ZITTING VAN VRIJDAG 4 NOVEMBER 1892.
11
(provincie Noord-Brabant), worden, in het belang van
waterlossing en waterkeering, vereenigd tot een water
schap onder de benaming van „de Damespolder".
Art. 2. Het waterschap wordt begrensd
ten noorden door den zuidelijken teen van den dijk
van den staatsspoorweg
ten oosten door den Caterspolder, den Zuidpolder
van Woensdrecht gemeen met Oud Hinkelenoord en
den buitenteen van de bedijking van den Van der
Duijnspolder
ten zuiden en ten weeten door de zuidelijke en
westelijke grens van het perceel no. 24, door de wes
telijke grens van de perceelen nos 12 en 13 en door
gelijke grens van perceel no. 10, voor zooveel dit
gelegen is tusschen de perceelen nos. 12 en 13, alles
van de kadastrale sectie H der gemeente RillandBath.
Art. 3. De Gedeputeerde staten van Noord-Brabant
en Zeeland nemen de voorzieningen, die tot het in
werking brengen van dit besluit vereischt worden.
Zij benoemen daartoe binnen een maand na afkon
diging van hetzelve een voorloopig bestuur, bestaande
uit een voorzitter en twee leden, zoomede een secre
taris-penningmeester.
De bezoldiging van den voorzitter van het voor
loopig bestuur zal bedragen 6, die van ieder ander
lid van het bestuur 4 en die van den secretaris
penningmeester f 20.
Het ontwerp-reglement voor het waterschap de
Damespolder is van den volgenden inhoud
Grensbepaling.
Art. 1. Het waterschap wordt begrensd
ten noorden door den zuidelijken teen van den dijk
van den Staatsspoorweg
ten oosten door den Caterspolder, den Zuidpolder
van Woensdrecht gemeen met Oud Hinkelenoord en den
buitenteen van de bedijking van Van der Duijnspolder
tèn zuiden en ten westen door de zuidelijke en de
westelijke grens van het perceel no 24, door de weste
lijke grens van de perceelen no 12 en 13 en door
gelijke grens van perceel no 10, voorzooveel dit ge
legen is tusschen de perceelen no 12 en 13, alles van
de kadastrale sectie H der gemeente RillandBath.
EERSTE AFDEELING.
Yan de samensteiling van het bestuur en de
stemgerechtigdheid.
Hoofdstuk I. Van de samenstelling van het bestuur.
Art. 2. Het bestuur bestaat uit een voorzitter en
twee andere leden onder de benaming van voorzitter
en leden.
Art. 3. Het bestuur wordt bijgestaan door een
secretaris-penningmeester en de verdere beambten en
bedienden, tot wier aanstelling door stemgerechtigde
ingelanden wordt besloten.
Art. 4, De voorzitter en de andere leden van het
bestuur worden benoemd voor zes jaren.
Om de twee jaren, op den eersten Juli, heeft de
aftreding plaats van een derde van het bestuur.
De aftreding heeft plaats naar een rooster, opge
maakt door het bestuur nadat het lot het tijdstip voor
elk lid heeft bepaald.
De aftredenden zijn dadelijk herkiesbaar.
Zij, die tusschentijds benoemd worden, hebben slechts
zoodanig zitting als diegenen, in wier plaats zij optre
den, zitting zouden hebben gehad.
Art. 5. De voorzitter en de andere leden van het
bestuur worden door de koningin benoemd op eene
door stemgerechtigde ingelanden op te maken voor
dracht van drie personen.
De gewone tijd tot het opmaken der voordracht is
in de maand Mei.
De voordracht tot vervulling der plaatsen, die door
ontslag, overlijden of om andere redenen openvallen,
geschiedt binnen zes maanden na dat openvallen, op
den door het bestuur te bepalen dag.
Iedere voordracht wordt aan Gedeputeerde staten
toegezonden.
Hoofdstuk II. Van de vereischten om tot lid van
bestuur te worden benoemd, de redenen
van uitsluiting en het ontslag.
1. Van de vereischten en de redenen van uitsluiting.
Art. 6. Tot voorzitter of gewoon lid van het be
stuur zijn alleen benoembaar Nederlanders, die den
ouderdom van 23 jaren hebben bereikt en in het volle
genot der burgerlijke en burgerschapsrechten zijn.
Zij moeten zijn ingelanden, zonen of schoonzonen
van ingelanden ot huurders ot bruikers van land in
het waterschap.
Zij moeten hun vaste woonplaats hebben in het
waterschap of binnen drie uren van zijn grenzen.
Art. 7. Bloedverwantschap of zwagerschap mag
niet bestaan in den eersten of tweeden graad tusschen
den voorzitter en de andere leden van het bestuur
onderling, noch tusschen den voorzitter en den secre
taris-penningmeester.
Zwagerschap, na de benoeming ontstaande, is geen
reden tot aftreding.
Bij aftreding is hij niet herkiesbaar, door wiens
huwelijk de zwagerschap ontstaan is.
Zwagerschap houdt op reden van uitsluiting te zijn
door het overlijden der vrouw die haar veroorzaakte.
Art. 8. De betrekking van lid van het bestuur is
i niet vereenigbaar met die van beambte of bediende
van het waterschap.
De voorzitter en de andere leden van het bestuur
leggen, alvorens in betrekking te treden, den volgenden
eed of belofte af
„Ik zweer (verklaar), dat ik om totte
worden benoemd, rechtstreeks of zijdelings, aan geen
persoon, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige
giften of gaven beloofd of gegeven heb.
„Ik zweer (beloof), dat ik om iets hoegenaamd in
deze betrekking te doen of te laten, van niemand
hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen
zal, rechtstreeks of zijdelings.
„Ik zweer (beloof) trouw aan de grondwet en aan
de wetten des rijks; dat ik, zooveel in mijn vermogen
is, de belangen van dit waterschap zal voorstaan en
bevorderen, en al de daartoe betrekkelijke verordenin
gen zal naleven of doen naleven.
„Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig („Dat
verklaar en beloof ik")."
De voorzitter legt dezen eed of deze verklaring en
belofte af in handen van den Commissaris der Konin -
gin van de provincie, waarin zijne woonplaats ligt, of
van den door dezen aan te wijzen burgemeester, en de
andere leden van het bestuur in handen van den
voorzitter.
Van de eedsaflegging wordt verbaal opgemaakt of
aanteekening gedaan in de notulen, zoo zij staande
eene vergadering plaats vindt.
Voor hen, die op nieuw benoemd zijn, blijft de eed
(verklaring en belofte), vroeger afgelegd, bindend.
Art 10. De voorzitter en de andere leden van het
bestuur mogen noch middellijk noch onmiddellijk
deelnemen aan aannemingen of leveringen ten behoeve
van het waterschap, aan onderhandsche pacht van
onroerende goederen of van inkomsten, daaraan be-
hoorende, of aan het koopen van betwiste vorderingen
ten zijnen laste.
Zij mogen evenmin in rechtsgedingen, waarin het