter zal in de kosten
van daarstellen van den te leggen keiweg door de
contractanten ter eenre worden bijgedragen de som
van drie duizend gulden, uitsluitend onder die con
tractanten omteslaan naar den maatstaf, bij het volgend
artikel vermeld.
Art. 3. De nieuwe sluis, de spuiboezem met wacht
sluis, de haven met los- en ladingplaats, de kil zoo
binnen als buitendijks en de keiweg komen na ople
vering en goedkeuring onder het beheer der polder
besturen sub A no 1 en 2, en de onderhoudskosten
daarvan zullen door de gezamentlijke polders, de in
te dijken polder daaronder begrepen, hectares gewijze